Hoge Raad, 13-08-2010, BK4555, 08/02970
Hoge Raad, 13-08-2010, BK4555, 08/02970
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 augustus 2010
- Datum publicatie
- 13 augustus 2010
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BK4555
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK4555
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2008:BE9021, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 08/02970
Inhoudsindicatie
Art. 3.145 Wet IB 2001 (tekst 2003). Bijtelling privégebruik auto. Extra eigen bijdrage in verband met duurdere lease-auto aftrekbaar, voor zover deze betrekking heeft op het privégebruik.
Uitspraak
Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
Nr. 08/02970
13 augustus 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 juni 2008, nr. 07/00193, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 05/4086) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard, het incidenteel hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het door belanghebbende bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op
10 november 2009 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Aan belanghebbende zijn gedurende het jaar 2003 in het kader van zijn dienstbetrekking door zijn werkgever achtereenvolgens twee personenauto's ter beschikking gesteld (hierna: de auto's).
3.1.2. Het is op grond van de regels die bij zijn werkgever gelden toegestaan om maximaal 12.000 kilometer per jaar voor privédoeleinden te rijden. Voor dit privégebruik is een vaste maandelijkse eigen bijdrage verschuldigd van € 124 (€ 1488 per jaar).
3.1.3. Op verzoek van belanghebbende is hem door zijn werkgever telkens een auto ter beschikking gesteld uit een duurdere prijsklasse dan de auto die past binnen het voor hem geldende leasebudget. Dit verzoek berustte uitsluitend op privéoverwegingen.
3.1.4. Voor de terbeschikkingstelling van een duurdere auto als bedoeld in 3.1.3 was belanghebbende een extra maandelijkse bijdrage verschuldigd (hierna ook: de bovennormbijdrage). Deze bedroeg in het onderhavige jaar in totaal € 5203. De bovennormbijdrage was ook verschuldigd wanneer de auto niet voor privédoeleinden werd gebruikt.
3.1.5. Met de auto's is zowel voor zakelijke als voor privédoeleinden gereden. In 2003 is in totaal 51.958 kilometer met de auto's gereden.
3.2. Voor het Hof was onder meer in geschil of de door belanghebbende aan zijn werkgever betaalde bovennormbijdrage op de voet van artikel 3.145, lid 8, van de Wet IB 2001 (tekst 2003), geheel in mindering kan worden gebracht op het autokostenforfait.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bovennormbijdrage alleen een vergoeding is voor het gebruik in privé van de auto's en niet ook voor het zakelijke gebruik van deze auto's. Naar het oordeel van het Hof dient de bovennormbijdrage gesplitst te worden naar het gebruik dat belanghebbende in het onderhavige jaar van de auto's heeft gemaakt voor privédoeleinden, door het Hof vastgesteld op 12.000 kilometer, en het gebruik voor zakelijke doeleinden. Alleen de vergoeding voor het privégebruik (12.000/51.958-ste deel van € 5203) kan naar het oordeel van het Hof - naast het overigens voor privégebruik verschuldigde bedrag van € 1488 - in mindering worden gebracht op het autokostenforfait.
3.4.1. Het eerste middel komt tegen dit oordeel op met het betoog dat de term "gebruik voor privédoeleinden" in artikel 3.145 van de Wet IB 2001 een ruimere betekenis heeft dan het begrip "privégebruik" voor de toepassing van artikel 42 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB 1964) en dat onder "gebruik voor privédoeleinden" mede dient te worden begrepen het rijden van zakelijke kilometers met een uit privéoverwegingen aangeschafte grotere of duurdere auto.
3.4.2. Dit middel faalt. Artikel 3.145 van de Wet IB 2001 is ontleend aan artikel 42, lid 3 en volgende, van de Wet IB 1964, aldus de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, blz. 185). Uit de bewoordingen van artikel 3.145 van de Wet IB 2001 noch uit de daarop gegeven toelichtingen, weergegeven in de onderdelen 4.1 tot en met 4.4 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, is af te leiden dat aan "gebruik voor privédoeleinden" in dit verband een andere betekenis toekomt dan aan "gebruik, anders dan ten behoeve van het verrichten van arbeid" in artikel 42,
lid 3, van de Wet IB 1964.
3.5. Het onder 3.4.2 overwogene brengt mee dat ook het tweede middel, waarin wordt betoogd dat de onder artikel 42, lid 3, van de Wet IB 1964 totstandgekomen jurisprudentie haar belang heeft verloren, faalt. Het Hof heeft onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 17 april 1996, nr. 30995, LJN AA1969, BNB 1996/197, met juistheid beslist dat de aan de werkgever betaalde bovennormbijdrage moet worden gesplitst in een gedeelte dat betrekking heeft op het gebruik tijdens ritten voor privédoeleinden, welk gedeelte in mindering komt op de forfaitaire bijtelling, en een gedeelte dat betrekking heeft op het gebruik voor zakelijke doeleinden, dat daarop niet in mindering komt en ook overigens niet aftrekbaar is.
3.6. Ook de overige middelen falen. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu deze middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.7. De slotsom luidt dat de middelen niet tot cassatie van de aangevallen uitspraak leiden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2010.