Gerechtshof Amsterdam, 29-10-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3245, 22/00437
Gerechtshof Amsterdam, 29-10-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3245, 22/00437
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 29 oktober 2024
- Datum publicatie
- 23 december 2024
- Annotator
- Zaaknummer
- 22/00437
- Relevante informatie
- Art. 23 Wet OB 1968, Art. 22 Wet OB 1968
Inhoudsindicatie
Douanerecht. Utb OB en rente op achterstallen. Dient de OB te worden verlegd naar de degene voor wie de goederen volgens de aangiften waren bestemd (en die beschikt over een artikel 23-vergunning maar niet betrokken was bij de desbetreffende importen)? Het Hof oordeelt dat belanghebbende (expediteur) terecht als schuldenaar voor de OB is aangemerkt.
Uitspraak
kenmerk 22/00437
29 oktober 2024
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. J.A. Biermasz)
tegen de uitspraak van 13 mei 2022 in de zaak met kenmerk HAA 19/1457 van de Rechtbank Noord-Holland (hierna ook: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Douane, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 22 maart 2018 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: de utb) uitgereikt voor een bedrag van € 7.043,99 aan omzetbelasting en een bedrag van € 198,93 aan rente op achterstallen.
Het door belanghebbende tegen de utb gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 12 februari 2019 afgewezen.
De rechtbank heeft het door belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep bij uitspraak van 13 mei 2022 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft op 24 juni 2022 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank en heeft de gronden van het hoger beroep aangevuld bij brief van 10 oktober 2022. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 19 september 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat op 31 oktober 2023 aan partijen is toegezonden.
Het Hof heeft het onderzoek op 19 september 2023 geschorst, in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen die zijn gesteld door Rechtbank Noord-Holland in haar uitspraak van 12 mei 2023, nr. 20/6079, ECLI:NL:RBNHO:2023:4900. In zijn arrest van 13 september 2024, nr. 23/01996, ECLI:NL:HR:2024:1177, heeft de Hoge Raad deze vragen beantwoord. Partijen hebben schriftelijk op het arrest gereageerd en aan het Hof bericht dat zij geen prijs stellen op een nadere zitting. Het Hof heeft daarop het onderzoek gesloten.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Feiten
1. [A] (…) beschikt dan wel beschikte in de tijdvakken van de in de onderhavige zaak aan de orde zijnde aangiftes over een vergunning op grond van artikel 23 Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB). Het gaat om een artikel 23-vergunning met omzetbelastingnummer [#1] .
2. Eiseres heeft, zich presenterend als direct vertegenwoordiger van [A] ] en met gebruikmaking van genoemd omzetbelastingnummer, op 19, 27 en 31 (tweemaal) oktober 2016 aangiften gedaan voor het brengen in het vrije verkeer van diverse goederen.
3. De aangiften zijn ten tijde van de invoer niet gecontroleerd. Verweerder heeft in 2017 een administratieve controle na invoer uitgevoerd bij [B] (hierna: [B] ), die de zendingen waarop de onder overweging 2 genoemde vier aangiften betrekking hebben, heeft afgehandeld. De controle had onder meer betrekking op de onderhavige vier aangiften en was onder meer gericht op controle of de aangegeven goederen in de inkoopadministratie voorkomen en of [B] als koper dan wel als bestemmeling van de opgegeven transacties kan worden aangemerkt en op het al dan niet terecht gebruik van de verleggingsregeling omzetbelasting. De bevindingen van het onderzoek zijn in een rapport van 26 februari 2018 neergelegd.
4. In het rapport staat onder meer:
“(…)
Aangiften opgemaakt met gebruikmaking van ander fiscaal nummer
Bij aanvang van de controle op het vestigingsadres van [B] is door de heer [C] , eigenaardirecteur van [B] , een overzicht overgelegd van alle zendingen die door [B] zijn afgehandeld en zijn de bijbehorende dossiers ingezien. Hierbij heb ik vastgesteld dat een groot aantal zendingen zijn aangegeven met fiscaal nummer [#1] (geadresseerde). Dit fiscaal nummer behoord toe aan het bedrijf [A] te [Y] (hierna: [A] ). Door de heer [C] werd aangegeven dat deze zendingen per abuis onder fiscaal nummer [#1] zijn aangegeven en dat deze zendingen daadwerkelijk bestemd waren voor [B] . Bij de controle en in het overzicht hieronder zijn deze zendingen begrepen.
Overzicht aangiften en vertegenwoordiging
De aangiften ten invoer zijn opgemaakt door de volgende bedrijven;
Naam Fiscaal nr. geadresseerde aantal Status vert.
(…)
[X] [#1] 26 2
Bij de aangiften ten invoer die zijn opgemaakt in directe vertegenwoordiging (status vertegenwoordiging; 2) is [B] in principe aangever en schuldenaar. Desgevraagd heeft [X] een getekende overeenkomst Directe Vertegenwoordiging met [B] kunnen overleggen. Deze is echter ingegaan op 1 november 2016. Dit heeft tot gevolg dat [X] wordt geacht, de aangiften ten invoer die voor 1 november 2016 zijn ingediend, op eigen naam en voor eigen rekening te hebben opgemaakt. (…)”
5. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 9 januari 2017 aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt om een utb uit te reiken. Eiseres is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Hiervan heeft zij geen gebruik gemaakt.
6. Daarna is de thans bestreden utb uitgereikt.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof de volgende feiten vast.
In het door de rechtbank genoemde controlerapport van 26 februari 2018 is onder meer het volgende vermeld.
“2.3. Goederenassortiment en goederenstromen
De ingevoerde goederen binnen deze controle bestaan uit diverse goederen die bij de webwinkel “www.Amazon.com” (hierna: Amazon) besteld kunnen worden.
(…) De verzender van de goederen is, volgens de vrachtbescheiden en facturen die ik van [B] heb ontvangen, het bedrijf [D] (hierna: [D] ). Dit is een logistieke dienstverlener gevestigd te Shenzhen in China. (…) Met uitzondering van één enkele aangifte (…) zijn de gecontroleerde aangiften verzorgd door [belanghebbende] gevestigd te [Z] . Vervolgens zijn de goederen vervoerd naar het distributiecentrum van Amazon in Duitsland.”
en
“3.3.3. Bevindingen onjuiste aangifte ten invoer
Alle zendingen worden door [D] in Hong Kong namens Amazon verstuurd naar Nederland. (…) Er is geen eigendomsoverdracht en geen transactie tussen [D] en [B] . Door [B] is niet betaald voor de levering van goederen door [D] . [B] wordt alleen ingeschakeld als logistiek dienstverlener en krijgt hiervoor betaald. (…)”
Tot de stukken van het geding behoort een e-mailbericht van 28 april 2016 (4:43), ondertekend door [E] ”, en gericht aan [F] van [A] (hierna: [A] ), met als onderwerp “Detail Information of Amazone cargo transport”. In dit bericht is onder meer vermeld:
“We are very happy to hear from you that your friend is interested in it, here I should you how we handle the Amazone parcels delivery:
1st, we get our Amazone parcels from our customers and pack then with pallets and fly to Amsterdam (…)
2nd, after parcels arrive in Amsterdam, there we have a partner (…) to do the customs clearing for us, and also arrange the truck to send the parcels to Germany warehouse, (…)
3rd, after the parcels arrive in Germany warehouse (…)
In China, the [t]raditional express have lose them dominant position from later of year 2015 since new shipment appeared which we do now, and is much brighter prospects, not only for Amazone parcels, also for the finally customers of Europe. we send small or large volume parcels to their door with customs clearing finished. (…)”
Tot de gedingstukken behoren vier facturen (“commercial invoice”) van [D] aan [A] . Op drie van deze facturen wordt [C] als contactpersoon vermeld.
[F] heeft mede namens [A] op 22 mei 2017 aangifte gedaan van identiteitsfraude en valsheid in geschrifte, gepleegd door [C] , (voormalig) bestuurder van [G] en, op het moment van het doen van de aangifte, enig bestuurder en eigenaar van [B] . Het van deze aangifte opgemaakte proces-verbaal met nummer [#2] behoort tot de gedingstukken.
Tot de stukken van het geding behoort een e-mailbericht van 31 oktober 2018 (11:11) van [F] aan de bezwaarbehandelaar. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“ [E] (chinese mevrouw) is oude leverancier van onze [product] (…). Ze zocht na jaren opeens weer contact met mij via Skype omdat ze (…) veel handel had voor Europa (…). (…) De vraag was of ik interesse had (…): het leek vooral te gaan om een logistieke uitdaging en dat is niet ons vak.
Maar ik dacht meteen aan [C] , omdat [G] zo nu en dan voor ons (…) luchtvracht verzorgde (+ inklaring waarvoor ik hen een fenex verklaring heb afgegeven). Wellicht kon ik [E] daarmee helpen. Maar ook [C] . En ook al heb ik [C] tot op de dag van vandaag nooit ontmoet, hij deed met zijn luchtvracht dienst altijd een goede job voor ons, en heb nadat ik er eerst een tijdje als bemiddelaar tussen zat (match maker), die twee verder samen laten uitvogelen of [C] iets voor [E] kon betekenen, en andersom. (…)
(…)
(…)De aard van die handel kende ik op dat moment niet eens (wist niet meer dan “online handel via Amazon”). En ik heb me teruggetrokken (mei 2016) uit die (voornamelijk logistieke) discussies.
(…)
Op 24 december werden wij verrast door een per fax verstuurde arrival notice van een 40’HQ container gevuld met “toy cars” waar wij helemaal niks van wisten!!
Het enige wat we herkende[n] was dat er onder de naam [A] een adres stond wat niet van ons was, maar de plaats (en later controle van adres) deed ons vermoeden/realiseren dat t om [C] ging.
(…)
Na hele drukke beursmaanden (…) kregen we ineens een controle melding van de belasting ( [H] ) [Hof: de opsteller van het onder 2.3 aangehaalde controlerapport]
Hij heeft me op kantoor laten meekijken op zijn computer in een lijst met wel 777 ‘regels’ met (voor ons) hele gekke producten allemaal met luchtvracht, ingeklaard door [belanghebbende] en dus ook van die handel heb ik nooit wat geweten.”
Tot de stukken van het geding behoort een e-mailbericht van 31 oktober 2018 (11:49) van [F] van [A] gericht aan de bezwaarbehandelaar. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“Ongelofelijk dit…
En ik kan hier gelukkig wel heel erg duidelijk over zijn.
Dit zijn niet onze spullen. (…)
Bizar voor ons om deze CI’s (Hof: commercial invoices) met onze naam erop (en dan als contact persoon [C] ) te zien.
Wil graag NOGMAALS en KNETTER DUIDELIJK bevestigen dat wij hier HELEMAAL NIKS mee te maken hebben. En ook HELEMAAL NIKS vanaf weten.
Die benificiary [D] (onder aan die CI’s vermeld) ken ik ook niet.”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep tussen partijen in geschil of de utb terecht aan belanghebbende is uitgereikt. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld of de omzetbelasting dient te worden verlegd naar [A] . Daarnaast is tussen partijen in geschil of terecht rente op achterstallen is geheven.