Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-08-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2702, 22/00519 tot en met 22/00526

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-08-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2702, 22/00519 tot en met 22/00526

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 augustus 2023
Datum publicatie
19 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:2702
Formele relaties
Zaaknummer
22/00519 tot en met 22/00526
Relevante informatie
Art. 67a AWR

Inhoudsindicatie

(navorderings)aanslagen IB 2010 tot en met 2017. Het hof volgt het oordeel van de rechtbank dat het eerste, als bezwaarschrift aan te merken stuk, ruimschoots na het verstrijken van de bezwaartermijn is ingediend. Belanghebbende heeft met betrekking tot de aanslagen IB 2010 en 2013 al eerder een bezwaarprocedure doorlopen. Dat belanghebbende voor de andere jaren eerst de uitkomst van de procedures met betrekking tot de Belgische aanslagen heeft willen afwachten, komt voor rekening en risico van belanghebbende. Het hof oordeelt dat de inspecteur terecht de tijdsevenredige methode heeft toegepast. Dit betekent dat de aanslagen over de jaren 2014 tot en met 2016 niet op een te hoog bedrag zijn vastgesteld. De aanslag IB 2017 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, zodat om die reden geen sprake kan zijn van een te hoog opgelegde aanslag. Het hof laat de verzuimboete in stand.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 22/00519 tot en met 22/00526

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] (België),

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 1 februari 2020, nummers BRE 20/6004 tot en met 20/6011, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2017 opgelegd. Tevens is telkens bij beschikking heffingsrente c.q. belastingrente in rekening gebracht en zijn voor de jaren 2010, 2011 en 2016 telkens bij beschikking boeten opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. In hetzelfde geschrift heeft de inspecteur gemeld dat het bezwaar in behandeling is genomen als verzoek om ambtshalve vermindering en dat hij de aanslagen handhaaft, behalve die over het jaar 2016.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze beslissingen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep met instemming van partijen mede behandeld met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) (prorogatie). De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.6.

Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de andere partij, een kopie overgelegd aan het hof en aan de andere partij van betaalde belastingen en de door hem geraamde gemaakte kosten waarvan hij teruggave c.q. een vergoeding wil ontvangen van de Belastingdienst alsmede een met dagtekening 20 juli 2021 van de Belastingdienst ontvangen brief inclusief aanvraag betreffende ‘Verklaring inzake vrijstelling voor de inhouding van loonheffingen’.

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende woont sinds 2004 in België.

2.2.

In het kader van zijn voormalige dienstbetrekking heeft belanghebbende een eindloonpensioen opgebouwd bij [ouderdomspensioen] en [excedentenpensioen] (hierna respectievelijk het ouderdomspensioen en het excedentenpensioen).

2.3.

De inspecteur heeft op basis van de aan hem beschikbaar staande gegevens het volgende geconstateerd over het ouderdomspensioen en het excedentenpensioen. Het ouderdomspensioen is opgebouwd in de periode september 1970 tot en met mei 2004 en daarmee in totaliteit over een periode van 405 maanden. Binnen deze opbouwperiode heeft belanghebbende 225 maanden in Nederland gewerkt. Het reguliere loon van belanghebbende was in deze 225 maanden in Nederland belast en dientengevolge heeft er in Nederland fiscaal gefacilieerde opbouw van het ouderdomspensioen plaatsgevonden. Over een periode van 180 maanden was het reguliere loon van belanghebbende in Nederland niet belast en heeft er in Nederland geen fiscaal gefacilieerde opbouw van het ouderdomspensioen plaatsgevonden.

2.4.

Het excedentenpensioen is opgebouwd in de periode april 1988 tot en met mei 2004 en daarmee in totaliteit over een periode van 182 maanden. Binnen deze opbouwperiode heeft belanghebbende 15 maanden in Nederland gewerkt. Het reguliere loon van belanghebbende was in deze 15 maanden in Nederland belast en dientengevolge heeft er in Nederland fiscaal gefacilieerde opbouw van het excedentenpensioen plaatsgevonden. Over een periode van 167 maanden was het reguliere loon van belanghebbende niet in Nederland belast was en heeft er in Nederland geen fiscaal gefacilieerde opbouw van het excedentenpensioen plaatsgevonden.

2.5.

Het volledige pensioen wordt vanaf 2007 aan belanghebbende uitgekeerd door [ouderdomspensioen] . Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren de volgende pensioenuitkeringen ontvangen (hierna: de pensioenuitkeringen):

2010: € 113.405

2011: € 113.405

2012: € 113.405

2013: € 113.405

2014: € 113.745

2015: € 114.085

2016: € 114.085

2017: € 114.085

2.6.

Verder genoot belanghebbende vanuit Nederland een AOW-uitkering. De heffing over de AOW-uitkering is toegewezen aan België.

2.7.

Met dagtekening 1 mei 2007 heeft de inspecteur een vrijstellingsverklaring met betrekking tot de inhouding van loonheffingen verleend over de pensioenuitkeringen met als uiterste einddatum 30 juni 2010.

2.8.

Belanghebbende heeft over de onderhavige jaren in België aangifte gedaan over de pensioenuitkeringen. Op basis van de aangiften en nadien gevoerde gerechtelijke procedures heeft er in de onderhavige jaren géén reguliere progressieve heffing en/of heffing over minimaal 90% van het brutobedrag van het pensioen plaatsgevonden in België.

2.9.

Op 24 september 2015 heeft bij de Belgische fiscus te [plaats] een bespreking plaatsgevonden waarbij ook een medewerker van de Nederlandse Belastingdienst aanwezig was. Op grond van deze bespreking is de inspecteur tot de conclusie gekomen dat het heffingsrecht over de pensioenuitkeringen aan belanghebbende aan Nederland toekomt. De inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende over de onderhavige jaren de volgende belastingaanslagen opgelegd. Daarbij is rekening gehouden met gedeeltelijke gefacilieerde opbouw van ouderdomspensioen en het excedentenpensioen in Nederland (zie 2.3. en 2.4). Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur boetes en heffingsrente danwel belastingrente in rekening gebracht.

Jaar

Belastingaanslag

Dagtekening

Belastbaar bedrag

Heffingsrente/

belastingrente

Vergrijp-/ verzuimboete

2010

Navorderingsaanslag

31-12-2015

€ 40.592

€ 822

€ 2.574

2011

Navorderingsaanslag

19-11-2016

€ 40.592

€ 808

€ 2.466

2012

Aanslag

31-12-2015

€ 40.592

€ 451

2013

Aanslag

12-05-2016

€ 40.592

€ 419

2014

Aanslag

24-06-2016

€ 40.592

€ 229

2015

Aanslag

19-08-2016

€ 40.592

€ 60

2016

Aanslag

08-05-2019

€ 124.129

€ 2.884

€ 369

2017

Aanslag

16-07-2019

€ 0

2.10.

Namens belanghebbende is bij brief van 26 januari 2016, ontvangen door de inspecteur op 28 januari 2016, bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB 2010 en de daarbij opgelegde vergrijpboete.

2.11.

Namens belanghebbende is bij brief van 16 juni 2016, ontvangen door de inspecteur op 22 juni 2016, bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB 2013.

2.12.

Bij uitspraak op bezwaar van 4 april 2019 is de inspecteur gedeeltelijk aan de bezwaren van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 en vergrijpboete tegemoet gekomen door de vergrijpboete te vernietigen. De verminderingsbeschikking heeft als dagtekening 10 mei 2019. Bij uitspraak op bezwaar van eveneens 4 april 2019 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV 2013 afgewezen.

2.13

Belanghebbende is door de inspecteur uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte IB over 2016. Bij brief van 25 juli 2018 heeft belanghebbende, voor zover van belang, als volgt gereageerd op de aanmaning:

“Deze aangifte is inderdaad nog niet ingediend, omdat die sinds November 2017, in behandeling is bij de heer Inspecteur [inspecteur 1] , om reden:

Betreft hier een ‘deal’, die wettelijk niet bekend is binnen het dubbelheffingsverkeer, te weten ’time-proportional’, en toenertijd is besproken met mijn Belgische fiscalisten, die slechts een mandaat voor België hadden en niet Nederland; ook niet bekend waren met de Nederlandse fiscaliteit!”

2.14.

Op 29 mei 2019 heeft de inspecteur (ambtshalve) de vergrijpboete bij de navorderingsaanslag IB 2011 vernietigd.

2.15.

Vervolgens heeft belanghebbende een brief aan de inspecteur gestuurd met dagtekening 19 november 2019, ontvangen door de inspecteur op 24 november 2019. Deze brief is door de inspecteur aangemerkt als een bezwaarschrift tegen bovengenoemde belastingaanslagen. Bij uitspraken op bezwaar van 20 maart 2020 heeft de inspecteur de bezwaren tegen de onderhavige belastingaanslagen niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De inspecteur heeft in hetzelfde geschrift de bezwaren aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering als bedoeld in artikel 9.6 van de Wet IB 2001. De inspecteur heeft de verzoeken om ambtshalve vermindering van de belastingaanslagen IB over de jaren 2010 tot en met 2013 afgewezen wegens het verstrijken van de vijfjaarstermijn. De overige verzoeken om ambtshalve vermindering heeft de inspecteur eveneens afgewezen, met uitzondering van het jaar 2016. De inspecteur is gedeeltelijk aan het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB 2016 tegemoet gekomen door het belastbare inkomen uit werk en woning te verminderen tot € 40.592. De beschikking belastingrente is dienovereenkomstig verminderd. De verminderingsbeschikking heeft als dagtekening 11 april 2020.

2.16.

Belanghebbende is daartegen in beroep gekomen. Beide partijen hebben ter zitting bij de rechtbank ingestemd met het overslaan van de bezwaarfase wat betreft de verzoeken om ambtshalve vermindering voor zover de bezwaarfase nog moest worden doorlopen (prorogatie). De rechtbank is derhalve overgegaan tot inhoudelijke behandeling van de afwijzingen van de verzoeken om ambtshalve vermindering.

2.17.

De (navorderings)aanslagen kunnen na de hiervoor genoemde uitspraken op bezwaar en de ambtshalve verminderingen als hiervoor genoemd als volgt worden weergegeven (hierna: de aanslagen):

De inspecteur is bij het vaststellen van de aanslagen over de jaren 2010 tot en met 2016 uitgegaan van een bedrag van € 40.592 aan pensioen dat in Nederland belast is. Dit bedrag is bepaald op basis van stukken die door de Belgische fiscalist van belanghebbende zijn overgelegd en is gebaseerd op basis van een tijdsevenredige herleiding die als volgt kan worden gespecificeerd:

Ouderdomspensioen 2010

Toegepaste breuk (gewerkte maanden in Nederland gedeeld door totaal aantal gewerkte maanden)

In Nederland belast pensioen

€ 66.039

222/405

€ 36.688

Excedentenpensioen 2010

€ 47.371

15/182 (= 8,24%)

€ 3.904

Totaal pensioen 2010

€ 113.410

€ 40.592

De rechtbank heeft de aanslagen gehandhaafd.

2.18.

Ter zitting bij het hof heeft belanghebbende een verklaring inzake vrijstelling voor de inhouding van loonheffingen met dagtekening 20 juli 2021 overgelegd, waarin het volgende staat vermeld:

“Beslissing.

Ik kom (gedeeltelijk) tegemoet aan uw verzoek.

Ik verklaar dat [stichting] , loonbelastingnummer

[loonbelastingnummer] , met ingang van 1 januari 2021 op een gedeelte ter grootte van

9l,76% van de door haar uit te betalen excedent pensioen mag afzien van de

inhouding van loonbelasting.

Daarnaast gelden nog de volgende voorwaarden:

• Op basis van de opbouwperiode van het excedent pensioen begrijp ik dat u

8,24% van de tijd werkzaam bent geweest in NL. Op grond van artikel 18,

paragraaf 2 van het belastingverdrag tussen Nederland en België mag

Nederland over 8,24% belasting heffen.”

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Zijn de bezwaarschriften terecht niet-ontvankelijk verklaard?

2. Zijn de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen voor de jaren 2010 tot en met 2013 terecht afgewezen wegens termijnoverschrijding?

3. Zijn de aanslagen op een te hoog bedrag vastgesteld?

Met betrekking tot vraag 3 spitst het geschil zich toe op de vraag of Nederland over het ouderdomspensioen en excedentenpensioen belasting mag heffen.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en, zo het hof begrijpt, tot vernietiging van de navorderingsaanslagen en tot vermindering van de aanslagen tot nihil met dienovereenkomstige aanpassing van de heffingsrente danwel belastingrente en tot vernietiging van de verzuimboete. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing