Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-05-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1729, 22/1347

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-05-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1729, 22/1347

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 mei 2024
Datum publicatie
23 mei 2024
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:1729
Formele relaties
Zaaknummer
22/1347
Relevante informatie
Art. 6.17 Wet IB 2001, Art. 7.8 Wet IB 2001, Art. 21bis Uitv besl IB 2001

Inhoudsindicatie

Aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten. Schumacker-achtige situatie. Uitspraak volgt lijn als uitgezet in eerdere uitspraken van het gerechtshof (ECLI:NL:GHSHE:2022:1569, ECLI:NL:GHSHE:2022:1571 en ECLI:NL:GHSHE:2022:1574).

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 22/1347

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 2 juni 2022, nummer BRE 21/806, ECLI:NL:RBZWB:2022:2988, in het geding tussen de inspecteur en

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] (Duitsland),

hierna: belanghebbende.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting (hierna: IB) 2018 opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.4.

De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1923, heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in 2018 in Duitsland. Belanghebbende genoot in 2018 een AOW-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) van € 14.978, een pensioenuitkering van [pensioenfonds] (hierna: [pensioenfonds] ) van € 11.194, waarop een bedrag van € 994 aan loonheffingen is ingehouden, en een Duitse ‘Mütterrente’ van € 880.

2.2.

Belanghebbende heeft de aangifte IB voor het jaar 2018 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.580, bestaande uit de uitkeringen van de SVB en het [pensioenfonds] en een aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten van € 19.592. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij voor het jaar 2018 kan worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. Gelijktijdig met de aangifte IB voor het jaar 2018 heeft belanghebbende een inkomensverklaring van het woonland (Duitsland) overgelegd als bedoeld in artikel 7.8, lid 6, Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Op deze inkomensverklaring is alleen de ‘Mütterrente’ vermeld.

2.3.

De inspecteur heeft de aanslag IB 2018 - in afwijking van de aangifte - vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.194. Daarbij heeft de inspecteur belanghebbende niet als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige aangemerkt, met als gevolg dat de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten niet in aanmerking is genomen. De aanslag resulteert in een te betalen bedrag van nihil, omdat het verschuldigde bedrag aan IB van € 996 is verminderd met de ingehouden loonheffing van € 994. De aanslag vermeldt verder dat de nog te verrekenen buitenlandse bronheffing box 3 uit voorgaande jaren € 11 bedraagt.

2.4.

Belanghebbende heeft voor 2018 geen aangifte inkomstenbelasting in Duitsland gedaan en aldaar ook geen inkomstenbelasting betaald. Belanghebbende heeft verschillende, met behulp van Duitse websites opgestelde, berekeningen ingebracht ter onderbouwing van haar stelling dat zij geen inkomstenbelasting in Duitsland is verschuldigd. De eerste van de door belanghebbende zelf gemaakte berekeningen luidt - voor zover hier van belang - als volgt:

De door een Duitse belastingadviseur, [belastingadviseur] , gemaakte berekening luidt - voor zover hier van belang - als volgt:

2.5.

Belanghebbende heeft daarnaast de volgende uitsplitsing van de in aftrek geclaimde uitgaven voor specifieke zorgkosten overgelegd:

2.6.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag IB 2018 verminderd tot € 994 negatief (na verrekening met de loonheffing), de beschikking nog te verrekenen buitenlandse bronheffing box 3 gehandhaafd en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 49 aan haar vergoed.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslag IB 2018 tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende op grond van het Unierecht en de zogenoemde Schumacker-rechtspraak1 recht heeft op aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten.

3.2.

De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing