Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-01-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:421, 17/01129
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-01-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:421, 17/01129
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 22 januari 2019
- Datum publicatie
- 1 februari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:421
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:69
- Zaaknummer
- 17/01129
Inhoudsindicatie
Herzieningsverzoek. Tijdigheid ingediend verzoek om herziening. Objectieve feiten en omstandigheden.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummer 17/01129
uitspraakdatum: 22 januari 2019
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het verzoek van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
om herziening als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van de uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer van dit Hof van 3 december 2013, nummers 13/00213 en 13/00220, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het verzoek
Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 en 1 januari 2005 tot en met 31 december 2009 opgelegd (hierna: de naheffingsaanslagen). Bij beschikkingen is heffingsrente berekend en zijn vergrijpboeten opgelegd.
Belanghebbende heeft tegen onder meer deze naheffingsaanslagen en de beschikkingen bezwaar, beroep en hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft op 3 december 2013, nummers 13/00213 en 13/00220, ECLI:NL:GHARL:2013:9201, hierna: de uitspraak van 3 december 2013) uitspraak gedaan. Belanghebbende heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 21 november 2014, nummer 14/00218, ECLI:NL:HR:2014:3340 het beroep in cassatie met toepassing van artikel 81 RO ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft de Hoge Raad verzocht om herziening van zijn arrest. De Hoge Raad heeft dit verzoek in het arrest van 19 februari 2016, nr. 15/05077, ECLI:NL:HR:2016:279 met toepassing van artikel 80a RO niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft het Hof verzocht om herziening van de uitspraak van 3 december 2013.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2018 te Arnhem.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende drijft een Vietnamees specialiteitenrestaurant te [Z] . De vennoten van belanghebbende zijn [A] en zijn echtgenote, [B] (hierna tezamen: de vennoten).
Op 18 mei 2009 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek ingesteld bij de vof. Onderzocht is onder andere de juistheid van de aangiften omzetbelasting van belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2007. Tijdens de controle is het onderzoek voor de omzetbelasting uitgebreid met het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 30 juni 2009. Op 11 juni 2009 heeft de Inspecteur zogenoemde images (kopieën) gemaakt van de harde schijven van de computers van belanghebbende waarop het kassasysteem was opgeslagen (hierna: de images). Van het onderzoek van de images is een EDP-rapport gemaakt dat aan belanghebbende is verstrekt in de procedure over de naheffingsaanslagen.
Op basis van de constateringen tijdens het boekenonderzoek heeft de Inspecteur naheffingsaanslagen opgelegd. Nadat de Inspecteur uitspraak op bezwaar tegen de naheffingsaanslagen heeft gedaan, heeft belanghebbende daartegen beroep ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep voor een deel gegrond en voor het overige ongegrond verklaard. Tegen de uitspraak van de Rechtbank hebben belanghebbende en de Inspecteur hoger beroep ingesteld. In de uitspraak van 3 december 2013 heeft het Hof de hoger beroepen voor een deel gegrond en voor het overige gegrond verklaard. Op het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak op bezwaar tegen de aan de vennoten opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 hebben de vennoten beroep ingesteld bij de Rechtbank. Op verzoek van de Rechtbank heeft de Inspecteur op 27 mei 2015 twee USB-sticks aan de Rechtbank verzonden met daarop de images. De Rechtbank heeft deze doorgezonden aan de vennoten.
De vennoten hebben de images laten onderzoeken door [C] (hierna: [C] ). Deze heeft op 13 oktober 2015 in een brief verslag gedaan van zijn analyse van de omzetgegevens die in het kassasysteem zijn vastgelegd voor het controlejaar 2008.
De Rechtbank heeft op 1 december 2015, nummer AWB 14/564, ECLI:NL:RBGEL:2015:7469 en nummer AWB 14/562, ECLI:NL:RBGEL:2015:7468, de beroepen tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 ongegrond verklaard. Op de daartegen ingestelde hoger beroepen heeft het Hof in zijn uitspraken van 18 juli 2017, nummer 16/00059, ECLI:NL:GHARL:2017:6121 en nummer 16/00058, ECLI:NL:GHARL:2017:6120 (hierna: de uitspraken van 18 juli 2017) de hoger beroepen gegrond verklaard en de navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 verminderd.
Belanghebbende heeft het Hof op 2 november 2017 verzocht om herziening van de uitspraak van 3 december 2013.
3 Beoordeling van het verzoek
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Uit de tekst van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb volgt dat een verzoek om herziening alleen dan kan slagen indien gelijktijdig aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Onder feiten en omstandigheden zoals in dat artikel bedoeld, kunnen alleen die feiten en omstandigheden worden begrepen die objectief bestonden voordat de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd onherroepelijk is geworden.
Ontvankelijkheid
Van degene die om herziening verzoekt mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Een verzoek om herziening wordt als regel als onredelijk laat aangemerkt, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb dan wel, indien geen nova zijn gesteld, na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
De hiervoor geformuleerde regel omtrent de tijdigheid geldt niet voor het indienen van een verzoek om herziening van een uitspraak over een bestuurlijke boete. Een dergelijk verzoek is niet aan deze termijn gebonden.
Het verzoek om herziening van de uitspraak voor zover deze ziet op de bestuurlijke boeten is derhalve ontvankelijk.
Voor de beoordeling of belanghebbende niet onredelijk lang heeft gewacht met het verzoek om herziening van de uitspraak voor zover deze niet op de boeten ziet, is van belang wanneer het novum aan belanghebbende bekend geworden is.
Belanghebbende stelt dat het novum wordt gevormd door de images en de beoordeling daarvan door [C] . De brief van [C] met de beoordeling draagt als dagtekening 13 oktober 2015. Belanghebbende heeft op 2 november 2017 verzocht om herziening van de uitspraak. Tussen het moment van bekend worden van het novum en het verzoek om herziening is meer dan een jaar gelegen.
Belanghebbende stelt dat zij heeft gewacht met het indienen van een verzoek om herziening, omdat de gevolgen voor het oordeel van de belastingrechter van de op de images aangetroffen gegevens nog niet bekend waren. Eerst na de uitspraken van het Hof van 18 juli 2017 waren voor het jaar 2008 de gevolgen bekend.
Veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van de mening van belanghebbende omtrent het novum in dit geval, vormt naar het oordeel van het Hof het wachten op een oordeel van de rechter in een procedure die andere partijen over een ander middel voeren, geen reden het verzoek om herziening van een uitspraak uit te stellen. Het oordeel van de rechter brengt immers geen wijziging in de objectieve feiten of omstandigheden die tot herziening kunnen leiden.
Belanghebbende heeft daarom onredelijk lang gewacht met het indienen van het verzoek om herziening van de uitspraak voor zover deze niet ziet op de boeten, zodat het verzoek in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Verzoek tot herziening uitspraak over de bestuurlijke boeten
Belanghebbende beroept zich op de beoordeling door [C] en de uitspraken van 18 juli 2017. Deze beoordeling en die uitspraak zijn echter geen objectieve feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Daar komt bij dat die omstandigheden zich eerst hebben voorgedaan na de uitspraak van 3 december 2013, zodat zij ook op grond van artikel 8:119, eerste lid, onder a, van de Awb niet tot een herziening kunnen leiden. Omdat sprake is van drie cumulatieve vereisten moet het verzoek reeds daarom worden afgewezen.
Daar komt – ten overvloede – bij dat de images kopieën zijn van de harde schijven van de computers van belanghebbende. De gegevens op de harde schijven waren belanghebbende vóór de uitspraak bekend of hadden haar redelijkerwijs bekend kunnen zijn. Daarmee is ook niet voldaan aan artikel 8:119, eerste lid, onder b, van de Awb. De omstandigheid dat belanghebbende de gegevens uit het onder 2.2 genoemde EDP-rapport niet kon betwisten omdat op dat moment een harde schijf niet meer leesbaar was en zij – zo stelt belanghebbende – de images van de Inspecteur niet mocht inzien, maakt dit niet anders. Het al dan niet voorhanden zijn van gegevens uit de administratie van belanghebbende komt voor haar risico. Bovendien heeft belanghebbende een cassatiemiddel aangewend tegen deze gang van zaken, maar dit heeft niet tot vernietiging van de uitspraak van 3 december 2013 geleid noch, nadat belanghebbende een verzoek daartoe had ingediend, tot herziening door de Hoge Raad van zijn ter zake gewezen arrest.
Tot slot merkt het Hof op dat uit de onder 2.8 genoemde uitspraken van de Rechtbank en het Hof niet volgt, dat de images tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden als de rechter daarmee in de procedure over de naheffingsaanslagen bekend was geweest. Zowel de Rechtbank als het Hof heeft immers het oordeel voor 2008 niet gebaseerd op de bevindingen van [C] maar op een beoordeling van het door de Inspecteur geleverde bewijs. Ook aan artikel 8:119, eerste lid, onder c, van de Awb wordt daarom niet voldaan.
Het Hof zal het verzoek om herziening van de uitspraak over de bestuurlijke boeten afwijzen.
Slotsom
Het Hof wijst het verzoek om herziening van de uitspraak van het Hof van 3 december 2013 voor zover deze ziet op de bestuurlijke boeten af en verklaart het verzoek voor zover het ziet op de andere beslissingen in deze uitspraak niet-ontvankelijk.