Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3632, 16/00008-GHK

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3632, 16/00008-GHK

Gegevens

Inhoudsindicatie

Art. 8:29 Awb. Art. 8:42 Awb. Art. 52a AWR.

Beslissing geheimhoudingskamer na verwijzing HR 18 december 2015, 14/04143, ECLI:NL:HR:2015:3602.

- Inspecteur moet grote delen controledossier en intern memo alsnog overleggen.

- Bij een informatiebeschikking dient meer gewicht te worden toegekend aan het belang van de Inspecteur om belanghebbende niet bekend te maken met de informatie waarover de Inspecteur beschikt. Anders kan dit gevolg hebben dat belanghebbende de door hem te verstrekken informatie daarop afstemt en wordt het doel van de informatiebeschikking teniet gedaan.

- Zonder kennisneming van de ongeschoonde inhoud van stukken kan de belastingrechter niet beoordelen of stukken al dan niet op de zaak betrekking hebben (Hoge Raad 15 november 2013, 12/00606, ECLI:NL:HR:2013:1129 en Hoge Raad 10 april 2015, 14/01189, ECLI:NL:HR:2015:874).

Uitspraak

Team belastingrecht

Vijfde enkelvoudige Belastingkamer, optredende, en hierna aangeduid, als ‘geheimhoudingskamer’

Kenmerk: 16/00008-GHK

Tussenuitspraak ex artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het hoger beroep - na verwijzing door de Hoge Raad - van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

en het incidenteel hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] , hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland te Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 24 oktober 2013, nummer AWB 13/270, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende de aan belanghebbende met dagtekening 20 april 2012 gegeven informatiebeschikking krachtens artikel 52a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) voor de jaren 2006 en verder.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. In het kader van een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van belanghebbendes aangiften IB/PVV vanaf 2006, is voornoemde informatiebeschikking aan belanghebbende gegeven. Het door belanghebbende ingestelde bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2008 is afgewezen op 27 april 2012, vóór het onherroepelijk worden van de informatiebeschikking.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. Bij uitspraak van 11 december 2012 heeft de Inspecteur de informatiebeschikking aangepast in die zin dat de te verstrekken gegevens zijn beperkt.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar alsmede de informatiebeschikking vernietigd.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep en belanghebbende voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

1.5.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij uitspraak van 8 juli 2014, nr. 13/01199, ECLI:NL:GHARL:2014:5533, het hoger beroep van de Inspecteur gegrond verklaard, het incidenteel hoger beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het door belanghebbende bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaard en heeft belanghebbende opgedragen om binnen een termijn van acht weken, gerekend vanaf de dag van verzending van de uitspraak, alsnog te voldoen aan de in de informatiebeschikking gestelde vragen en verzoeken.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 18 december 2015, 14/04143, ECLI:NL:HR:2015:3602 (hierna: het verwijzingsarrest) het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.

1.7.

In 2.3.3 van het verwijzingsarrest is als volgt overwogen door de Hoge Raad:

‘Dientengevolge heeft het Hof ten onrechte niet onderzocht of de door belanghebbende genoemde stukken - het controledossier en een intern memo - behoren tot de stukken die betrekking hebben op de zaak en die de Inspecteur op de voet van de zojuist genoemde bepalingen aan belanghebbende ter inzage had behoren te geven, respectievelijk aan de rechter had behoren te zenden. In zoverre treft het middel doel.’

1.8.

In verband met het geding na verwijzing heeft de Hoge Raad in 2.4.2 van het verwijzingsarrest het volgende opgemerkt:

‘ Bij de behandeling van bezwaar of (hoger) beroep tegen een op artikel 52a, lid 1, AWR gegronde beschikking behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van de artikelen 7:4 en 8:42 Awb: alle stukken die een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming van de inspecteur met betrekking tot die informatiebeschikking. Daartoe kunnen ook behoren stukken uit een controledossier en een – ten behoeve van de behandeling van het bezwaar opgesteld – intern memo (vgl. HR 29 juni 2012, nr. 11/00551, ECLI:NL:HR:2012:BW9850, BNB 2012/248). Daarbij heeft te gelden dat de inspecteur, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, met toepassing van artikel 8:29 Awb kan weigeren stukken, of gedeelten daarvan, over te leggen dan wel deze alleen aan de rechter ter kennis te brengen.’

1.9.1.

De Inspecteur heeft het Hof na verwijzing een conclusie gedateerd 15 februari 2016 doen toekomen. Daarin heeft hij zich voor wat betreft het controledossier op het standpunt gesteld dat 35 stukken daarvan behoren tot de stukken die betrekking hebben op de zaak. Voor de overige stukken van het controledossier heeft de Inspecteur primair gesteld dat het geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn en subsidiair dat gewichtige redenen geheimhouding of beperkte kennisneming van deze stukken rechtvaardigen.

1.9.2.

Het intern memo behoort volgens de Inspecteur wel tot de stukken die betrekking hebben op de zaak en een deel van dit memo is reeds geciteerd in het bij de Rechtbank ingediende verweerschrift. Voor het overige deel van het memo stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat er gewichtige redenen zijn die geheimhouding of beperkte kennisneming daarvan rechtvaardigen.

1.10.

Naar aanleiding van dit standpunt van de Inspecteur in zijn conclusie na verwijzing, heeft het Hof de zaak in handen gesteld van de geheimhoudingskamer van het Hof. De geheimhoudingskamer heeft de Inspecteur een brief van 11 maart 2016 gestuurd, waarin aan hem is gevraagd zijn verzoek om geheimhouding of beperkte kennisneming toe te lichten.

1.11.1.

De Inspecteur heeft dit gedaan bij brief van 7 april 2016. In deze brief heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat slechts vijf stukken van het controledossier behoren tot de stukken die betrekking hebben op de zaak. Deze stukken dateren van vóór het tijdstip dat uitspraak op bezwaar tegen de informatiebeschikking werd gedaan. Van deze stukken is, aldus de Inspecteur, slechts één stuk niet bekend bij belanghebbende, namelijk het intern memo.

1.11.2.

Als bijlage bij zijn brief heeft de Inspecteur een index van het controledossier overgelegd, waarin van stukken van het controledossier is aangegeven of dit een ‘op de zaak betrekking hebbend stuk’ is en zo ja, of er redenen van ‘controlestrategische aard’ of ‘andere (of aanvullende) redenen zijn om de stukken niet ter inzage te verstrekken’.

1.12.

Gelijktijdig met zijn brief heeft de Inspecteur een gesloten envelop met de ongeschoonde versie van de stukken aan de geheimhoudingskamer van het Hof overgelegd.

1.13.

De brief met de index van 7 april 2016 is - zonder verdere bijlagen - doorgestuurd naar belanghebbende.

1.14.

Belanghebbende heeft op 23 juni 2016 gereageerd op deze brief en heeft verzocht om verstrekking van het integrale ongeschoonde controledossier, inclusief intern memo. Deze reactie is ter kennisneming aan de Inspecteur gestuurd bij brief van 24 mei 2017.

2 Verzoek

Het verzoek van de Inspecteur betreft de vraag of sprake is van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb, die rechtvaardigen dat de Inspecteur weigert het integrale, ongeschoonde controledossier, inclusief intern memo, te overleggen aan belanghebbende.

3 Beoordeling van het verzoek

3.1.

Om daarover een oordeel te kunnen geven heeft de geheimhoudingskamer kennis genomen van het gehele procesdossier.

Algemeen juridisch kader

3.2.

De geheimhoudingskamer stelt voorop dat de Inspecteur op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb is gehouden de op de zaak betrekking hebbende stukken aan het Hof te zenden. Uit de arresten van de Hoge Raad van 25 april 2008, nrs. 43448 en 43791, ECLI:NL:HR:2008:BA3823 en ECLI:NL:HR:2008:BB5868 en van 15 november 2013, nr. 12/0606, ECLI:NL:HR:2013:1129, volgt dat dit stukken zijn die in belanghebbendes zaak van enig belang kunnen zijn geweest voor de besluitvorming door de Inspecteur dan wel die van enig belang kunnen zijn voor de besluitvorming door de belastingrechter (Hof ’s-Hertogenbosch 9 oktober 2014, 13/00842-GHK, ECLI:NL:GHSHE:2014:4205).

3.3.

De omstandigheid dat stukken behoren tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb, brengt echter niet automatisch mee dat die stukken volledig (dat wil zeggen zonder dat daarin delen onleesbaar zijn gemaakt) aan de andere partij ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of het Hof mede te delen dat uitsluitend de Kamer die in de hoofdzaak beslist kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).

3.4.

Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming en het honoreren van een verzoek om geheimhouding is als volgt:

a. Geheimhouding: (delen van de) stukken mogen door de Inspecteur worden onthouden aan de rechter die in de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij; zowel de rechter die in de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding). (Weigering als bedoeld in lid 1 van art. 8:29 van de Awb door de Inspecteur om (delen van de) stukken aan zowel de rechter die in de hoofdzaak beslist als de wederpartij over te leggen is gerechtvaardigd.)

b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken: de kennisneming is beperkt tot de rechter die in de hoofdzaak beslist (beperkte kennisneming).

In art. 8:29, lid 5, Awb is bepaald, dat variant b alleen is toegestaan met toestemming van een belanghebbende. (Vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 26 juni 2014, 13/00377-GHK en 13/00471-GHK, ECLI:NL:GHSHE:2014:1944.)

3.5.

Nu uit de stukken niet blijkt dat belanghebbende deze in art. 8:29, lid 5, Awb bedoelde toestemming wil verlenen, vat de geheimhoudingskamer, mede uit het oogpunt van een doelmatige procesgang, het verzoek van de Inspecteur op als een verzoek om toepassing van variant a (geheimhouding).

3.6.

Beslissend bij de vraag of de Inspecteur zich terecht op deze geheimhouding beroept is niet of op de zaak betrekking hebbende stukken of onleesbaar gemaakte delen daarvan en/of bekendmaking van de identiteit van personen, voor de verdediging van belanghebbendes standpunt noodzakelijk of essentieel zijn en ook niet of kennisneming door belanghebbende voor de verdediging van zijn standpunt van belang zou kunnen zijn (Hoge Raad 23 mei 2014, 12/01827, ECLI:NL:HR:2014:1182, r.o. 3.3.3). Slechts indien de door de Inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken - dat houdt in: het belang van belanghebbende bij kennisneming van alle op de zaak betrekking hebbende stukken in ongeschoonde vorm - is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.

3.7.

De geheimhoudingskamer wijst er voorts nog op dat indien de belangenafweging ertoe leidt dat bepaalde gegevens voor belanghebbende geheim dienen te blijven, hieruit voortvloeiende problemen voor belanghebbende in de door de rechter (in de hoofdzaak) toegepaste procedure moeten worden gecompenseerd. Dit kan bijvoorbeeld en onder omstandigheden tot uitdrukking komen in de bewijslastverdeling.

3.8.

De onder 3.6 verwoorde belangenafweging moet plaats vinden in de concrete aan de geheimhoudingskamer voorgelegde zaak en na kennisneming door de geheimhoudingskamer, die de afweging moet maken, van het gehele dossier.

Beoordeling van het verzoek

Op de zaak betrekking hebbende stukken (artikel 8:42 van de Awb)

3.9.

De geheimhoudingskamer stelt voorop, dat als uitgangspunt geldt dat de beoordeling van de vraag of stukken op de zaak betrekking hebben als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb, moet plaatsvinden aan de hand van de ongeschoonde stukken. Immers, als door de belastingrechter geen kennis wordt genomen van de inhoud van de ongeschoonde stukken weet hij niet wat daarin staat en kan hij - in de regel - ook niet beoordelen of de stukken op de zaak betrekking hebben. De geheimhoudingskamer wijst hierbij op: Hoge Raad 15 november 2013, 12/00606, ECLI:NL:HR:2013:1129 en Hoge Raad 10 april 2015, 14/01189, ECLI:NL:HR:2015:874.

3.10.

Belanghebbende heeft in zijn brief van 23 juni 2016 aan de geheimhoudingskamer, onder 3 en 4, gesteld dat doordat de Inspecteur de ongeschoonde stukken op de voet van artikel 8:29 van de Awb aan (de geheimhoudingskamer van) het Hof heeft toegezonden, de vraag of de stukken op de zaak betrekking hebben, reeds is beslecht. Immers, zo stelt belanghebbende, artikel 8:29, eerste lid van de Awb is beperkt tot stukken waarvan partijen verplicht zijn tot overlegging.

3.11.

Gelet op hetgeen onder 3.9 is overwogen, en mede gelet op het feit dat de geheimhoudingskamer bij brief van 11 maart 2016 om overlegging van de stukken in ongeschoonde vorm heeft gevraagd, verwerpt de geheimhoudingskamer de onder 3.10 bedoelde stelling van belanghebbende.

3.12.

De Inspecteur heeft in zijn brief aan de geheimhoudingskamer van 7 april 2016, onder 3.3, onder meer het volgende gesteld:

‘De controlemedewerker kan los worden gezien van de besluitnemer; ieder van hen heeft ook een eigen dossier: de besluitnemer een bezwaardossier; en de controlemedewerker een controledossier, waaruit hij de besluitnemer de stukken verschaft die zij voor haar meningsvorming kan gebruiken.’

3.13.

De geheimhoudingskamer verwerpt de onder 3.12 bedoelde stelling van de Inspecteur. Tot alle op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb behoren niet alleen de stukken waarover de individuele ambtenaar, die het besluit neemt (een informatiebeschikking geeft of een belastingaanslag oplegt), beschikt, maar ook de stukken die berusten bij (andere ambtenaren van) het organisatieonderdeel van de Belastingdienst waar deze individuele ambtenaar aan verbonden is en zelfs de stukken die berusten bij een ander organisatieonderdeel van de Belastingdienst dan dat van de Inspecteur (Hoge Raad 23 mei 2014, 12/01827, ECLI:NL:HR:2014:1182; Hof ’s-Hertogenbosch 7 januari 2016, 13/00311-GHK, ECLI:NL:GHSHE:2016:7).

3.14.

De Inspecteur heeft verdedigd, dat voor de beoordeling welke stukken op de zaak betrekking hebben, de term ‘de zaak’ beperkt moet worden opgevat. Naar de geheimhoudingskamer begrijpt, wil de Inspecteur de op de zaak betrekking hebbende stukken strikt beperken tot stukken gerelateerd aan de vragen, zoals die uiteindelijk in de uitspraak op bezwaar zijn verwoord (af te leiden uit de brief van de Inspecteur aan de geheimhoudingskamer van 7 april 2016, onder 3.3, laatste passage). De geheimhoudingskamer deelt deze opvatting niet. Deze vragen zijn een resultante van onderzoek door de Inspecteur naar, in het algemeen, belanghebbende en zijn inkomstenbelastingpositie. In beginsel zijn de stukken die bij dit onderzoek zijn opgekomen ook stukken, die op de zaak (betreffende de informatiebeschikking) betrekking hebben. Dat er vervolgens wellicht, zoals hierna zal worden beoordeeld, gewichtige redenen zijn om deze stukken niet (ongeschoond) aan belanghebbende te overleggen, laat onverlet dat het hier op de zaak betrekking hebbende stukken betreft.

Context van het verzoek

3.15.

Het verzoek om geheimhouding van de Inspecteur heeft betrekking op de op 20 april 2012 gegeven informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de AWR. Bij de uitspraak op bezwaar van 11 december 2012 is de informatiebeschikking aangepast in die zin dat belanghebbende nog antwoord moest geven op de vragen:

- of hij inkomen heeft genoten uit [A] Ltd. uit hoofde van garantstellingen;

- of hij werkzaamheden heeft verricht en daarvoor een beloning had moeten ontvangen (gebruikelijk loon); en

- of sprake is van een fictief rendement in de zin van de artikelen 4.13 en 4.14 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

3.16.

De onder 3.6 verwoorde belangenafweging dient plaats te vinden in de context dat het gaat om een informatiebeschikking, die voorafgaat aan het opleggen van belastingaanslagen.

3.17.

De Inspecteur heeft in de kern betoogd, dat de onder 3.6 verwoorde afweging van belangen bij een informatiebeschikking anders moet uitvallen dan de afweging in het geval waarin de belastingaanslagen inmiddels zijn opgelegd (brief van de Inspecteur aan de geheimhoudingskamer van 7 april 2016, onder 2 en 5; conclusie van 15 februari 2016, onder 5.2.3, verweerschrift in eerste aanleg, onder 5.1.3 en 5.2.3 met voetnoot 3).

3.18.

In wezen ligt in onderhavig verzoek de vraag voor of de Inspecteur de hem ter beschikking staande informatie al met belanghebbende moet delen, terwijl het doel van de informatiebeschikking is het verkrijgen van informatie door de Inspecteur van belanghebbende. De geheimhoudingskamer is, met de Inspecteur, van oordeel dat in het kader van de onderhavige procedure over de informatiebeschikking, het belang van de Inspecteur bij geheimhouding anders moet worden gewogen dan wanneer, na het onherroepelijk worden van de informatiebeschikking, belastingaanslagen zullen zijn opgelegd. De besluitvorming van de Inspecteur eindigt dan met het doen van uitspraken op bezwaar tegen de belastingaanslagen en dan zal de Inspecteur belanghebbende in beginsel volledig op de hoogte moeten brengen van de informatie die hem bij zijn besluitvorming ter beschikking heeft gestaan. In de context van de informatiebeschikking is de geheimhoudingskamer in algemene zin evenwel van oordeel, dat bij de onder 3.6 verwoorde afweging van belangen meer gewicht dient te worden toegekend aan het belang van de Inspecteur om belanghebbende niet bekend te maken met de informatie waarover de Inspecteur beschikt. Immers, zoals de Inspecteur terecht opmerkt, kan dit het gevolg hebben dat belanghebbende de door hem te verstrekken informatie daarop afstemt en wordt het bovenvermelde doel van de informatiebeschikking teniet gedaan.

Beoordeling van de stukken

3.19.

De Inspecteur heeft in zijn conclusie van 15 februari 2016, onder 2.5 opgemerkt dat 34 stukken reeds zijn overgelegd. Eén stuk heeft hij als bijlage gevoegd bij zijn conclusie.

3.20.

Voorts heeft de Inspecteur bij zijn brief van 7 april 2016 12 mapjes aan de geheimhoudingskamer van het Hof overgelegd. Deze mapjes betreffen de inhoud van het controledossier voordat uitspraak op bezwaar is gedaan, inclusief het interne memo. De Inspecteur heeft ten aanzien van nagenoeg alle stukken het standpunt ingenomen dat de stukken niet op de zaak betrekking hebben. Voorts heeft de Inspecteur gesteld dat controle- strategische redenen een gewichtige reden vormen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb. De Inspecteur heeft controle-strategische redenen omschreven als:

‘De uitdrukking ‘van controlestrategische aard’ heeft betrekking op de controlepraktische aanpak van belanghebbende. Bijvoorbeeld hoe er moet worden gereageerd op dilemma's die zich bij de feitenvergaring hebben voorgedaan, zoals het achterhouden van informatie. De memo's die zijn opgesteld naar aanleiding van overleg met collega's, gaan ook over de vraag welke controlepraktische aanpak het beste is gelet op de bij het onderzoek tot dan onderkende fiscale correctiemogelijkheden, over de beste manier hoe de feiten die de correcties kunnen onderbouwen, boven water kunnen worden gehaald. Omdat het mogelijk is dat belanghebbende op die aanpak anticipeert waardoor de feiten de facto niet zullen kunnen worden achterhaald en zodoende de wet niet kan worden toegepast, is het belang dat belanghebbende in die aanpak niet wordt gekend, een belang dat zwaarder weegt dan het belang dat belanghebbende er wel in wordt gekend.’

3.21.

De geheimhoudingskamer zal hierna deze in de mapjes opgenomen - ongeschoonde - stukken beoordelen.

Mapje 1: ‘Aanleiding onderzoek’

3.22.

Anders dan de Inspecteur verdedigt is de geheimhoudingskamer van oordeel dat stukken 1 en 3 tot en met 5 van mapje 1 op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. Het betreffen stukken ten aanzien van belanghebbende en zijn inkomstenbelastingpositie. Stuk 2 van mapje 1 is geen op de zaak betrekking hebbend stuk.

3.23.

Met betrekking tot stuk 1 is de geheimhoudingskamer van oordeel, dat gewichtige redenen aan overlegging van dit stuk aan belanghebbende niet in de weg staan, met uitzondering van de volgende passages:

- voorzijde, eerste tot en met derde alinea van boven (beginnend met het woord na ‘zaken’ tot en met ‘onderzoek’;

- voorzijde, vierde alinea, het woord na Casusbeschrijving;

- voorzijde, de tweede en derde alinea van onderen (beginnend met ‘Belastingdienst’ tot en met ‘gevonden worden’);’

- achterzijde, eerste alinea (de zin beginnend met ‘Het is’ tot en met ‘de hypotheek’);

- achterzijde, laatste twee alinea’s (‘Voorstel’ tot en met ‘te stellen’).

Voor deze laatste passages is de geheimhoudingskamer van oordeel dat controle-strategische redenen een gewichtige reden vormen om deze niet aan belanghebbende te openbaren. Het belang van de Inspecteur bij een effectieve controle en een effectieve controle-strategie is in dit geval zwaarwegend en aanzienlijk en dit belang weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van die passages. Voorts kunnen de handgeschreven aantekeningen op grond van gewichtige redenen (interne meningsvorming en beraad) worden geschoond. De Inspecteur heeft gesteld, dat dit stuk gevoelige informatie zou bevatten die ook op andere belastingplichtigen betrekking kan hebben. Weliswaar is dit juist, maar omdat het hier een vennootschap van belanghebbende betreft, weegt het belang van de Inspecteur bij geheimhouding niet aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming.

3.24.

Met betrekking tot stuk 3 is de geheimhoudingskamer van oordeel, dat controle- strategische redenen gewichtige redenen vormen om dit stuk niet aan belanghebbende te openbaren. Het belang van de Inspecteur bij een effectieve controle en een effectieve controle-strategie is in dit geval zwaarwegend en aanzienlijk en dit belang weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van dit stuk.

3.25.

Met betrekking tot stuk 4a is de geheimhoudingskamer van oordeel, dat gewichtige redenen aan overlegging van dit stuk aan belanghebbende niet in de weg staan, met uitzondering van:

- p. 3, eerste en tweede alinea (beginnend bij ‘Bij het’ tot en met ‘box 2’);

- p. 3, vierde alinea (beginnend met ‘Overige’ tot en met ‘andere jaren’);

- p. 4, tweede alinea tot en met zesde alinea (beginnend met ‘Aktievoorstel’ tot en met ‘mee gedaan’;

- p. 5, vijfde alinea, (beginnend met een naam van een belastingambtenaar tot en met ‘het huis’).

Voor deze passages op p. 3 en p. 4 is de geheimhoudingskamer van oordeel dat controle- strategische redenen een gewichtige reden vormen om deze niet aan belanghebbende te openbaren. Het belang van de Inspecteur bij een effectieve controle en een effectieve controle-strategie is in dit geval zwaarwegend en aanzienlijk en dit belang weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van die passages. Voorts kan p. 5, vijfde alinea, op grond van gewichtige redenen (interne meningsvorming en beraad) worden geschoond. De Inspecteur heeft gesteld, dat dit stuk gevoelige informatie zou bevatten die ook op andere belastingplichtigen betrekking kan hebben. Weliswaar is dit juist, maar omdat het hier een vennootschappen van belanghebbende betreft weegt het belang van de Inspecteur bij geheimhouding niet aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming.

3.26.

Naar de geheimhoudingskamer begrijpt is stuk 4b een excel-overzicht dat behoort bij stuk 4a. Nu het hier een overzicht betreft van door belanghebbende in zijn aangiften inkomstenbelasting opgenomen gegevens, weegt het belang van de Inspecteur bij een effectieve controle en een effectieve controle-strategie in dit geval niet aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van dit stuk.

3.27.

Stuk 5 betreft, iets anders geformuleerd, de inhoud van de brief van 10 februari 2012 (bijlage 7 bij het verweerschrift in eerste aanleg) van de Inspecteur aan de (toenmalige) gemachtigde van belanghebbende. Nu de inhoud daarvan reeds bij belanghebbende bekend is, zijn er geen gewichtige redenen voor geheimhouding.

Mapje 2: Besprekingen intern

3.28.

Anders dan de Inspecteur verdedigt is de geheimhoudingskamer van oordeel dat stukken 6 tot en met 19 van mapje 2 op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. De omstandigheid dat de stukken ook deels betrekking hebben op vennootschappen van belanghebbende, doet hier niet aan af, omdat in de stukken mede informatie is vervat ten aanzien van belanghebbende en zijn inkomstenbelastingpositie.

3.29.

Stuk 6 bevat de bij de Inspecteur geregistreerde gegevens van verlies uit werk en woning van belanghebbende zelf. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat ten aanzien van deze gegevens er geen gewichtige redenen voor geheimhouding zijn.

3.30.

Met betrekking tot stukken 7 en 8 is de geheimhoudingskamer van oordeel, dat deze stukken informatie bevatten over intern beraad. Het belang van de Inspecteur bij de mogelijkheid intern overleg en beraad te voeren is in dit geval zwaarwegend en aanzienlijk en dit belang weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van deze stukken.

3.31.

Met betrekking tot stukken 9, 10, 11, 12 en 13 is de geheimhoudingskamer van oordeel, dat het belang van de Inspecteur bij de mogelijkheid om intern overleg en beraad te voeren in dit geval zwaarwegend en aanzienlijk is en dat dit belang aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van deze stukken. Voorts is de geheimhoudingskamer van oordeel dat controle-strategische redenen gewichtige redenen vormen om deze stukken niet aan belanghebbende te openbaren. Het belang van de Inspecteur bij een effectieve controle en een effectieve controle-strategie is in dit geval zwaarwegend en aanzienlijk en dit belang weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van deze stukken.

3.32.

Met betrekking tot de stukken 14 en 15 is de geheimhoudingskamer van oordeel, dat controle-strategische redenen gewichtige redenen vormen om deze stukken niet aan belanghebbende te openbaren. Het belang van de Inspecteur bij een effectieve controle en een effectieve controle-strategie is in dit geval zwaarwegend en aanzienlijk en dit belang weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van deze stukken. Voorts bevatten deze stukken informatie over intern beraad. Het belang van de Inspecteur bij de mogelijkheid intern overleg en beraad te voeren is in dit geval zwaarwegend en aanzienlijk en dit belang weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van deze stukken.

3.33.

Met betrekking tot stuk 16 is de geheimhoudingskamer van oordeel, dat controle- strategische redenen gewichtige redenen vormen om dit stuk niet aan belanghebbende te openbaren. Het belang van de Inspecteur bij een effectieve controle en een effectieve controle-strategie is in dit geval zwaarwegend en aanzienlijk en dit belang weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van dit stuk. Voorts bevat dit stuk informatie over intern beraad. Het belang van de Inspecteur bij de mogelijkheid intern overleg en beraad te voeren is in dit geval zwaarwegend en aanzienlijk en dit belang weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van dit stuk. Aan stuk 16 is gehecht een brief van 30 maart 2012, die als bijlage 11 bij het verweerschrift in eerste aanleg is overgelegd. Nu de inhoud daarvan reeds bij belanghebbende bekend is, zijn er geen gewichtige redenen voor geheimhouding. Deze brief behoeft niet alsnog te worden overgelegd.

3.34.

Met betrekking tot stukken 17 en 18 is de geheimhoudingskamer van oordeel, dat het belang van de Inspecteur bij de mogelijkheid om intern overleg en beraad te voeren in dit geval zwaarwegend en aanzienlijk is en dat dit belang aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van deze stukken. Voorts is de geheimhoudingskamer van oordeel dat controle-strategische redenen gewichtige redenen vormen om deze stukken niet aan belanghebbende te openbaren. Het belang van de Inspecteur bij een effectieve controle en een effectieve controle-strategie is in dit geval zwaarwegend en aanzienlijk en dit belang weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van deze stukken.

3.35.

Met betrekking stuk 19 is de geheimhoudingskamer van oordeel dat de volgende passages op grond van gewichtige redenen geheim mogen worden gehouden:

- voorzijde, de achter de in de aanhef ‘aan’ en ‘van’ vermelde gegevens ;

- voorzijde, de voornaam achter ‘Beste’;

- voorzijde, de namen in de derde alinea, (beginnend met ‘Samen’ tot en met ‘(geweest)’);

- voorzijde, zevende alinea en achtste alinea (beginnend met ‘Ons inziens’ tot en met ‘te besparen’);

- voorzijde, tiende alinea (beginnend met ‘De’) tot en met achterzijde gehele tekst.

3.35.1.

Bij stuk 19 zijn 4 bijlagen gevoegd. Met betrekking tot bijlage 1 is de geheimhoudingskamer van oordeel dat de volgende passages op grond van gewichtige redenen geheim mogen worden gehouden:

- p. 2 (ongenummerd), tweede alinea en derde alinea (beginnend met ‘Deze’ tot en met ‘mln!’);

- p. 2 (ongenummerd), vijfde alinea van onderen (beginnend met ‘Pas’ tot en met ‘mln.’);

- p. 2 (ongenummerd), derde alinea van onderen (beginnend met ‘Dit’ tot en met ‘hiervoor.’);

- p. 2 (ongenummerd), laatste alinea, tweede volzin tot en met p. 3 (ongenummerd), eerste alinea (beginnend met ‘Vreemd,’ tot en met ‘lening.’);

- p. 3 (ongenummerd), vanaf de tekst achter ‘B’ tot en met p. 4 (ongenummerd), gehele tekst.

3.35.2.

Met betrekking tot bijlage 2 constateert de geheimhoudingskamer dat het gegevens betreft ontleend aan de aangiften van belanghebbende en aan zijn bankafschriften. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat ten aanzien van deze gegevens er geen gewichtige redenen voor geheimhouding zijn.

3.35.3.

Met betrekking tot bijlage 3 constateert de geheimhoudingskamer dat het gegevens betreft ontleend aan de aangiften van belanghebbende, aan zijn bankafschriften en aan gegevens die de gemachtigde ( [E] ) heeft verstrekt (zie 3.58). De geheimhoudingskamer is van oordeel dat ten aanzien van deze gegevens er geen gewichtige redenen voor geheimhouding zijn, met uitzondering van p. 4 (ongenummerd) vanaf ‘Toepassing’.

3.35.4.

Met betrekking tot bijlage 4 is de geheimhoudingskamer van oordeel dat de volgende passages op grond van gewichtige redenen geheim mogen worden gehouden:

- voorzijde, tweede alinea van onderen (beginnend met ‘Info’ tot en met ‘Association’);

- achterzijde, vanaf ‘Hierbij’ tot en met het einde van de tekst.

Vorenbedoelde passages mogen geschoond worden, omdat naar het oordeel van de geheimhoudingskamer controle-strategische redenen een gewichtige reden vormen om deze niet aan belanghebbende te openbaren. Het belang van de Inspecteur bij een effectieve controle en een effectieve controle-strategie is in dit geval zwaarwegend en aanzienlijk en dit belang weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van die passages.

Mapje 3: Correspondentie/besprekingen [B] overleg extern en intern

3.36.

Anders dan de Inspecteur is de geheimhoudingskamer van oordeel, dat de stukken 20 tot en met 26 op de zaak betrekking hebbende stukken zijn, omdat zij zien op een onderzoek naar (het bestuur van) [A] Ltd.

3.37.

Met betrekking tot deze stukken is de geheimhoudingskamer van oordeel, dat controle- strategische redenen gewichtige redenen vormen om deze stukken niet aan belanghebbende te openbaren. Het belang van de Inspecteur bij een effectieve controle en een effectieve controle-strategie is in dit geval zwaarwegend en aanzienlijk en dit belang weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van deze stukken.

Mapje 4: [C]

3.38.

Anders dan de Inspecteur is de geheimhoudingskamer van oordeel, dat de stukken 27 en 28 op de zaak betrekking hebbende stukken zijn, reeds omdat in het verzoek om inlichtingen als ‘betrokken belasting en tijdvak’ mede is vermeld: inkomstenbelasting 2006 tot en met 2011 van belanghebbende.

3.39.

Met betrekking tot de stukken 27 en 28 is de geheimhoudingskamer van oordeel, dat controle-strategische redenen gewichtige redenen vormen om deze stukken niet aan belanghebbende te openbaren. Het belang van de Inspecteur bij een effectieve controle en een effectieve controle-strategie is in dit geval zwaarwegend en aanzienlijk en dit belang weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van deze stukken.

Mapje 5: Formeel/informatiebeschikking

3.40.

Met betrekking tot de stukken 29 tot en met 36 stelt de Inspecteur, dat deze in eerste aanleg zijn overgelegd, met uitzondering van de stukken 32a (het interne memo), 33 (kladaantekeningen van het hoorgesprek) en 36 (het ter collegiale controle opgestelde concept van de uitspraak op bezwaar met aangehecht het interne memo).

De stukken 29 tot en met 32, 34 en 35 zijn in het dossier te vinden als volgt:

Stuk:

Nummer in mapje:

Vindplaats procesdossier:

Bezwaarschrift gemachtigde van 25 mei 2012 met aangehecht de gefaxte versie:

29

Bijlage 22 verweerschrift in eerste aanleg

Brief Inspecteur van 17 juli 2012

30

Bijlage 27 verweerschrift in eerste aanleg

Informatiebeschikking 20 april 2012

31

Bijlage 16 verweerschrift in eerste aanleg

Bijlage 1 bij brief Inspecteur van 19 december 2011

32

Bijlage 4 verweerschrift in eerste aanleg

‘Index [D] ’, inzake belanghebbende

32

Bijlage 5 verweerschrift in eerste aanleg

Handgeschreven aantekeningen van op 2 februari 2012 door belanghebbende niet overgelegde stukken

32

Niet overgelegd

Overzicht vermogen en dividend [A]

32

Bijlage bij conclusie 15 februari 2016

Pagina 8 van de jaarrekening 2008 [A] Ltd., unaudited.

32

Bijlage 2 verweerschrift in eerste aanleg

Bankafschrift 28 december 2015, blad 1 tot en met 4, ten name van belanghebbende

32

Niet overgelegd

Interne memo

32a

Deels geschoond geciteerd in het verweerschrift in eerste aanleg, p. 7, onder 2.16

Hoorverslag

34

Bijlage 30 verweerschrift in eerste aanleg

Brief gemachtigde 20 september 2012

35

Bijlage 31 verweerschrift in eerste aanleg

3.41.

Met betrekking tot stuk 32a, het interne memo, is de geheimhoudingskamer van oordeel, dat gewichtige redenen aan overlegging van dit stuk aan belanghebbende niet in de weg staan, met uitzondering van de volgende passages:

- tweede alinea, tweede volzin, (beginnend met ‘A (…)’ tot en met ‘(…)havens’;

- zesde alinea (beginnend met ‘Uit’ tot en met ‘de vennootschap’.

Vorenbedoelde passages mogen geschoond worden, omdat naar het oordeel van de geheimhoudingskamer controle-strategische redenen een gewichtige reden vormen om deze niet aan belanghebbende te openbaren. Het belang van de Inspecteur bij een effectieve controle en een effectieve controle-strategie is in dit geval zwaarwegend en aanzienlijk en dit belang weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van die passages.

3.42.

Met betrekking tot stuk 33, kladaantekeningen van het hoorgesprek, is de geheimhoudingskamer van oordeel, dat, anders dan de Inspecteur verdedigt, dit stuk evident op de zaak betrekking heeft. De geheimhoudingskamer begrijpt de Inspecteur in zijn brief van 7 april 2016 aldus dat deze kladaantekeningen geheim mogen worden gehouden omdat het slechts aantekeningen in klad zijn en belanghebbende wel kennis heeft kunnen nemen van het definitieve hoorverslag. Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer moet een partij, in dit geval de Inspecteur, de ruimte hebben om ter ondersteuning van de herinnering en de goede vastlegging van een (hoor)gesprek in het klad aantekeningen te maken zonder dat deze onmiddellijk en altijd zouden moeten worden overgelegd. In bijzondere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld bij een twist over wat er zou zijn gezegd, kan dit anders zijn. In het onderhavige geval is de geheimhoudingskamer van oordeel dat kladaantekeningen op grond van gewichtige redenen geheim mogen worden gehouden.

3.43.

Met betrekking stuk 36, het ter collegiale controle opgestelde concept van de uitspraak op bezwaar met aangehecht het interne memo, is de geheimhoudingskamer van oordeel, dat, anders dan de Inspecteur verdedigt, dit evident op de zaak betrekking heeft. De geheimhoudingskamer begrijpt de Inspecteur in zijn brief van 7 april 2016 aldus dat omdat dit stuk dient ter collegiale controle het geheim mag worden gehouden, omdat het dient voor intern overleg en beraad. De geheimhoudingskamer is van oordeel, dat het belang van de Inspecteur bij de mogelijkheid om intern overleg en beraad te voeren in dit geval zwaarwegend en aanzienlijk is en dat dit belang aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van dit stuk. Ten aanzien van het aangehechte interne memo is hiervoor reeds beslist.

3.44.

Met betrekking tot de, onder 3.40 vermelde, handgeschreven aantekeningen van op 2 februari 2012 door belanghebbende niet overgelegde stukken, is de geheimhoudingskamer van oordeel dat controle-strategische redenen een gewichtige reden vormen om deze niet aan belanghebbende te openbaren. De Inspecteur wil overlegging van de stukken, die hem op 31 januari 2012 ter inzage zijn verstrekt, maar waarvan belanghebbende weigert een kopie te verstrekken. Ondanks dat de gemachtigde in zijn brief van 25 mei 2012 (bijlage 22, verweerschrift in eerste aanleg) schrijft, dat

- het belanghebbende duidelijk is op welke stukken de informatiebeschikking ziet,

- belanghebbende kan beschikken over de ordner met stukken, en

- belanghebbende zorg zal dragen dat de stukken aan de Inspecteur ter beschikking worden gesteld voor zover een onherroepelijk oordeel van de belastingrechter daartoe zal nopen,

is het belang van geheimhouding van de wetenschap van de Inspecteur omtrent welke stukken het gaat zwaarwegend en aanzienlijk. Het belang van de Inspecteur bij een effectieve controle en een effectieve controle-strategie is in dit geval zwaarwegend en aanzienlijk en dit belang weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van deze aantekeningen.

3.45.

Met betrekking tot het, onder 3.40 vermelde, bankafschrift van 28 december 2015, blad 1 tot en met 4, ten name van belanghebbende, is de geheimhoudingskamer van oordeel, dat, nu het gegevens van belanghebbende zelf en zijn vennootschap betreft, er geen gewichtige redenen voor geheimhouding zijn.

Mapje 6: Besprekingen extern ( [E] /belanghebbende/ [F] )

3.46.

Anders dan de Inspecteur verdedigt is de geheimhoudingskamer van oordeel dat stukken 37 tot en met 50 op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. De omstandigheid dat de stukken ook deels betrekking hebben op vennootschappen van belanghebbende doet hier niet aan af, omdat in de stukken mede informatie is vervat ten aanzien van belanghebbende en zijn inkomstenbelastingpositie.

3.47.

Van de stukken 37 tot en met 39, 42 tot en met 44 en 48 tot en met 50 heeft de Inspecteur aangegeven, dat die bij belanghebbende bekend zijn. Het gaat hier onder meer om notities van telefoongesprekken en andere gesprekken. Naar de geheimhoudingskamer begrijpt bedoelt de Inspecteur dat belanghebbende of zijn gemachtigden met de informatie bekend zijn, omdat met hen die gesprekken zijn gevoerd. Dit laat onverlet, dat de notities als zodanig niet behoren tot het procesdossier, zodat aannemelijk is dat belanghebbende van de notities als zodanig nimmer kennis heeft genomen. Bovendien heeft in ieder geval de belastingrechter daar in onderhavige zaak geen kennis van kunnen nemen en heeft de belastingrechter niet kunnen vernemen wat belanghebbende van die stukken vindt.

3.48.

Met betrekking tot de stukken 37 tot en met 40, 42 tot en met 44 en 48 tot en met 50, heeft de Inspecteur geen gewichtige redenen voor geheimhouding aangevoerd. Deze stukken dienen derhalve alsnog te worden overgelegd.

3.49.

Met betrekking tot stuk 41 (interne e-mail van 2 februari 2012) is de geheimhoudingskamer van oordeel dat controle-strategische redenen een gewichtige reden vormen om deze niet aan belanghebbende te openbaren. De geheimhoudingskamer verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen onder 3.44. Het belang van de Inspecteur bij een effectieve controle en een effectieve controle-strategie is in dit geval zwaarwegend en aanzienlijk en dit belang weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van deze e-mail.

3.50.

Met betrekking tot stuk 46 (interne gespreksagenda bespreking met belanghebbende) is de geheimhoudingskamer van oordeel dat controle-strategische redenen een gewichtige reden vormen om deze niet aan belanghebbende te openbaren. Het belang van de Inspecteur bij een effectieve controle en een effectieve controle-strategie is in dit geval zwaarwegend en aanzienlijk en dit belang weegt aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van dit stuk.

3.51.

Met betrekking tot stuk 47, kladaantekeningen van een gesprek met belanghebbende, begrijpt de geheimhoudingskamer de Inspecteur in zijn brief van 7 april 2016 aldus dat deze kladaantekeningen geheim mogen worden gehouden omdat het slechts aantekeningen in klad zijn en belanghebbende wel kennis heeft kunnen nemen van het definitieve verslag (bijlage 10 bij het verweerschrift in eerste aanleg). Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer moet een partij, in dit geval de Inspecteur, de ruimte hebben om ter ondersteuning van de herinnering en de goede vastlegging van een gesprek in het klad aantekeningen te maken zonder dat deze onmiddellijk en altijd zouden moeten worden overgelegd. In bijzondere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld bij een twist over wat er zou zijn gezegd, kan dit anders zijn. In het onderhavige geval is de geheimhoudingskamer van oordeel dat de kladaantekeningen op grond van gewichtige redenen geheim mogen worden gehouden. Ten aanzien van de aangehechte agenda, stuk 46, is reeds beslist.

Mapje 7: Correspondentie extern ( [E] / [F] / [G] /belanghebbende)

3.52.

Anders dan de Inspecteur verdedigt is de geheimhoudingskamer van oordeel dat de (meerdere) stukken aangeduid met 51 op de zaak betrekking hebbende stukken zijn, met uitzondering van de (navorderings)aanslagen vennootschapsbelasting 2006 en 2008. Sterker, niet alleen zijn sommige stukken al overgelegd, zodat ook de Inspecteur heeft aangenomen dat het stukken zijn die op de zaak betrekking hebben, maar tevens betreft het onder meer de informatiebeschikking, die natuurlijk zonder enige twijfel op de zaak betrekking heeft. De omstandigheid dat de stukken ook deels betrekking hebben op (de gemachtigde van) de vennootschappen van belanghebbende doet hier niet aan af, omdat in de stukken, al dan niet terecht, mede informatie is vervat ten aanzien van belanghebbende en zijn inkomstenbelastingpositie. Het betreft de volgende stukken:

Omschrijving stuk

Vindplaats procesdossier

Brief gemachtigde 20 september 2012

Niet overgelegd

Brief gemachtigde 27 april 2012 met aangehecht besprekingsverslag 27 april 2012

Bijlagen 18 en 19 verweerschrift in eerste aanleg

E-mails tussen de Inspecteur en gemachtigde [D] van 25 april 2012, 24 april 2012 (2x), 23 april 2012, 18 april 2012, 13 april 2012 en 11 april 2012

Niet overgelegd

Informatiebeschikking

Bijlage 16 verweerschrift in eerste aanleg

Brief 20 april 2012 en e-mail 19 april 2012 gemachtigde

Niet overgelegd

Brief 20 april 2012 gemachtigde

Bijlage 14 verweerschrift in eerste aanleg

E-mails tussen de Inspecteur en gemachtigde [D] van 18 april 2012, 13 april 2012 en 11 april 2012

Niet overgelegd

Brief 6 april 2012 van gemachtigde

Niet overgelegd

Brief 30 maart 2012 Inspecteur

Bijlage 11 verweerschrift in eerste aanleg

Brief 30 maart 2012 gemachtigde

Niet overgelegd

Brief 22 maart 2012 gemachtigde

Bijlage 9 verweerschrift in eerste aanleg

Brief 24 februari 2012 gemachtigde

Niet overgelegd

Brief 13 februari 2012 [H]

Niet overgelegd

Brief 10 februari 2012 Inspecteur aan [H]

Niet overgelegd

Brief 10 februari 2012 Inspecteur aan belanghebbende

Bijlage 6 verweerschrift in eerste aanleg

Brief 10 februari 2012 Inspecteur aan gemachtigde

Bijlage 7 verweerschrift in eerste aanleg

Fax van 10 februari 2012 van gemachtigde

Niet overgelegd

Telefoonnotitie van 13 februari 2012 met handgeschreven aantekeningen van 14 februari 2012

Niet overgelegd

E-mails tussen de Inspecteur en gemachtigde [D] van 14 februari 2012 (2x), 30 januari 2012

Niet overgelegd

E-mail van de Inspecteur aan gemachtigde [D] van 6 februari 2012

Niet overgelegd

Brief 18 januari 2012 gemachtigde

Niet overgelegd

Brief 21 december 2011 gemachtigde

Niet overgelegd

Brief 19 december 2011 Inspecteur

Bijlage 4 verweerschrift in eerste aanleg

Brief 15 december 2011 gemachtigde

Niet overgelegd

Brief 7 december 2011 van de Inspecteur aan [A] Ltd

Niet overgelegd

3.53.

Voor de onder 3.52 in de tabel vermelde niet overgelegde stukken heeft de Inspecteur geen gewichtige redenen voor geheimhouding aangevoerd. Deze stukken dienen derhalve alsnog te worden overgelegd.

Mapje 8: IB belanghebbende art. 47 AWR

3.54.

Anders dan de Inspecteur verdedigt is de geheimhoudingskamer van oordeel dat de (meerdere) stukken aangeduid met 52 op de zaak betrekking hebbende stukken zijn, met uitzondering van:

- overzicht bouw [woonplaats] 27 februari 2002;

- de aangiftegegevens van belanghebbende over 2005 (ABS);

- het stuk ‘2005 totaal’;

- brief Inspecteur 3 oktober 2011 inzake 2008;

- brief gemachtigde van 28 juni 2011 inzake 2008; en

- meerdere stukken inzake 2008, interne aantekening, brieven Inspecteur van 20 januari 2011, 17 maart 2011, 27 mei 2011 (?), citaten uit antwoorden van (de gemachtigde van) belanghebbende van 16 februari 2011 en van 29 maart 2011, schermafdrukken uit Google maps (2x); een uitdraai uit Kluwer databank; een brief van 28 juni 2011 van gemachtigde en een uitspraak van een Rechtbank.

Voor het overige zijn het onder meer stukken die van belanghebbende zelf afkomstig zijn en betrekking hebben op zijn inkomstenbelastingpositie. Het betreft de volgende stukken:

Omschrijving stuk

Vindplaats procesdossier

Bankafschriften ten name van belanghebbende van 28 december 2005, blad 1 tot en met 4

Niet overgelegd

Bankafschriften ten name van belanghebbende van 25 januari 2006, blad 1, 23 maart 2006, blad 1, 23 mei 2006, blad 1, 24 juli 2006, blad 1, 25 september 2006, blad 1, en 23 november 2006, blad 1

Niet overgelegd

Bankafschriften ten name van belanghebbende van 23 januari 2007, blad 1, 23 maart 2007, blad 1, 23 mei 2007, blad 1, 23 juli 2007, blad 1, 24 september 2007, blad 1, en 23 november 2007, blad 1

Niet overgelegd

Bankafschriften ten name van belanghebbende van 23 januari 2008, blad 1, 25 maart 2008, blad 1, 23 mei 2008, blad 1, 23 juli 2008, blad 1, en 4 december 2008, blad 1

Niet overgelegd

Bankafschriften ten name van belanghebbende van 3 februari 2009, blad 1, 27 maart 2009, blad 1, 28 mei 2009, blad 1, 28 augustus 2008, blad 1, 28 oktober 2009, blad 1, en 28 december 2009, blad 1

Niet overgelegd

Bankafschriften ten name van belanghebbende van 15 december 2008, blad 1, 7 januari 2010, blad 1, en 19 februari 2010, blad 1

Niet overgelegd

Aangiftegegevens belanghebbende (ABS) over 2009

Niet overgelegd

Commentaar 1.42. Groot-Brittannië / Noord-Ierland 1980 (GBR) 2)

Niet overgelegd

3.55.

Voor de onder 3.54 in de tabel vermelde niet overgelegde stukken heeft de Inspecteur geen gewichtige redenen voor geheimhouding aangevoerd. Deze stukken dienen derhalve alsnog te worden overgelegd.

Mapje 9: [A] Ltd. Art. 47 AWR (internet).

3.56.

Gelet op de onder 3.15 vermelde vragen aan belanghebbende in de (uitspraak op het bezwaar tegen de) informatiebeschikking is de geheimhoudingskamer van oordeel dat de (meerdere) stukken aangeduid met 53 op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. Het betreft de volgende stukken:

Omschrijving stuk

Vindplaats procesdossier

Business details uit [J] van 9 december 2011

Niet overgelegd

Certificate of incorporation of a limited company van [A] Ltd. van 12 december 2005

Niet overgelegd

Annual return [A] Ltd. per 1 januari 2006, 1 januari 2007, 1 januari 2008, 1 januari 2009 en 1 januari 2010

Niet overgelegd

Print internet [K] van 10 augustus 2012

Niet overgelegd

3.57.

Voor de onder 3.56 in de tabel vermelde niet overgelegde stukken heeft de Inspecteur geen gewichtige redenen voor geheimhouding aangevoerd. Deze stukken dienen derhalve alsnog te worden overgelegd.

Mapje 10: [A] Ltd. Art. 47 AWR (ontvangen van [E] )

3.58.

In dit mapje zijn onder de aanduiding 54 meerdere stukken begrepen. Het betreft de volgende stukken:

Omschrijving stuk

Vindplaats procesdossier

Op de zaak betrekking hebbend?

A

Brief 19 januari 2012 [H]

Niet overgelegd

Ja

B

‘Index [D] ’, inzake belanghebbende

Stuk 32, bijlage 5 verweerschrift in eerste aanleg

Ja

C

Handgeschreven aantekeningen van op 2 februari 2012 door belanghebbende niet overgelegde stukken

Stuk 32, niet overgelegd

Ja

D

Brief van 15 december 2005 van [K] aan [H]

Niet overgelegd

Ja

E

[L] 21 december 2005 tussen [A] Ltd. en belanghebbende

Niet overgelegd

Ja

F

[L] 15 december 2005 tussen [A] Ltd. en belanghebbende

Niet overgelegd

Ja

G

Interne aantekening

Niet overgelegd

Ja

H

Brief van 22 januari 2010 van [K] aan [H]

Niet overgelegd

Ja

I

Brief van 5 januari 2010 van [K] aan [H]

Niet overgelegd

Ja

J

[M] 2009 gericht aan belanghebbende

Niet overgelegd

Ja

K

Brief van [H] van 22 december 2008 aan [A] Ltd

Niet overgelegd

Neen

L

[M] 2008 gericht aan belanghebbende

Niet overgelegd

Neen

M

Brief van [H] van september 2008 aan [A] Ltd

Niet overgelegd

Neen

N

[M] 2008 gericht aan belanghebbende

Niet overgelegd

Neen

O

Brief van [H] van september 2008 aan [A] Ltd

Niet overgelegd

Ja

P

[M] 2007 gericht aan belanghebbende

Niet overgelegd

Ja

Q

Brief van 16 augustus 2007 van [K] aan [H]

Niet overgelegd

Ja

R

Brief van [H] van augustus 2007 aan [A] Ltd

Niet overgelegd

Ja

S

[M] 2006 gericht aan belanghebbende

Niet overgelegd

Ja

T

E-mail van 11 juli 2007 van [G] aan [K]

Niet overgelegd

Ja

U

E-mail van 5 juli 2007 van [K] aan [G]

Niet overgelegd

Ja

V

E-mail van 5 januari 2011 van [K] aan [G]

Niet overgelegd

Ja

W

E-mail van 24 december 2010 van [K] aan [G]

Niet overgelegd

Ja

X

E-mail van 24 december 2010 van [G] aan [K]

Niet overgelegd

Ja

Y

Balance sheet per 30 november 2010 en 31 december 2009 van [A] Ltd.

Niet overgelegd

Ja

Z

Brief 10 juli 2007 [K] aan [H]

Niet overgelegd

Ja

AA

Financial statements [A] Ltd. per:

- 31 december 2009,

- 31 december 2008,

- 31 december 2007,

- 31 december 2006.

Niet overgelegd

Ja

BB

Brief van 19 maart 2010 van [K] aan [H] met afrekening van de notaris van 15 maart 2010

Niet overgelegd

Neen

CC

Brieven van [H] van 23 maart 2007 en 18 juni 2007

Niet overgelegd

Ja

DD

Brief van 14 maart 2007 [K] aan [H] met ‘ [N] ’

Niet overgelegd

Ja

EE

Brief van 15 juni 2007 van notaris [O] aan [H] met hypotheekakte van [datum] 2007 en bewijs van inschrijving

Niet overgelegd

Ja

FF

Brief van 11 maart 2010 [K] aan [H]

Niet overgelegd

Ja

GG

[P] van 9 maart 2010 en 10 maart 2010, bij welke laatste gevoegd: ‘ [Q] ’ en de vertaling ‘volmacht tot opzegging hypotheek’.

Niet overgelegd

Ja

HH

Fax van 14 december 2005 van [K] aan [H] met Certificate of incorporation of a limited company van [A] Ltd. van 12 december 2005

Niet overgelegd

Ja

II

Brief van 28 maart 2008 van [K] aan [H] met ‘ [R] ’ van 20 december 2007 met bijgevoegd ‘ [S] ’ van 12 december 2005 en 20 december 2007

Niet overgelegd

Ja

JJ

[R] van 12 december 2005

Niet overgelegd

Ja

KK

Memorandum and articles of association of [A] Ltd.

Niet overgelegd

Ja

3.59.

Ten aanzien van alle stukken heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat het geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. In de informatiebeschikking is onder meer het volgende overwogen:

‘U bent immers 100% aandeelhouder van [A] Ltd. Wij willen ons een beeld vormen van het doel wat u had met de oprichting van [A] Ltd. en welke rol u precies als aandeelhouder van de vennootschap heeft vervuld. De stukken kunnen van belang zijn voor de eveneens bij ons levende vraag hoe u precies het aandelenkapitaal van de vennootschap heeft volgestort (waar is dit vermogen van afkomstig?) en de vraag of [A] Ltd. daarmee de lening van [T] BV aan u heeft overgenomen dan wel heeft afgelost. (…) Deze vraag speelt ook in 2009 en 2010, de periode waarin én de lening eigen woning is beëindigd én de vennootschap is geliquideerd. Deze twee gebeurtenissen sluiten niet op elkaar aan. De stukken kunnen van belang zijn voor de vraag of er op enig moment een situatie van een ter beschikkingstelling van vermogen aan [A] ltd. heeft plaatsgevonden. Op grond van de artikelen 4.13 en 4.14 Wet IB is er wellicht sprake van een fictief rendement wat in uw aangiften IB verantwoord diende te worden. De stukken hebben we ook nodig om een antwoord te vinden op de vraag of u wellicht geen belastbaar inkomen heeft genoten uit [A] Ltd. uit hoofde van garantiestellingen. En wellicht geven de stukken zicht op werkzaamheden die u heeft verricht voor [A] Ltd. waarbij de vraag naar voren komt of u hiervoor geen beloning had moeten ontvangen.’.

3.60.

Gelet op deze in de informatiebeschikking gegeven ruime achtergrond is de geheimhoudingskamer van oordeel dat als op de zaak betrekking hebbend moeten worden aangemerkt de stukken, zoals aangegeven in de tabel onder 3.58. Weliswaar gaat in het deze zaak alleen om de beoordeling of de door de Inspecteur bij de informatiebeschikking gevraagde, bepaalde stukken en of de door de Inspecteur gestelde vragen, zoals die in de uitspraak op het bezwaar tegen de informatiebeschikking zijn geformuleerd, op zichzelf beschouwd van belang kunnen zijn voor de inkomstenbelastingheffing van belanghebbende van 2006 en verder (met uitzondering van 2008), maar voor die beoordeling is informatie omtrent [A] Ltd., de geldstromen, juridische stukken e.d. ook van belang. In het bijzonder met betrekking tot de in de tabel onder 3.58 genoemde stukken B, E, F, AA en KK bestaat geen enkele twijfel dat het op de zaak betrekking hebbende stukken zijn, die de Inspecteur op de voet van artikel 8:42 van de Awb aan de belastingrechter moet overleggen.

3.61.

Voor de onder 3.58 in de tabel vermelde niet overgelegde, wel op de zaak betrekking hebbende, stukken heeft de Inspecteur geen gewichtige redenen voor geheimhouding aangevoerd. Ten aanzien van het onder C genoemde stuk berust dit naar het oordeel van de geheimhoudingskamer op een kennelijke verschrijving van de Inspecteur; over dit stuk is onder 3.44 reeds een oordeel gegeven. De overige stukken dienen, mede gelet op het feit dat al deze stukken door de gemachtigde ( [E] ) aan de Inspecteur zijn overgelegd, derhalve alsnog te worden overgelegd.

Mapje 11 en 12:

3.62.

De geheimhoudingskamer is met de Inspecteur van oordeel dat de (meerdere) stukken aangeduid met 55 en 56 in mapjes 11 en 12 geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn.

Slot

3.63.

De geheimhoudingskamer benadrukt, zoals is overwogen onder 3.18, dat in het kader van de onderhavige procedure over de informatiebeschikking het belang van de Inspecteur bij geheimhouding anders is gewogen dan wanneer het belastingaanslagen zou hebben betroffen. De onder 3.6 verwoorde afweging van belangen nadat belastingaanslagen zullen zijn opgelegd, kan derhalve anders uitvallen dan zoals deze nu in deze tussenuitspraak heeft plaatsgevonden in het kader van de informatiebeschikking.

3.64.

Uit al vorenoverwogene volgt, dat het verzoek van de Inspecteur om geheimhouding van (delen van) stukken deels gerechtvaardigd is. De geheimhoudingskamer zal de Inspecteur verzoeken of hij bereid is de stukken te overleggen zoals hierboven aangegeven, in voorkomend geval geschoond zoals hierboven is aangegeven. De Inspecteur wordt in de gelegenheid gesteld schriftelijk mede te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de geheimhoudingskamer verbindt.

3.65.

Nadat de Inspecteur op dit verzoek heeft gereageerd zal de geheimhoudingskamer verifiëren of de Inspecteur geheel zal hebben voldaan aan het verzoek van de geheimhoudingskamer en daaromtrent de meervoudige Kamer, die de hoofdzaak zal beslissen, op de hoogte brengen.

3.66.

De geheimhoudingskamer wijst op het bepaalde in artikel 8:31 van de Awb, dat, voor zover te dezen van belang, als volgt luidt:

‘Indien een partij niet voldoet aan de verplichting (…) stukken over te leggen (…) kan de bestuursrechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.’.

3.67.

Het voorgaande leidt tot de hierna volgende beslissing.

4 Beslissing