Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:419, 13/00892
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-02-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:419, 13/00892
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 11 februari 2016
- Datum publicatie
- 25 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:419
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2013:5880, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2722, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 13/00892
Inhoudsindicatie
Art. 8:42 Awb. Art. 36 Invorderingswet 1990. Belanghebbende is aansprakelijk voor onbetaald gebleven loonheffingen. In een aansprakelijkheidsprocedure behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken die op grond van artikel 8:42 van de Awb aan de belastingrechter moeten worden overgelegd ook de stukken, die de Inspecteur ter beschikking hebben gestaan bij het opleggen van de naheffingsaanslagen en het daaraan ten grondslag liggende boekenonderzoek (vgl. Hoge Raad 12 juli 2013, 11/04625, ECLI:NL:HR:2013:29; 10 april 2015, 14/01189, ECLI:NL:HR:2015:874; 12 juni 2015, 14/04015, ECLI:NL:HR:2015:1515 en 18 december 2015, 14/04143, ECLI:NL:HR:2015:3602). Immers, in beginsel staat de hoogte van de belastingaanslag waarvoor aansprakelijk wordt gesteld in een aansprakelijkheidsprocedure ook ter discussie.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00892
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 27 juni 2013 (AWB 12/7330), in het geding tussen
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst/Limburg,
hierna: de Ontvanger,
betreffende na te melden beschikking aansprakelijkstelling en betreffende niet (tijdig) beslissen op de aanvraag van een dwangsom.
1 Ontstaan en loop van het geding
Bij beschikking van 5 januari 2012 (nr. [nummer 1] ) heeft de Ontvanger belanghebbende aansprakelijk gesteld voor de betaling van een door de vennootschap [A] B.V. te [woonplaats] onbetaald gebleven naheffingsaanslag loonheffing over de periode 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 (nr. [aanslagnummer 2] .A01.5500 ), tot een bedrag van € 156.742.
Bij brief van 14 februari 2012 is belanghebbende tegen de beschikking aansprakelijkstelling in bezwaar gekomen. Bij brief van 16 november 2012 heeft de Ontvanger uitspraak gedaan. In zijn uitspraak heeft de Ontvanger het bezwaar ongegrond verklaard en geen dwangsom vastgesteld in verband met niet tijdig beslissen.
Belanghebbende is op 19 december 2012 bij de Rechtbank in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar tegen de beschikking aansprakelijkstelling en tegen het achterwege blijven van een beschikking dwangsom in verband met niet tijdig beslissen. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
Bij mondelinge uitspraak van 27 juni 2013 (ECLI:NL:RBZWB:2013:5880), in afschrift aan partijen verzonden op 2 juli 2013, heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard voor zover het betreft het verzoek om een dwangsom, de door de Ontvanger verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.060, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, de Ontvanger veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 707 en de Ontvanger gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan haar te vergoeden.
Belanghebbende heeft daartegen op 13 augustus 2013 hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 30 oktober 2014 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van haar gemachtigde, de heer [B] , advocaat te [C] , alsmede namens de Ontvanger de heer [D] , de heer [E] , de heer [F] en de heer [G] . Ter zitting is tevens behandeld de samenhangende zaak van belanghebbende met hofkenmerk 13/00893.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij hebben voldaan.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is gezonden.
Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgehad op 6 mei 2015 te ’s-Hertogenbosch. Bij aanvang van de zitting zijn partijen erop gewezen, dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 30 oktober 2014 was samengesteld uit mr. drs. P. Fortuin, mr. P.A.G.M. Cools en mr. M.B.A. van Hout, en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door mr. drs. P. Fortuin, mr. J. Swinkels en mr. G.J. van Muijen, en dat de zaak wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in de stand waarin zij zich bevond op 30 oktober 2014. Partijen hebben verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van haar gemachtigde, de heer [B] voornoemd, alsmede namens de Ontvanger de heer [D] , de heer [E] en de heer [G] . Ter zitting is tevens behandeld de samenhangende zaak van belanghebbende met hofkenmerk 13/00893.
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Aan het einde van de nadere zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is gezonden.
2 Feiten
Op grond de stukken van het geding, het onderzoek ter zitting en het onderzoek ter nadere zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is directeur-enigaandeelhouder van [A] B.V. te [woonplaats] . [A] B.V. is op 7 mei 2003 opgericht onder de naam [H] B.V., welke naam op 13 mei 2005 statutair is gewijzigd in [A] B.V. Op dezelfde datum heeft [A] B.V. (hierna: [A] ) haar dochteronderneming [H] B.V. (hierna: [H] ) opgericht en de ondernemingsactiviteiten aan deze dochteronderneming overgedragen. De activiteiten van [H] , en voorheen [A] , bestaan uit het exploiteren van een uitzendbureau. Belanghebbende is bestuurder van [A] . [A] is na oprichting van [H] bestuurder van [H] .
De salarisadministratie werd verzorgd door [A] respectievelijk [H] . Feitelijk gebeurde dit door de heer [J] (hierna: [J] ), die op [datum] is overleden. [J] is door [A] respectievelijk [H] aangetrokken vanwege zijn ervaring bij een uitzendbureau. De loonadministratie werd geautomatiseerd verwerkt door [K] .
Na aanvraag door [A] bij Stichting VRO (Verificatie Registratie Ondernemingen; hierna: het VRO) werd [A] ingeschreven in het ‘bijzonder register’. Deze inschrijving is verleend voor 2004 en 2005. Het VRO houdt een register bij waarin ondernemingen zijn opgenomen die op een onafhankelijke en objectieve wijze zijn geïnspecteerd. Bij brief van 1 februari 2006 werd [H] na een inspectie door het VRO erop attent gemaakt dat de administratie niet conform de ter zake geldende wet- en regelgeving werd bijgehouden en dat de inschrijving in het ‘bijzonder register’, ‘RIA register’ en ‘RIV register’ niet kon worden gehandhaafd. [H] heeft daarop bij brief van 2 februari 2006 gereageerd. Vervolgens is [H] per 1 mei 2006 weer ingeschreven in het ‘bijzonder register’ en ‘RIV register’. Voor 2007 is [H] ingeschreven geweest in het ‘bijzonder register’.
De Inspecteur heeft bij [A] en [H] een boekenonderzoek ingesteld, dat op 9 augustus 2006 is aangevangen en waarvan op 5 oktober 2009 rapporten zijn opgemaakt. Tijdens dat boekenonderzoek heeft de Inspecteur onder meer bevonden:
- dat kilometervergoedingen volgens een verklaring van belanghebbende slechts zouden worden uitbetaald aan de hand van kilometerlijsten;
- dat met grote regelmaat kilometervergoedingen zijn uitbetaald zonder dat er onderliggende kilometerlijsten aanwezig zijn;
- dat met werknemers netto loonafspraken werden gemaakt;
- dat in voorkomende gevallen op de kilometerlijsten andere arbeidsplaatsen dan wel aanzienlijk meer kilometers zijn vermeld dan op de werkbonnen en/of de facturen;
- dat kilometervergoedingen op loonstroken niet overeen kwamen met de gereden en de gedeclareerde kilometers;
- dat er bij een steekproef van 86 posten uit 2005 73 posten met een bovenmatige kilometervergoeding waren, met een foutfractie van 44,11%;
- dat Duitse werknemers een vergoeding van 15 kilometer per gewerkt uur hebben ontvangen zonder dat hier enige declaratie tegenover stond of een vastlegging hiervan had plaatsgevonden in de arbeidsovereenkomst;
- dat bij de doorzoeking pro forma loonberekeningen werden aangetroffen waaruit blijkt dat er in 2007 een herrekening van het netto loon heeft plaatsgevonden, waarbij het bruto uurloon werd verhoogd bij gelijktijdige verlaging van de vast uitbetaalde kilometervergoeding;
- dat uit de loonadministratie blijkt dat deze aanpassing daadwerkelijk heeft plaatsgevonden,
- dat de weekendvergoeding per kas werd uitbetaald;
- dat niet schriftelijk is vastgelegd dat de Poolse werknemers een vergoeding krijgen voor een rit naar huis, dat zij die vergoeding wel kregen en dat belanghebbende heeft verklaard dat er geen controle was of de Poolse werknemers daadwerkelijk wekelijks voor gezinsbezoek naar Polen reisden;
- dat [L] door zijn werkrooster in een weekend niet op en neer naar Polen kon reizen;
- dat [M] gedurende 23 weken een vergoeding voor de weekendreizen heeft gekregen, terwijl hij slechts 3 weken bij belanghebbende werkzaam is geweest;
- dat er met uitzendkrachten geen afspraken zijn gemaakt over de vergoeding van de lunchkosten;
- dat er geen controle plaats heeft gevonden op de daadwerkelijke door de uitzendkrachten gemaakte lunchkosten;
- dat tot medio 2005 ook een deel van de Poolse slagers een lunchvergoeding heeft gekregen;
- dat na een controle van het VRO is gebleken dat de lunchvergoedingen niet zouden zijn toegestaan en dat deze vergoedingen met ingang van 2006 beëindigd zijn voor zowel de bouwvakkers als de slagers;
- dat tijdens het boekenonderzoek de ingescande loonbelastingverklaringen aan de Belastingdienst ter beschikking zijn gesteld en dat deze voor wat betreft het blokje “loonheffingskorting toepassen” afweken van de tijdens de later door de FIOD in beslag genomen fysieke exemplaren;
- dat medewerker [N] de van hem door de FIOD in beslag genomen loonbelastingverklaring gekwalificeerd heeft als zijnde niet door hem ingevuld en ondertekend;
- dat rekening houdende met de correcties in verband met de bovenmatige kilometer- en lunchvergoeding alsmede de ten onrechte toegepaste heffingskorting, alle werknemers waarvoor afdrachtvermindering lage lonen is geclaimd, een toetsloon hebben dat hoger is dan het grensbedrag voor de afdrachtvermindering lage lonen.
Naar aanleiding van het in 2006 aangevangen boekenonderzoek heeft eind 2006 een aanmelding plaatsgevonden bij het Openbaar Ministerie ter zake van het vermoeden van een fiscaal delict. De zaak is op 12 oktober 2009 geseponeerd. Op 17 januari 2008 heeft de Inspecteur aan het Openbaar Ministerie toestemming gevraagd om de strafrechtelijke stukken en bescheiden, die betrekking hebben op belanghebbende, [A] en [H] , voor fiscale doeleinden te mogen gebruiken. Deze toestemming is op 25 januari 2008 verleend. In antwoord op een brief van de Inspecteur van 26 september 2008 verleent het Openbaar Ministerie toestemming voor het gebruik van (citaten uit) verklaringen van een aantal personen. In antwoord op een brief van de Inspecteur van 25 februari 2009 verleent het Openbaar Ministerie toestemming voor het gebruik van (citaten uit) andere verklaringen van een aantal personen. In de rapporten van het boekenonderzoek wordt geciteerd uit deze verklaringen. Bij brief van 14 november 2014 heeft de Ontvanger het Hof bericht, dat het FIOD-dossier na het sepot is vernietigd.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn aan [A] en [H] de volgende naheffingsaanslagen loonheffing opgelegd:
[A] :
Aanslagnummer |
Dagtekening |
Tijdvak |
Nageheven loonbelasting |
[aanslagnummer 2] .A01.5500 |
16 oktober 2009 |
1 januari 2004 t/m 31 december 2005 |
€ 156.742 |
[H] :
Aanslagnummer |
dagtekening |
Tijdvak |
Nageheven loonbelasting |
[aanslagnummer 1] .A01.5501 |
16 oktober 2009 |
13 mei 2005 t/m 31 december 2005 |
€ 443.327 |
[aanslagnummer 1] .A02.6501 |
19 oktober 2009 |
1 januari 2006 t/m 31 december 2006 |
€ 414.470 |
[aanslagnummer 1] .A02.7500 |
19 oktober 2009 |
1 januari 2007 t/m 31 december 2007 |
€ 56.163 |
Gelijktijdig met de naheffingsaanslagen is bij afzonderlijke beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht. Tegen de naheffingsaanslagen hebben [A] respectievelijk [H] bezwaar en beroep ingesteld. De Rechtbank (destijds de rechtbank Breda) heeft op 6 april 2011 deze beroepen ongegrond verklaard (procedurenummers AWB 10/2332 tot en met AWB 10/2335; ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ3309; ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ3313). De naheffingsaanslagen zijn onherroepelijk komen vast te staan.
Bij formulieren, gedagtekend 4 november 2009, heeft belanghebbende namens zowel [A] als [H] een “Melding van betalingsproblemen bij belastingen en premies” ingediend bij de Ontvanger voor alle hiervoor opgenomen aanslagen. Deze zijn ondertekend door belanghebbende.
Bij brief, gedagtekend 2 december 2009, heeft de Ontvanger beslist dat deze meldingen niet rechtsgeldig zijn. Als reden hiervoor werd gegeven:
‘dat het opleggen van de naheffingsaanslagen een gevolg is van aan de rechtspersoon te wijten opzet of grove schuld. Op grond van artikel 7, lid 2, Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990, is geen rechtsgeldige melding van betalingsonmacht meer mogelijk.’
De Ontvanger heeft bij beschikkingen van 5 januari 2012 belanghebbende ingevolge artikel 36 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) en artikel 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen aansprakelijk gesteld voor de onder 2.6 opgenomen aanslagen, voor zover deze niet waren betaald. Belanghebbende is niet aansprakelijk gesteld voor de heffingsrente en de inmiddels verschuldigde invorderingsrente en kosten. In totaal bedraagt de aansprakelijkstelling:
[A] :
Aanslagnummer |
Nageheven loonbelasting |
Aansprakelijkstelling |
[aanslagnummer 2] .A01.5500 |
€ 156.742 |
€ 156.742 |
[H] :
Aanslagnummer |
Nageheven loonbelasting |
Reeds voldaan |
Aansprakelijkstelling |
[aanslagnummer 1] .A01.5501 |
€ 443.327 |
€ 107.446,57 |
€ 335.880,43 |
[aanslagnummer 1] .A02.6501 |
€ 414.470 |
€ - |
€ 414.470,00 |
[aanslagnummer 1] .A02.7500 |
€ 56.163 |
€ - |
€ 56.163,00 |
Totaal: |
€ 806.513,43 |
Belanghebbende is op 15 februari 2012 in bezwaar gekomen tegen de beschikkingen aansprakelijkstelling. Bij brief van 26 april 2012, bij de Ontvanger binnengekomen daags daarna, heeft de gemachtigde de Ontvanger onder meer het volgende bericht:
‘Het is al weer enige tijd geleden dat ik van u ontvangen heb de bevestiging dat het bezwaarschrift tegen de beschikking aansprakelijkstelling ontvangen is. Naar aanleiding daarvan heb ik blijkende uit mijn dossier, niets meer vernomen. Een uitnodiging voor een hoorzitting dan wel een inzage in alle op de zaak betrekking hebbende stukken, dan wel een uitspraak op bezwaar, is niet ontvangen. Een uitspraak die uiterlijk 30 maart jl. had moeten geschieden.
Om de voortgang er in te houden, verzoek ik u op korte termijn kenbaar te maken wanneer inzage in alle op de zaak betrekking hebbende stukken genomen kan worden. (…) Na ontvangst van die stukken kan dan een hoorzitting worden gepland.’
Bij brief van 20 juni 2012 heeft de Ontvanger verscheidene op de zaak betrekking hebbende stukken aan belanghebbende gestuurd. De Ontvanger heeft belanghebbende in deze brief in de gelegenheid gesteld de overige stukken bij hem op kantoor in te zien. Tevens heeft de Ontvanger belanghebbende aangegeven dat zij de Ontvanger kon bellen voor een afspraak om te worden gehoord.
Bij brief van 22 juni 2012 heeft de gemachtigde van belanghebbende geantwoord dat hij na zijn vakantie eind juli een afspraak zal maken voor het inzien van de stukken en het horen.
In zijn brief aan de Ontvanger van 16 augustus 2012 heeft de gemachtigde het volgende vermeld:
‘Bij beschikking van 5 januari jl. is mijn cliënte aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven
belastingschulden. Tijdig is tegen die beschikking bezwaar aangetekend. Op basis van de mij bekende gegevens diende voor 16 februari 2012 bezwaar ingesteld te zijn. Vervolgens heeft de Ontvanger op basis van de voor hem geldende regels zes weken de tijd om uitspraak op bezwaar te doen. Die termijn eindigde dus op 30 maart 2012. Op 25 april jl. heb ik de Ontvanger in gebreke gesteld met het doen van de uitspraak op bezwaar.
Tot op heden heb ik naar aanleiding van het voorgaande niets van de Ontvanger vernomen. Inmiddels is de maximale dwangsom verbeurd verklaard. Ik verzoek de Ontvanger dan ook op korte termijn over te gaan tot uitbetaling van de dwangsom op rekening (…).
Met betrekking tot de verdere voortgang aangaande de beschikking aansprakelijkstelling verzoek ik u mij op korte termijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken te doen toekomen. (…).’
In zijn brief van 29 augustus 2012 heeft de gemachtigde, in reactie op een brief van de Ontvanger van 21 augustus 2012, zijn excuses aangeboden aan de Ontvanger voor deze brief van 16 augustus 2012, omdat hij per abuis had geschreven dat hij nog niets ontvangen had. De gemachtigde heeft aan het slot van deze brief vermeld:
‘Het voorgaande laat uiteraard nog steeds onverlet dat de Ontvanger in gebreke is met het doen van een uitspraak op bezwaar.’
Op 17 september 2012 heeft inzage plaatsgevonden in op de zaak betrekking hebbende stukken.
Op 26 september 2012 is gemachtigde gehoord. In de “Aantekeningen bij het horen” van gemachtigde, die onderdeel uitmaken van het hoorverslag, is het volgende opgenomen:
‘Tot op heden is nog geen uitspraak op bezwaar gedaan zodat een dwangsom van € 1.260,= is verbeurd. De Ontvanger heeft nog geen gevolg gegeven aan de bepaling dat binnen veertien dagen, na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was, de verschuldigdheid en hoogte moeten worden vastgesteld.
Belanghebbende verzoekt de Ontvanger zo spoedig mogelijk de verschuldigdheid alsmede de hoogte van de dwangsom vast te stellen.’
Bij de uitspraak op bezwaar van 16 november 2012 heeft de Ontvanger het bezwaar ongegrond verklaard en het verzoek om een vergoeding van de kosten van het bezwaar afgewezen. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Ontvanger geen dwangsombeschikking ex artikel 4:18 van de Awb gegeven.
3 Geschil, standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
I. Is belanghebbende terecht en tot de juiste hoogte aansprakelijk gesteld voor de door [A] onbetaald gebleven naheffingsaanslag loonheffing?
II. Dient de door de Ontvanger verbeurde dwangsom wegens niet tijdig doen van de uitspraak op bezwaar op een hoger bedrag te worden vastgesteld dan door de Rechtbank is gedaan?
III. Heeft belanghebbende voor de bezwaar- en (hoger) beroepsfase recht op een vergoeding van werkelijke proceskosten, met toepassing van artikel 2, lid 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht?
Belanghebbende beantwoordt vragen II en III bevestigend en vraag I ontkennend. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing inzake het griffierecht, gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar inzake de beschikking aansprakelijkstelling, vaststelling van de door de Ontvanger verbeurde dwangsom op een bedrag van € 1.260, vernietiging van de beschikking aansprakelijkstelling en veroordeling van de Ontvanger in de werkelijke proceskosten van belanghebbende tot een totaalbedrag van € 39.413,46 voor de bezwaar- en (hoger) beroepsfase tezamen. De Ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.