Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-02-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1519, 23/00305 en 23/00306

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-02-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1519, 23/00305 en 23/00306

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
21 februari 2023
Datum publicatie
3 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:1519
Zaaknummer
23/00305 en 23/00306
Relevante informatie
Art. 8:119 lid 1 Awb

Inhoudsindicatie

Herzieningsverzoek. Registratie in Fraude Signalering Voorziening (FSV) geen grond voor herziening.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 23/00305 en 23/00306

uitspraakdatum: 21 februari 2023

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het verzoek van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

om herziening als bedoeld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van de uitspraak van de vijfde meervoudige kamer van dit hof van 28 april 2021, nummers 20/00509 en 20/00510, ECLI:NL:GHARL:2021:4157, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2016 en 2017 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.443. Bij beschikkingen is belastingrente berekend van respectievelijk € 178 en € 142.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV 2016 verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van € 16.143 en de belastingrente 2016 verminderd tot € 173.

1.3.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV 2017 verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van € 16.076 en de belastingrente 2017 verminderd tot € 138.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 14 februari 2020 het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2017 en belastingrente 2017 ongegrond verklaard, het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2016 en belastingrente 2016 gegrond verklaard, de desbetreffende uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag IB/PVV 2016 verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van € 16.138 en de belastingrente 2016 dienovereenkomstig verminderd.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Dit Hof heeft bij uitspraak van 28 april 2021, nummers 20/00509 en 20/00510, ECLI:NL:GHARL:2021:4157, de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. Tegen deze uitspraak van het Hof is geen cassatieberoep ingesteld.

1.6.

Belanghebbende heeft op 28 maart 2022 – in een nader stuk in een belastingprocedure over de aanslag IB/PVV 2018 – verzocht om herziening van de uitspraak van Rechtbank Gelderland van 23 januari 2019, nummer AWB 18/4384 inzake de aanslag IB/PVV 2015, alsmede van de uitspraak van het Hof van 28 april 2021, nummers 20/00509 en 20/00510, ECLI:NL:GHARL:2021:4157 inzake de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017. Eerstgenoemd herzieningsverzoek is ter behandeling doorgestuurd naar Rechtbank Gelderland. Laatstgenoemd herzieningsverzoek is door het Hof behandeld in onderhavige procedure.

1.7.

De Inspecteur heeft op 18 mei 2022 in voornoemde belastingprocedure over de aanslag IB/PVV 2018 een verweerschrift ingediend waarin eveneens is gereageerd op het herzieningsverzoek van belanghebbende.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2023. Het onderhavige herzieningsverzoek is gelijktijdig behandeld met de zaak inzake de aanslag IB/PVV 2018. Belanghebbende is zonder voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Belanghebbende is bij aangetekende brief van 18 november 2022 uitgenodigd voor de zitting inzake de aanslag IB/PVV 2018. Uit informatie van Track & Trace blijkt dat deze uitnodiging op 19 november 2022 door belanghebbende is ontvangen, waarbij voor ontvangst is getekend. Verder is belanghebbende bij aangetekende brief van 3 februari 2023 erop geattendeerd dat op de zitting van 8 februari 2023 ook het herzieningsverzoek zal worden behandeld. Uit informatie van Track & Trace blijkt dat deze brief op 4 februari 2023 door belanghebbende is ontvangen, waarbij voor ontvangst is getekend. Het of HHof gaat ervan uit dat belanghebbende op regelmatige wijze is uitgenodigd voor de zitting. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] en [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht..

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB/PVV 2015 tot en met 2017 een ABP-pensioen aangegeven, alsmede een negatief resultaat dat is behaald met het drijven van een winkel in antiek (hierna: de antiekwinkel).

2.2.

Met uitzondering van het jaar 2006 waarin belanghebbende een resultaat van nihil heeft behaald, heeft belanghebbende in de jaren 2002 tot en met 2015 heeft belanghebbende met de antiekwinkel negatieve resultaten behaald.

2.3.

In 2008 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek uitgevoerd, waarbij onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2004 tot en met 2006 is onderzocht. De conclusie van dit onderzoek was dat belanghebbende aan de criteria voor het ondernemerschap voldeed.

2.4.

