Home

Gerechtshof Den Haag, 19-10-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2132, BK-22/00369, BK-22/00370 en BK-22/00371

Gerechtshof Den Haag, 19-10-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2132, BK-22/00369, BK-22/00370 en BK-22/00371

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
19 oktober 2022
Datum publicatie
22 november 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:2132
Formele relaties
Zaaknummer
BK-22/00369, BK-22/00370 en BK-22/00371
Relevante informatie
Art. 69 Zvw, Art. 8a AWIR, Verordening nr. 1408/71, Verordening 883/2004

Inhoudsindicatie

Art. 69 Zvw, art. 8a Awir, art. 6.3.1 Regeling Zorgverzekering. Verordening 1408/71 en Verordening 883/2004. Vaststelling niet in Nederland belastbaar inkomen voor de Zorgverzekeringswet bij NiNbi-beschikking. Belanghebbende woont in de jaren 2015 tot en met 2017 in België en geniet pensioen uit een in Nederland gevestigde pensioen-BV. In procedures over voorgaande jaren is reeds beslist dat Nederland kan en mag heffen over de uitkering uit de BV. Er is geen reden voor de onderhavige jaren anders te oordelen. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade is niet onderbouwd en wordt afgewezen.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-22/00369, BK-22/00370 en BK-22/00371

in het geding tussen:

en

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 28 maart 2022, nummers SGR 21/4411, SGR 21/1466 en SGR 21/1467.

Procesverloop

1.1.

De Inspecteur heeft belanghebbende op grond van artikel 8a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) de volgende beschikkingen gegeven:

Jaar

Dagtekening

Nummer

Totaal wereld-

inkomen (€)

Niet in Nederland

belast inkomen (€)

2015

10 07 20

[beschikking 1a] 1

489.853

13.243

2016

15 11 19

[beschikking 2]

14.029

- 481.646

2017

03 04 21

[beschikking 3]

531.509

13.574

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de beschikkingen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de bezwaren bij drie afzonderlijke uitspraken ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar bij de Rechtbank beroep ingesteld. Ter zake is éénmaal griffierecht van € 49 geheven voor alle zaken tezamen. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake is éénmaal een griffierecht van € 136 geheven voor alle zaken tezamen. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het Hof heeft op 16 augustus 2022 van belanghebbende nadere stukken ontvangen.

1.5.

De mondelinge behandeling die was gepland op 6 september 2022 heeft geen doorgang gevonden. Beide partijen hebben bij brief van 29 augustus 2022 het Hof bericht ermee in te stemmen dat het Hof zonder mondelinge behandeling uitspraak doet. Het Hof heeft vervolgens partijen op 1 september 2022 bericht dat het onderzoek is gesloten en dat het Hof op 18 oktober 2022 schriftelijk uitspraak zal doen.

Vaststaande feiten

2. Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij woonde gedurende de jaren 2015, 2016 en 2017 in België. Belanghebbende heeft in die jaren vanuit Nederland een AOW-uitkering genoten. Belanghebbende is 100% aandeelhouder van [pensioen-BV] en heeft in de genoemde jaren uit deze B.V. tevens pensioen genoten.

Uitspraak van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“7. In geschil is of de NiNbi-beschikkingen terecht zijn vastgesteld en zo ja, of de NiNbi-beschikkingen op het juiste bedrag zijn vastgesteld. (…)

8. Eiser stelt dat de NiNbi-beschikkingen ten onrechte zijn vastgesteld. Ter onderbouwing van dit standpunt stelt eiser dat hij niet onder de werkingssfeer van Vo. 1408/71 en Vo. 883/2004 valt omdat artikel 21 van het VWEU zich daartegen verzet. Hierdoor is volgens eiser artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) niet van toepassing op hem. Daaruit volgt dat in de situatie van eiser de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) niet van toepassing is en dat in dit geval verweerder niet bevoegd is om NiNbi-beschikkingen op te leggen. Door gegevens door te geven aan het CAK (of haar voorgangers of opvolgers) heeft verweerder eiser zijn privacy-rechten en andere EU-rechtelijke rechten geschonden. Verder stelt eiser dat verweerder zijn hoorrecht heeft geschonden. Eiser heeft in zijn bezwaarschriften verzocht om een hoorgesprek maar verweerder heeft daar vanaf gezien.

9. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.

(…)

Valt eiser onder de werkingssfeer van Vo. 1408/71 en Vo. 883/2004?

13. Eiser stelt dat hij niet onder de personele werkingssfeer van Vo. 1408/71 en Vo 883/2004 valt, omdat hij niet is aan te merken als migrerend werknemer en hij om die reden niet valt onder de personele werkingssfeer van de verordeningen.

14. In de uitspraak van het Hof ’s Hertogenbosch van 23 oktober 2014[4], gewezen tussen eiser en verweerder heeft het Hof dit standpunt van eiser verworpen. Het Hof heeft in die uitspraak overwogen:

“4.2. (…) Volgens vaste rechtspraak van het HvJ EU vallen diegenen die recht hebben op een pensioen of een rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een of meer lidstaten, zelfs indien zij geen beroepswerkzaamheden verrichten, wegens hun aansluiting bij een stelsel van sociale zekerheid onder de bepalingen van Verordening 1408/71. Dit wordt ook bevestigd door het arrest van het HvJ EU van 14 oktober 2010, C-345/09 (Van Delft e.a.), waarin betrokkenen allen hun volledige beroepsloopbaan in Nederland hadden opgebouwd en vervolgens gingen wonen in een andere lidstaat waar zij geen beroepswerkzaamheden hadden verricht en ook niet op zoek waren geweest naar werk. Belanghebbendes situatie is daarmee vergelijkbaar. Het HvJ EU heeft in dat arrest artikel 28, 28bis en 33 van Verordening 1408/71 van toepassing verklaard.”

15. Het door eiser tegen die uitspraak ingestelde cassatieberoep is door de Hoge Raad bij arrest van 30 oktober 2015[5], ongegrond verklaard. Hetgeen eiser in de onderhavige procedure heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.

Is eiser verdragsverzekerde in de zin van artikel 69 van de Zvw?

16. Op deze vraag is door het Hof ’s Hertogenbosch[6] in een zaak van eiser het volgende heeft overwogen:

“De vraag of belanghebbende kan worden aangemerkt als verdragsverzekerde in de zin van artikel 69 Zvw, is ook reeds in een eerdere uitspraak door het Hof beoordeeld. Het Hof verwijst kortheidshalve naar r.o. 4.2 van zijn uitspraak van 12 mei 2010, ECLI:NL:GHSHE:2010:BM8453. Artikel 69 van de Zvw is in het onderhavige geval van toepassing.”

17. Hetgeen eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om voor de nu in geschil zijnde jaren anders te oordelen.

Is verweerder bevoegd om informatie door te geven aan het CAK?

18. Eiser stelt dat het recht op privacy is geschonden, omdat verweerder de inkomensgegevens, waaronder het NiNbi heeft verstrekt aan het CAK. Het Hof ’s Hertogenbosch heeft in zijn uitspraak van 12 juli 2013[7], over de verstrekking van deze gegevens door verweerder aan het CvZ als volgt geoordeeld:

“Vervolgens stelt belanghebbende dat de Inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld, althans in strijd met diens publiekrechtelijke bevoegdheid door het bij de beschikking vastgestelde NiNbi van belanghebbende te verstrekken aan het CvZ. Het Hof overweegt in deze als volgt. Ingevolge artikel 89 van de Zvw in verbinding met artikel 88 van de Zvw is de Belastingdienst bevoegd uit eigener beweging en verplicht op verzoek aan – onder meer – het CvZ de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de Zvw. Van het door belanghebbende gestelde onrechtmatige handelen door de Inspecteur, althans strijdigheid met de bevoegdheid van de Inspecteur ter zake van diens handelen is derhalve geen sprake.”

19. Hetgeen eiser heeft aangevoerd geeft geen reden om met betrekking tot de onderhavige jaren anders te oordelen. Van schending van het recht op privacy is geen sprake aangezien de verstrekking van deze gegevens berust op een wettelijke grondslag.

20. Bij de beantwoording van deze vraag dient voorop te worden gesteld dat ook in deze procedures als uitgangspunt geldt dat artikel 69 van de Zvw op eiser van toepassing is. De tekst van artikel 6.3.1 van de Regeling zorgverzekering en artikel 8a van de Awir in de in geschil zijnde jaren, leidt tot het oordeel dat verweerder bevoegd is de NiNbi-beschikkingen te geven ten aanzien van eiser. De argumenten voor de andersluidende standpunten van eiser maken dat niet anders. In dat verband wordt verwezen naar de uitspraak van Hof ’s Hertogenbosch van 12 mei 2010[8], waar het volgende is overwogen:

“Ingevolge het bepaalde in artikel 69, leden 2 en 5 van de Zvw (tekst Staatsblad 2006, nr. 79) kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld. Dit is geschied bij de Regeling Zorgverzekering (hierna: de Regeling). Ingevolge artikel 6.3.1, lid 9, van de Regeling (tekst luidend ten tijde hier van belang, Staatscourant 13 april 2007, nr. 72), wordt het NiNbi door de Belastingdienst vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 8a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir).

Ingevolge artikel 6.3.1, lid 10, van de Regeling, is ter zake van de opgaaf van niet in Nederland belastbaar inkomen de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing als ware deze opgaaf een aangifte inkomstenbelasting.

Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat de Inspecteur bevoegd is de NiNbi-beschikking af te geven.”

Zijn de NiNbi-beschikkingen te hoog vastgesteld?

21. Ter beoordeling liggen voor de onderhavige NiNbi-beschikkingen en het in die beschikkingen vastgestelde NiNbi. Het Hof ’s Hertogenbosch heeft in een eerdere procedure van eiser voor de jaren 2012 tot en met 2014 geoordeeld dat Nederland kan en mag heffen over de uitkering uit de pensioen-bv van eiser[9]. Er is geen aanleiding om in het kader van de NiNbi-procedure anders te oordelen op dit punt. Niet in geschil is dat België mag heffen over de AOW-uitkering van eiser. Voor het overige zijn geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de NiNbi-beschikkingen. Derhalve zijn de NiNbi-beschikkingen voor de jaren 2015 tot en met 2017 niet te hoog vastgesteld.

22. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de beroepen ongegrond verklaard.

23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Geschil in hoger beroep

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing