Gerechtshof Den Haag, 07-11-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2198, BK-23/757
Gerechtshof Den Haag, 07-11-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2198, BK-23/757
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 7 november 2024
- Datum publicatie
- 2 december 2024
- Annotator
- Zaaknummer
- BK-23/757
- Relevante informatie
- Art. 9 BPM, Art. 10 BPM
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag Bpm. Art. 9 Wet Bpm. Art. 10, leden 1, 2 en 8, Wet Bpm. “No-show” bij hertaxatie DRZ. Geen sprake van omkering of verzwaring van de bewijslast, nu de bewijslast van een vermindering wegens schade en/of schadeverleden al op belanghebbende rust. Geen vermindering wegens schade en/of schadeverleden. Beroep op het gelijkheidsbeginsel gaat niet op.
Uitspraak
Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-23/757
in het geding tussen:
(gemachtigde: S.M. Bothof)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 13 juli 2023, nummer SGR 22/3853.
Procesverloop
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 9.134 (de naheffingsaanslag).
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 184. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 274. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Van de zijde van belanghebbende zijn op 16 september 2024 en op 23 september 2024 nadere stukken ingekomen.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 september 2024. De Inspecteur is verschenen en de gemachtigde van belanghebbende heeft deelgenomen aan de zitting via Teams, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende heeft op 12 oktober 2020 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Mercedes-Benz AMG GT 4.0 S (de auto). De volgens de aangifte verschuldigde bpm bedraagt € 5.272 en is door belanghebbende voldaan. De datum van eerste toelating van de auto is 19 december 2017. De aangifte vermeldt een CO2-uitstoot van 219 gr/km.
In de aangifte is de te betalen belasting berekend op basis van een expertiseverslag van [naam taxateur] (het taxatierapport). De auto is op 17 september 2020 door [naam taxateur] getaxeerd. In het taxatierapport van 1 oktober 2020 is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 185.807 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat aan de hand van vier referentievoertuigen op € 70.662 (op basis van koerslijst XRAY). Hierop heeft de taxateur vervolgens in het rapport € 44.662 (98% van de schadecalculatie van € 45.578,87) in mindering gebracht in verband met schade aan de auto. In het rapport is de handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat uiteindelijk bepaald op € 26.000.
Bij de aangifte is een afschrift overgelegd van een “Quittung” (inkoopfactuur). Deze betreft een verkoop op 7 augustus 2019 van de auto door “ [naam 1] ” aan “ [naam 2] ” voor een bedrag van € 36.000.
Naar aanleiding van de aangifte heeft de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in opdracht van de Inspecteur belanghebbende verzocht de auto te tonen voor een hertaxatie op 15 oktober 2020. De bevindingen van DRZ zijn neergelegd in een rapport (rapport onderzoek waardebepaling DRZ) van 20 oktober 2020. DRZ heeft de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 194.223, de netto catalogusprijs op € 129.365 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 75.662 (koerslijst XRAY Marge). DRZ heeft geen rekening gehouden met een aftrek wegens schade. Het rapport onderzoek waardebepaling DRZ vermeldt een CO2-uitstoot van de auto van 219 gr/km. Onder het kopje “Bevindingen/opmerkingen” in het rapport is onder meer vermeld:
“(…)
Het voertuig is niet aan DRZ getoond.
Of de opgegeven herstelwerkzaamheden terecht zijn opgegeven, of als gebruikersschade kunnen worden aangemerkt is alleen door een fysieke controle vast te stellen. Belanghebbende heeft het voertuig niet getoond.”
De auto is op 26 oktober 2020 op naam van belanghebbende geregistreerd.
Op 13 oktober 2021 is belanghebbende door de Inspecteur in kennis gesteld van het voornemen een naheffingsaanslag bpm op te leggen:
“(…)
Motivering van de voorgenomen naheffingsaanslag
Doordat de auto niet is getoond aan de door mij aangewezen deskundigen heb ik mij geen gefundeerd oordeel kunnen vormen over de juistheid van de door u gebruikte taxatie. De aangegeven schade in het taxatierapport heb ik daarom niet kunnen beoordelen. De hoogte van de schade is in elk geval veel te hoog vastgesteld. Op de bij het taxatierapport gevoegde foto’s zijn de opgevoerde schadeposities niet te onderkennen.
Daarom stel ik mij op het standpunt dat de afschrijving en daarmee de waarde van de auto bepaald moet worden aan de hand van de door DRZ verstrekte gegevens. Op grond van deze gegevens wordt de naheffing gebaseerd.
(…)”
Belanghebbende heeft niet op de kennisgeving gereageerd. Nadat de Inspecteur belanghebbende per brief heeft medegedeeld de naheffingsaanslag conform de kennisgeving op te zullen leggen, heeft de Inspecteur vervolgens met dagtekening 3 december 2021 op basis van het onder 2.3 bedoelde onderzoek waardebepaling van DRZ een naheffingsaanslag bpm opgelegd naar een bedrag van € 9.134.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 juni 2022 heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
Tot de stukken van het geding behoort een e-mailwisseling tussen de Belastingdienst en DRZ van 1 augustus 2022, waarin een medewerker van DRZ het volgende verklaart met betrekking tot de auto:
“Op basis van de schadecalculatie en de foto reportage in het taxatierapport van de belanghebbende zou het voertuig geen gebruik mogen maken van de openbare weg en niet deelnemen aan het verkeer.”
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“Bewijslast
7. Eiser heeft gesteld dat verweerder onterecht de bewijslast heeft omgekeerd in verband met het niet tonen van de auto bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ), nadat eiser daartoe was uitgenodigd op 15 oktober 2020.
8. De rechtbank stelt vast dat op eiser reeds de bewijslast rust om de waardevermindering op grond van artikel 10 Wet Bpm 1992 aannemelijk te maken. Van verzwaring van de bewijslast is geen sprake.
Waardevermindering
9. Op eiser rust de bewijslast om de waardevermindering op grond van artikel 10 Bpm aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd aangezien eiser de auto niet heeft getoond bij DRZ zodat DRZ niet in staat was de auto te taxeren. Daarnaast heeft eiser de verkoopfactuur noch de reparatiefacturen van de auto overgelegd, waaruit de herstelde schade van de auto blijkt. Daarnaast is het taxatierapport niet bruikbaar in verband met essentiële gebreken die erin staan vermeld, terwijl de auto wel gekeurd is door de RDW. Dit maakt zoals verweerder terecht stelt dat het taxatierapport niet betrouwbaar is en derhalve niet kan worden gebruikt ter onderbouwing van de waardevermindering. Verweerder heeft derhalve terecht niet de waardevermindering in aanmerking genomen. De overige aangevoerde stellingen van eiser leiden niet tot een ander oordeel.
Extra vermindering in verband met schadeverleden
10. De stelling van eiser dat er in verband met een schadeverleden van de auto een extra waardevermindering dient plaats te vinden, volgt de rechtbank evenmin. Uit vaste jurisprudentie[1] volgt immers dat deze waardevermindering reeds is verdisconteerd in de koerslijst waarvan eiser gebruik heeft gemaakt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 januari 2020[2], het volgende overwogen:
“2.3.3. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. De belastingplichtige die bij het vaststellen van de vermindering van bpm uitgaat van de handelsinkoopwaarde uit een koerslijst en stelt dat die handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege – niet in deze koerslijst verwerkte – beschadigingen aan de te registreren personenauto, draagt bij betwisting dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit die koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben. Artikel 110 VWEU verzet zich niet tegen deze bewijslastverdeling. (…)”
Voor een verdere waardevermindering rust de bewijslast op eiser. Nu echter eiser verder niets heeft aangevoerd waaruit deze extra waardevermindering aannemelijk is geworden, heeft hij niet aan zijn bewijslast voldaan en heeft verweerder terecht geen extra vermindering in aanmerking genomen. De verwijzing van eiser ter zitting naar het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 2023[3], leidt niet tot een ander oordeel, aangezien het hier niet ging over het schadeverleden van de auto.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.