Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-06-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5632, 17/00564 en 17/00565

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-06-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5632, 17/00564 en 17/00565

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 juni 2018
Datum publicatie
29 juni 2018
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:5632
Formele relaties
Zaaknummer
17/00564 en 17/00565

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd? Geen omkering en verzwaring bewijslast. Fictief loon genoten? Inkomen uit tbs-regeling? Opnamen in rekening-courant.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 17/00564 en 17/00565

uitspraakdatum: 19 juni 2018

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 april 2017, nummers AWB 14/8415 en AWB 15/4288, ECLI:NL:RBGEL:2017:2185, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.000.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 79.173. Bij beschikking is heffingsrente berekend.

1.2.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 1.000.000.

1.3.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 31 oktober 2014 en 10 juli 2015 de bezwaren tegen de aanslagen ongegrond verklaard en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep tegen de aanslag IB/PVV gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verminderd tot een aanslag IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 201.385, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 837.389 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 79.173, en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. De Rechtbank heeft het beroep tegen de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage ZVW ongegrond verklaard. Tot slot heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en hem opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2018. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende woonde in 2009 in Nederland en is eigenaar van verschillende onroerende zaken in binnen- en buitenland. Hij is voorts (middellijk) aandeelhouder van een zeer groot aantal besloten vennootschappen.

2.2.

Belanghebbende was in 2009 enig aandeelhouder van wat door partijen wordt aangeduid als de [A] Groep (hierna: [A] ). Het belang van belanghebbende in [A] loopt via de Antilliaanse vennootschap [B] N.V. die enig aandeelhoudster is van [A] Holding BV. [A] Holding BV is de moedermaatschappij in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting waarvan – onder meer – deel uitmaakten de besloten vennootschappen [A] Group, [A] Ontwikkeling, [A] Kantoren, [A] Winkels, [C] Group, [A] Woningen, [A] Ventures, [D] , [A] Monumenten, [E] , [F] , [G] , [H] , [A] Horeca, [I] , [A] Offices, [J] , [K] . De fiscale eenheid [A] Holding BV had in 2009 een balanstotaal van – afgerond – € 107 miljoen en haar personeelskosten bedroegen dat jaar ruim € 1,3 miljoen.

2.3.

De directeur van [A] was [L] (hierna: [L] ). De Inspecteur heeft in het onderhavige geding een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam ingebracht van 4 juli 2017, nrs. 15/00798 tot en met 15/00803, met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde belastingaanslagen IB/PVV 2001 tot en met 2005. In die uitspraak heeft het gerechtshof Amsterdam geciteerd uit zijn uitspraak van 12 september 2013, nr. 11/00854, ECLI:NL:GHAMS:2013:3997, met betrekking tot een aan [L] opgelegde aanslag voor het jaar 2004. Het citaat luidt (waarbij het Hof ‘belanghebbende’ heeft vervangen door: [L] ):

“Het Hof is te dezen in de eerste plaats van oordeel dat uit het geschetste feitencomplex genoegzaam blijkt dat sprake was van een gezagsrelatie tussen [X] en [ [L] ] in die zin dat [X] binnen de [A] -groep in werkelijkheid op alle fronten de dienst uitmaakte en dat [ [L] ] niet alleen zonder de toestemming van [X] geen belangrijke (investerings)beslissingen kon nemen doch - daarenboven - ook de beslissingen van [X] had te volgen en uit te voeren. Aldus bepaalde [X] in feite het beleid binnen de [A] -groep en was van een volwaardige en gelijkwaardige samenwerking tussen [ [L] ] en [X] geen sprake. Deze door een gezagsrelatie beheerste samenwerking heeft juridisch vorm gekregen in de dienstbetrekking van [ [L] ] met [A] Offices BV. Het Hof beschouwt het in dit verband als min of meer toevallig dat [ [L] ] niet (ook) bij (een of meer) andere vennootschappen van de [A] -groep in dienst is getreden.”

Het gerechtshof Amsterdam heeft in die uitspraak 11/00854 voorts nog geoordeeld:

“(…)

4.5.3.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de samenwerkingsovereenkomst dient te worden geplaatst in de context van de dienstbetrekking tussen [ [L] ] en [A] Offices BV.

4.5.4.

Ook het ‘winstrecht’ dient naar 's Hofs oordeel in deze context te worden bezien. Dit recht heeft alle kenmerken van een bonusregeling die was gekoppeld aan de winst van de vastgoedportefeuille van de [A] -groep, zonder dat de toetsingscriteria overigens duidelijk waren ingevuld. In dit verband acht het Hof van belang dat - in elk geval - aannemelijk is dat [ [L] ] voor de uitkering van enige beloning boven zijn vaste salaris van [A] Offices BV ad circa € 75.000 volstrekt afhankelijk was van (de wil van) [X] . (…)

4.6.

Naar het oordeel van het Hof vond het ‘winstrecht’ aldus zijn oorsprong in de dienst-betrekking van [ [L] ] bij [A] Offices BV. Dat [ [L] ] reeds € 75.000 loon van [A] Offices BV genoot, staat niet aan ’s Hofs oordeel in de weg, te minder nu [ [L] ] zelf heeft verklaard dat dit bedrag in geen verhouding stond tot de door hem geleverde prestaties.

(…)

4.7.2.

In verband met “de beëindiging van hun samenwerking” (opgenomen onder 1.2. van de beëindigingsovereenkomst ) en het scheiden van de belangen van [X] en [ [L] ] in diverse vastgoedvennootschappen zou, zo valt uit (de gang van zaken rond) de beëindigingsovereenkomst af te leiden, [ [L] ] een uitkering in contanten krijgen ten bedrage van € 2.000.000 van [X] . Het Hof ziet die uitkering als een ‘afkoopsom’ ter zake van het - uit de dienstbetrekking met [A] Offices BV opgekomen - ‘winstrecht’ en daarmee als loon uit [ [L] ] dienstbetrekking.”

Het beroep in cassatie van [L] tegen de voornoemde uitspraak is door de Hoge Raad op 1 februari 2015 ongegrond verklaard.

2.4.

De Inspecteur heeft in hoger beroep een vaststellingsovereenkomst van 16 november 2015 overgelegd, gesloten tussen [L] en belanghebbende, die daarbij mede optrad namens – in die overeenkomst zo genoemde – “[X-vennootschappen]”. De overeenkomst behelst nadere afspraken tussen belanghebbende en [L] in verband met de beëindiging, eind 2004, van de samenwerking tussen belanghebbende/ [A] en [L] . Na het vertrek van [L] in 2004 is zijn positie niet opnieuw opengesteld.

2.5.

Belanghebbende is de oprichter van een in Liechtenstein gevestigde Anstalt met de naam [M] . De zoon van belanghebbende is aangewezen als beneficial owner van [M] . Dit beneficial ownership was herroepelijk. [M] was in 2009 middellijk aandeelhouder van [N] Holding BV (hierna: [N] ). Belanghebbende had de feitelijke beschikkingsmacht over de aandelen van [N] . [N] had in 2009 een balanstotaal van € ruim € 61 miljoen, haar personeelskosten bedroegen in 2009 ruim € 288.000.

2.6.

Belanghebbende is enig aandeelhouder van de besloten vennootschap [O] BV (hierna: [O] BV). Deze BV beheert het landgoed [P] te [Q] (hierna: [P] ). De werkzaamheden, rechten en verplichtingen van [O] BV zijn met toepassing van artikel 10.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) aangemerkt als werkzaamheden, rechten en verplichtingen van belanghebbende. De verhouding tussen het privé gebruik en het zakelijke gebruik van [P] is te stellen op 75/25%. Belanghebbende heeft ter zake van de terbeschikkingstelling van [P] geen zogenoemde tbs-balansen opgesteld. Delen van [P] zijn verhuurd aan derden. Op die delen is de tbs-regeling niet van toepassing.

2.7.

[O] BV heeft met vier vennootschappen, te weten [R] BV, [N] , [S] BV en [A] afzonderlijke huurovereenkomsten gesloten, waarbij [O] BV aan deze vennootschappen kantoorruimte, gelegen aan de [a-straat 1] te [Q] , heeft verhuurd. [R] BV is een dochteronderneming van [O] BV. [S] BV is een vennootschap waarvan belanghebbende eveneens middellijk enig aandeelhouder is. [S] BV had in 2009 een balanstotaal van € 20,7 miljoen, haar personeelskosten bedroegen ongeveer € 68.000.

2.8.

Belanghebbende heeft een rekening-courantverhouding met [A] , met als saldo ultimo 2009 een zeer hoge debetstand. In 2009 hebben opnames plaatsgevonden tot een bedrag van (per saldo) € 837.389. In 2016 is de schuld in rekening-courant gedaald van ruim € 18,5 miljoen tot ruim € 15 miljoen. Het bedrag van de aflossing in 2016 van ongeveer € 3,4 miljoen is ontstaan door het overnemen door belanghebbende van schulden van [A] aan de ex echtgenote van belanghebbende.

2.9.

Belanghebbende heeft ook een rekening-courantverhouding met [N] . Ook in die verhouding hebben in 2009 opnames door belanghebbende plaatsgevonden. Daartegenover staat dat belanghebbende op 22 december 2009 een bedrag van € 1.056.659,75 heeft gestort op de rekening-courant met [N] .

2.10.

Het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (hierna: BOOM) heeft een strafrechtelijk financieel onderzoek (hierna: sfo) ingesteld naar belanghebbende. Hierbij zijn tevens twee medewerkers van de Belastingdienst betrokken geweest, te weten [T] (hierna: [T] ) en [U] (hierna: [U] ).

2.11.

Bij brief van 18 januari 2010 heeft [T] aan BOOM toestemming verzocht om de onderzoeksgegevens van het sfo te mogen inzien. Daarbij is vermeld dat indien feiten en/of documenten worden aangetroffen in het onderzoeksdossier die van belang kunnen zijn voor de heffing en/of inning van belastingen afzonderlijk schriftelijk zal worden verzocht om de betreffende stukken vrij te geven voor fiscaal gebruik. Op 18 januari 2010 heeft de officier van justitie toestemming verleend voor zover het documentatie betreft uit het sfo.

2.12.

Bij brief van 19 januari 2010 heeft [T] aan BOOM toestemming verzocht voor fiscaal gebruik van in het dossier opgenomen feiten en/of documenten die van belang kunnen zijn voor de heffing en/of inning van belastingen. Het gaat om documenten en feiten die inzicht geven in de woonplaats van belanghebbende, het door hem genoten inkomen alsmede feiten en documenten die voor de inning van opgelegde aanslagen van belang kunnen zijn. De toestemming is op 19 januari 2010 verleend.

2.13.

Bij brief van 1 juli 2010 heeft [T] aan BOOM toestemming verzocht voor fiscaal gebruik van enkele aanvullende stukken, te weten de ingediende documenten en de processtukken rondom de klaagschriften van belanghebbende en/of zijn partner ter zake van de inbeslagnames van kunstwerken in [Q] en/of [V] .

2.14.

Belanghebbende heeft met de Inspecteur overleg gevoerd over de aangiften IB/PVV over onder meer de jaren 2006 tot en met 2008. Belanghebbende heeft om uitstel verzocht voor het indienen van de aangifte IB/PVV over 2009. Bij brief van 20 mei 2010 heeft de Inspecteur uitstel verleend tot 1 mei 2011. Dit betrof een zogeheten becon-uitstel.

2.15.

Bij brief van 29 april 2011 heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende opnieuw verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte over 2009 in verband met lopende onderhandelingen over oudere belastingjaren. In hoger beroep is niet langer in geschil dat dit (maatwerk)uitstel – uiteindelijk – aan belanghebbende is verleend tot 31 december 2011. Dit nadere uitstel is behandeld buiten het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst om, en is om die reden ook niet in dat systeem opgenomen.

2.16.

Omdat het verlenen van het nadere uitstel nog niet was afgerond zijn aan belanghebbende een herinnering en een aanmaning, gestuurd ter zake van de aangifte IB/PVV 2009.

2.17.

Na het verlopen van de termijn van het maatwerkuitstel op 31 december 2011 is aan belanghebbende een herinnering noch een aanmaning verzonden. Belanghebbende heeft na 31 december 2011 geen nader uitstel gevraagd. Hij heeft de aangifte IB/PVV 2009 niet ingediend.

2.18.

De compromisbesprekingen tussen belanghebbende en de Inspecteur over de jaren 2006 tot en met 2008 hebben niet geleid tot een vaststellingsovereenkomst en zijn in 2013 gestaakt.

2.19.

Op 20 februari 2013 is een derdenonderzoek aangekondigd bij [N] en gelieerde vennootschappen. Bij dit onderzoek is informatie verkregen die mede van belang is voor de belastingheffing bij belanghebbende over 2009.

2.20.

Bij brief van 14 februari 2014 heeft de Inspecteur aan het Centre for Exchange of Intelligence HM Revenue & Customs (hierna: HMRC) in het Verenigd Koninkrijk een verzoek om informatie gericht dat mede betrekking heeft op belanghebbende. Daarin is onder meer geschreven dat “all the usual possibilities of investigation are exhausted”. De vragen die betrekking hebben op belanghebbende laten zich als volgt samenvatten. Gevraagd is of belanghebbende gedurende de jaren 2009 tot en met 2012 enige belastingteruggaven heeft ontvangen, of hij onroerend goed op zijn naam heeft en of hij directeur of eigenaar van enige onderneming is in de periode vanaf 1 januari 2009. Voorts is gevraagd om bankafschriften van een bankrekening van belanghebbende bij Coutts vanaf 2009 met daarbij de vraag of hij andere rekeningen, leningen en dergelijke bij Coutts heeft. Daarnaast is verzocht om een overzicht van alle transacties van belanghebbende met Straight Eight International Ltd. en aan hem gerelateerde ondernemingen vanaf 1 januari 2009. Ook is gevraagd of er enig motorvoertuig op naam van belanghebbende is geregistreerd in de periode vanaf 1 januari 2009. Ten slotte is gevraagd om inzicht in financiële transacties rond het adres [b-street 2] in Londen. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Inspecteur een reactie en stukken ontvangen die behoren tot de stukken van het geding.

2.21.

Bij brief van 20 juni 2014 heeft [U] aan BOOM, voor zover van belang, het volgende geschreven:

“In het kader van het onderzoek 13Spotter aangaande de heer [X] (…) zijn diverse documenten verzameld bij [W] BV te [Y] , waaronder enkele taxatierapporten van de kunst van de heer [X] .

Omdat de betreffende documenten van belang kunnen zijn voor de fiscale heffing en inning van belastingen bij de heer [X] , verzoek ik u kopieën van deze taxatierapporten aan de Belastingdienst ter beschikking te stellen. (…)”

2.22.

Bij brief van 26 augustus 2015 is aan belanghebbende meegedeeld dat het derdenonderzoek bij [N] en gelieerde vennootschappen is beëindigd.

2.23.

Bij e-mail van 31 augustus 2015 heeft de Inspecteur aan belanghebbende, voor zover van belang, het volgende meegedeeld:

“U verzoekt per mail te bevestigen dat het boekenonderzoek 2009-2013 bij de heer [X] is beëindigd. Allereerst merk ik op dat geen sprake is of was van een boekenonderzoek bij de heer [X] privé. Van een afronding van een boekenonderzoek kan dan ook geen sprake zijn. Er volgt dus ook geen rapport.

Wel is verzocht om het verstrekken van gegevens en inlichtingen over zijn inkomens- en vermogenstoestand vanaf 2009 tot heden, ergo tot aan de datum van het kort geding eind 2013. Naar de huidige stand van zaken zijn alle door ons ten tijde van het kort geding beoogde onderzoeksvragen beantwoord in die zin dat er geen aanleiding is een beroep te doen op de dwangsomregeling.

Uiteraard sluit deze mededeling niet uit dat de inspecteur of de ontvanger vanaf nu nieuwe vragen kan stellen (…)”

2.24.

De Inspecteur heeft met dagtekening 23 januari 2014 ambtshalve een aanslag IB/PVV voor 2009 aan eiser opgelegd naar een geschat belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.000.000 en een geschat belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 79.173.

2.25.

Op 6 februari 2014 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. In de bezwaarfase heeft belanghebbende ter onderbouwing van zijn bezwaar een fiscaal rapport overgelegd. Dit rapport vermeldt een negatief belastbaar inkomen uit werk en woning van € 441.323 en zowel een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang als een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Het negatieve belastbare inkomen uit werk en woning is als volgt berekend:

Fictieve beloning € 30.000

Opbrengst ter beschikking gesteld vermogen € 532.701

Aftrekbare kosten en lasten € 1.004.024

- € 471.323

Belastbaar inkomen box 1 - € 441.323

De berekening in het fiscale rapport van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen resulteert in een negatief gemiddeld vermogen. Daarbij is uitgegaan van – onder meer – een totaal aan bezittingen per 31 december 2009 van € 4.833.014 en een totaal aan schulden per 31 december 2009 van € 30.569.417 waaronder een schuld wegens ‘ontnemingsprocedure BOOM’ van € 22.000.000. Het saldo van het onder box 3 vermelde vermogen is op 31 december 2009 derhalve negatief € 25.736.403. Daarnaast is in het fiscale rapport per 31 december 2009 opgenomen aan onroerende zaken ( [P] ) € 4.838.154, aan overige bezittingen (aandelen besloten vennootschappen c.a.) € 14.077.856 en aan schulden en/of geldleningen negatief € 25.338.396 waaronder een schuld in rekening courant aan [A] van € 16.746.588. Het saldo van de overige bezittingen is derhalve negatief € 6.422.386.

De Inspecteur heeft in het onderzoek aangegeven dat de schuld in rekening courant aan [A] op 1 januari 2009 € 13.674.085 bedroeg, het saldo van de opnamen door belanghebbende € 837.389, de rentebijboeking € 1.409.490 en het eindsaldo per 31 december 2009 derhalve € 15.920.964. Op grond daarvan zou het saldo van de overige bezittingen negatief € 5.596.762 bedragen.

2.26.

In de bezwaarprocedure is een discussie ontstaan over de inzage in het zaaksdossier en over de omvang van de op de zaak betrekking hebbende stukken. In dit verband heeft belanghebbende op 14 augustus 2014 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de Rechtbank. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 23 september 2014 het verzoek afgewezen.

2.27.

De Inspecteur heeft op 31 oktober 2014 uitspraak op bezwaar gedaan.

2.28.

Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 februari 2018, nummer 23-001628-13, ECLI:NL:GHAMS:2018:448 is aan belanghebbende, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een totaalbedrag van € 24.493.121,78 (zie ook 2.10 en 2.25).

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de aanslag IB/PVV 2009 tot een te hoog bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich met name toe op de volgende vragen:

a. Heeft de Inspecteur nagelaten alle op de zaak betrekking hebbende stukken in het geding te brengen?

b. Moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan?

c. Heeft belanghebbende in 2009 (fictief) loon genoten en, zo ja, tot welke omvang?

d. Heeft belanghebbende in 2009 inkomen genoten wegens ter beschikking stelling van vermogen aan met hem verbonden vennootschappen (hierna: tbs-regeling) in de zin van artikel 3.92 van de Wet IB 2001)?

e. Heeft belanghebbende in 2009 inkomsten uit arbeid dan wel een voordeel uit aanmerkelijk belang genoten ter zake van de opnamen in rekening courant bij [A] ?

f. Kan [P] ten dele worden aangemerkt als een eigen woning van belanghebbende?

Tot slot is in geschil of, en zo ja, welke gevolgen moeten worden verbonden aan de door belanghebbende gestelde schending door de Inspecteur van het zogenoemde uitputtingsbeginsel op grond waarvan de Inspecteur eerst inlichtingen in het Verenigd Koninkrijk kan inwinnen indien alle binnenlandse mogelijkheden tot het verkrijgen van informatie zijn uitgeput.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt de vragen onder a. en f. bevestigend en de overige vragen ontkennend. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur, en – primair – tot vernietiging van de aanslag IB/PVV en de aanslag Zvw en – subsidiair – tot vermindering van die aanslagen.

3.3.

De Inspecteur is tegengestelde opvattingen toegedaan. Hij is, met belanghebbende, van mening dat de Rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een positief belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. De Inspecteur is van mening dat de Rechtbank ook het belastbare inkomen uit werk en woning en het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang onjuist heeft vastgesteld. Hij heeft echter geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld. Hij beroept zich op zogenoemde interne compensatie en concludeert dat de juiste vaststelling van de belastbare inkomens niet leidt tot de vaststelling van een lagere aanslag IB/PVV dan waartoe de Rechtbank is gekomen zodat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. Ook het hoger beroep met betrekking tot de aanslag Zvw is naar zijn mening ongegrond.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing