Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:367, 14/00220
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:367, 14/00220
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 5 februari 2016
- Datum publicatie
- 18 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:367
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2688
- Zaaknummer
- 14/00220
Inhoudsindicatie
Beslissing na verwijzing HR 10 januari 2014, 11/04916, ECLI:NL:HR:2014:6. Art. 8 Wet op de omzetbelasting 1968. Door scholen aan een woningcorporatie betaalde ‘vergoeding leegstand’ is belast, omdat woningcorporatie niet-verhuurde wooneenheden ‘leeg’ moet houden voor bij de scholen ingeschreven buitenlandse studenten. Door scholen aan een woningcorporatie betaalde ‘vergoeding exploitatietekort’ is onbelast, omdat er geen rechtstreeks verband is tussen deze betaling en een prestatie.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00220
Uitspraak op het hoger beroep van
Stichting [belanghebbende] (voorheen geheten Stichting [A] ),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank) van 18 februari 2010, nummer AWB 08/252, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de na te noemen naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2006 onder nummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd naar een bedrag van € 220.576, welke naheffingsaanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 285. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard (ECLI:NL:RBLEE:2010:BL9968).
Tegen deze laatste uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Leeuwarden. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van het Gerechtshof Leeuwarden van belanghebbende een griffierecht geheven van € 448. Bij zijn uitspraak van 27 september 2011, 10/00049, ECLI:NL:GHLEE:2011:BT5832 (hierna: de uitspraak van Hof Leeuwarden), heeft het Gerechtshof Leeuwarden de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 170.294 en de heffingsrentebeschikking overeenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 1.955 en de Staat gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal € 744 aan haar te vergoeden.
De uitspraak van Hof Leeuwarden is, op het beroep in cassatie van de staatsecretaris van Financiën, bij arrest van de Hoge Raad van 10 januari 2014, 11/04916, ECLI:NL:HR:2014:6, vernietigd. Voorts heeft de Hoge Raad bij dit arrest het geding verwezen naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest (hierna: het verwijzingsarrest).
De Inspecteur heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld door het Hof, bij brief van 25 maart 2014 een conclusie naar aanleiding van het verwijzingsarrest ingediend. Belanghebbende is vervolgens door het Hof in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het verwijzingsarrest en op de conclusie van de Inspecteur, hetgeen zij heeft gedaan bij conclusie van 27 mei 2014. De Inspecteur heeft vervolgens gereageerd bij brief van 7 juli 2014, die ter kennisneming van de wederpartij is verzonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 oktober 2015 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, haar gemachtigde [B] , vergezeld van de heer [C] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [D] , de heer [E] en de heer [F] .
De Inspecteur en belanghebbende hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Het Hof verwijst voor de feiten naar de onder 2.1 tot en met 2.6 in de uitspraak van het Hof Leeuwarden vermelde feiten, die als hier ingelast moeten worden beschouwd. Voorts verwijst het Hof naar de onder 3.1.1 tot en met 3.1.7 in het verwijzingsarrest vermelde feitelijke uitgangspunten, die als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is het door belanghebbende in 2006 aan de Hogescholen onder de benaming ‘vergoeding leegstand’ in rekening gebrachte bedrag van € 387.893 een vergoeding voor een door belanghebbende jegens de Hogescholen verrichte prestatie?
II. Is het door belanghebbende in 2004 aan de Hogescholen onder de benaming ‘vergoeding exploitatietekort’ in rekening gebrachte bedrag van € 100.000 een vergoeding voor een door belanghebbende jegens de Hogescholen verrichte prestatie?
III. Indien vraag II bevestigend moet worden beantwoord: Is het door belanghebbende in 2004 aan de Hogescholen onder de benaming ‘vergoeding exploitatietekort’ in rekening gebrachte bedrag van € 100.000 belast naar het tarief van 6%, als bedoeld in artikel 9, tweede lid, aanhef, onderdeel a juncto Tabel I behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968, post b11?
Belanghebbende beantwoordt vragen I en II ontkennend en vraag III bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, primair tot vermindering van de naheffingsaanslag met een bedrag van € 77.898 en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag met een bedrag van € 72.238 en tot vergoeding van de proceskosten. De Inspecteur concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de naheffingsaanslag met een bedrag van € 50.282.