De Inspecteur heeft in een brief van 7 augustus 2014 aan belanghebbende geschreven dat belanghebbende vanaf het belastingjaar 2015 niet langer vertrouwen kan ontlenen aan het boekenonderzoek over de jaren 2004 tot en met 2006 dat de antiekwinkel voor de inkomstenbelasting een bron van inkomen vormt.

2.5.

Bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV 2015 tot en met 2017 heeft de Inspecteur het negatieve resultaat dat is behaald met de antiekwinkel, niet in aftrek toegelaten.

2.6.

De Rechtbank heeft in een uitspraak van 23 januari 2019 geoordeeld dat de antiekwinkel in 2015 geen bron van inkomen vormt omdat een objectieve voordeelsverwachting ontbreekt, zodat de Inspecteur het negatieve resultaat terecht heeft gecorrigeerd. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende geen hoger beroep ingesteld.

2.7.

Het Hof heeft in een uitspraak van 28 april 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4157, geoordeeld dat de antiekwinkel in 2016 en 2017 evenmin een bron van inkomen vormt.

2.8.

De Belastingdienst heeft in een brief van 12 mei 2021 aan belanghebbende meegedeeld dat zijn gegevens waren opgenomen in de databank Fraude Signalering Voorziening (FSV).

2.9.

De Belastingdienst heeft in een brief van 5 februari 2022 aan belanghebbende het volgende meegedeeld:

“Als in een belastingaangifte mogelijk onjuiste gegevens voorkwamen, registreerden we dat soms in de FSV. Welke gegevens niet klopten, hebben wij niet altijd in de FSV geregistreerd.

In uw situatie stond in de FSV dat dit betrekking had op:

 Belastingjaar 2010

Inkomstenbelasting

Inkomsten uit overig werk

 Belastingjaar 2014

Inkomstenbelasting

In uw situatie stond in de FSV het woord ‘fraude’. Dit werd soms vermeld als een belastingaangifte mogelijk niet juist was. Het betekende niet dat er fraude was vastgesteld, maar dat mogelijk onderzoek gedaan moest worden. Bij u is geen fraude vastgesteld. We zien u dan ook niet als fraudeur.”

2.10.

Naar aanleiding van voornoemde brieven heeft belanghebbende op 28 maart 2022 een verzoek tot herziening van de uitspraak van het Hof van 28 april 2021 ingediend.

3 Beoordeling van het verzoek

Regeling herziening

3.1.

Op grond van artikel 8:119, lid 1, Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die i) hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, ii) bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn (nova) en iii) waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

3.2.

Deze wettelijke bepaling en het bijzondere karakter van het rechtsmiddel herziening brengen met zich, dat bij de beslissing op een verzoek om herziening slechts rekening wordt gehouden met nader gebleken feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden voor de uitspraak en die de verzoeker in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, redelijkerwijs niet naar voren heeft kunnen brengen (ABRvS 14 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY9040, AB 2013/25; Hof Arnhem-Leeuwarden 16 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5829).

3.3.

Het bijzondere rechtsmiddel van herziening kan alleen worden toegepast indien aangelegenheden van feitelijke aard naar voren zijn gekomen. Het dient er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. Slechts aangelegenheden van feitelijke aard kunnen tot herziening leiden (CRvB 1 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2210).

Gestelde novum

3.4.

Belanghebbende heeft als novum naar voren gebracht dat hem, eerst uit de brieven van de Belastingdienst van 12 mei 2021 en 5 februari 2022 is gebleken dat zijn gegevens waren opgenomen in de databank FSV. Volgens belanghebbende is deze registratie onrechtmatig, zodat ook de controle van de aangiften die daaruit voortvloeit onrechtmatig is. Dit brengt mee, zo begrijpt het Hof, dat de bij die controle aan het licht gekomen punten niet mogen leiden tot een correctie van de aangiften.

Beoordeling verzoek

3.5.

In zijn arrest HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, heeft de Hoge Raad overwogen dat het niet onrechtmatig is om een onderzoek in te stellen voor een bepaald belastingjaar (2016 en 2017) nadat bij een controle van de aangiften voor eerdere belastingjaren (2015) is geconstateerd dat de daarin opgenomen aftrekposten niet konden worden onderbouwd. Ook niet als de gegevens van de belanghebbende zijn opgeslagen in een bestand, en zelfs niet indien die gegevensverwerking op zichzelf beschouwd onrechtmatig is, aldus de Hoge Raad. De rechtmatigheid van belastingaanslagen wordt in beginsel dus niet aangetast door de manier waarop de Belastingdienst de informatie over een belanghebbende heeft verwerkt.

3.6.

Dat kan anders zijn indien de controle van de aangiften van een belanghebbende is voortgevloeid uit een risicoselectie, een verwerking van persoonsgegevens in een databank of een gebruik van een databank waarin persoonsgegevens zijn opgeslagen, op basis van een criterium dat jegens de belanghebbende leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. De belanghebbende dient gemotiveerd te stellen dat hier in zijn situatie sprake van is geweest. Vervolgens dient de Inspecteur aan belanghebbende en de rechter de gegevens te verstrekken die voor de beoordeling hiervan van belang kunnen zijn (HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, r.o. 5.3).

3.7.

Belanghebbende heeft niet gemotiveerd gesteld dat de controle van zijn aangiften voor de jaren 2016 en 2017 is voortgevloeid uit een risicoselectie of een verwerking van zijn persoonsgegevens, op basis van een criterium dat jegens belanghebbende leidt tot een schending van een grondrecht. Belanghebbende heeft evenmin gesteld dat hij op discriminatoire gronden is gecontroleerd.

3.8.

Niettemin heeft de Inspecteur gegevens verstrekt over de uitworpredenen van belanghebbende. Hij heeft een uitdraai ingebracht (bijlage 37) met het opschrift “AKI – Wijzigen afwijkende behandeling”. Daarin is vermeld dat voor de IB/PVV ‘uitworp gewenst’ is voor de jaren 2014 en 2015 om de volgende reden: ‘Bron beoordelen. Zie VvH bezwaar IH 2013 en aangifte 2014 (…)’. Volgens de Inspecteur is dit behandelvoornemen opgenomen in ABS Klantinformatie (AKI) naar aanleiding van zijn brief van 7 augustus 2014 (zie 2.4), waarin hij aan belanghebbende had geschreven dat het opgewekte vertrouwen dat de antiekwinkel een bron van inkomen vormt, met ingang van het belastingjaar 2015 wordt opgezegd.

3.9.

De Inspecteur heeft eveneens een uitdraai ingebracht (bijlage 35) met het opschrift “AKI – Wijzigen afwijkende behandeling”. Daarin is vermeld dat voor de IB/PVV ‘uitworp gewenst’ is voor de jaren 2016 tot en met 2018 om de volgende reden: ‘geen bron van inkomen/neg. row (…)’. Volgens de Inspecteur is dit behandelvoornemen opgenomen naar aanleiding van de beoordeling en correctie van de aangifte IB/PVV 2015.

3.10.

Voorts heeft de Inspecteur ter zitting verklaard dat de gegevens van belanghebbende weliswaar staan geregistreerd in de databank FSV, maar dat deze registratie betrekking heeft op de belastingjaren 2010 en 2014. De aangiften inkomstenbelasting 2015 tot en met 2018 zijn uitgeworpen en beoordeeld, omdat geschil bestond en nog steeds bestaat over de vraag of de activiteiten van belanghebbende een bron van inkomen vormen, aldus de Inspecteur.

3.11.

Gelet op voornoemde gegevens en verklaringen acht het Hof aannemelijk dat de uitworp en controle van de aangiften IB/PVV 2016 en 2017 niet is voortgevloeid uit een risicoselectie of registratie in databestand FSV, die is gebaseerd op een criterium dat jegens belanghebbende heeft geleid tot een schending van een grondrecht, zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. Deze controle heeft derhalve niet plaatsgevonden op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van hetgeen bij die controle aan het licht is gekomen onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Aan de Inspecteur komt dus de bevoegdheid toe om deze aangiften te corrigeren op basis van de bij de controle van deze aangiften aan het licht gekomen punten.

3.12.

Op grond van het vorenstaande ziet het Hof geen aanleiding anders te oordelen dan in zijn eerdere uitspraak van 28 april 2021. Het verzoek om herziening zal daarom worden afgewezen.

4 Proceskosten en griffierecht

5 Beslissing