Hoge Raad, 27-01-2012, BR7057, 10/04842
Hoge Raad, 27-01-2012, BR7057, 10/04842
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 27 januari 2012
- Datum publicatie
- 27 januari 2012
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2012:BR7057
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BR7057
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2010:BN9615, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 10/04842
Inhoudsindicatie
Art. 220d, lid 1, aanhef en letter j, Gemeentewet. Werktuigenvrijstelling. Leidingwerk en laad- en losarmen tankterminal gebouwde eigendommen? Artikel 2, lid 1, aanhef en letter e, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten WOZ.
Uitspraak
27 januari 2012
nr. 10/04842
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam te Rotterdam (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 september 2010, nr. BK-08/00341, betreffende een ten aanzien van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) genomen beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is op de voet van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z bekendgemaakt. Voorts is aan belanghebbende in verband met die onroerende zaak voor het jaar 2006 een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Rotterdam opgelegd.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam bij in één geschrift vervatte uitspraken de vastgestelde waarde verlaagd en de aanslag dienovereenkomstig verminderd.
De Rechtbank te Rotterdam (nr. WOZ 07/4276-NIFT) heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd, de vastgestelde waarde verder verlaagd en de aanslag dienovereenkomstig verder verminderd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het College heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 28 juli 2011 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Het College heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom van de hiervoor onder 1 bedoelde onroerende zaak (hierna te noemen: de tankterminal). Belanghebbende gebruikt de tankterminal voor het verladen van transporten van minerale oliën en het consolideren van kleine partijen oliën tot één grote, alsmede voor het mengen van oliën naar door afnemers opgegeven specificaties (blenden).
3.1.2. De oliën worden op de tankterminal uitsluitend aan- en afgevoerd met tankschepen. Daartoe bevindt zich op de locatie van de tankterminal een olieopslag- en olieoverslaginstallatie die bestaat uit acht op- en overslagtanks (hierna ook te noemen: de tanks), leidingwerk, een hotoilsysteem, een dampretoursysteem, een meet- en regelstation, pompen, elektrische installaties en laad- en losarmen.
3.1.3. De op- en overslag van oliën vindt plaats in, naar en vanuit de tanks. Het verplaatsen van oliën van en naar de tanks geschiedt door middel van pompen die zijn aangesloten op de buisleidingen van het leidingwerk. Het leidingwerk verbindt de verschillende tanks, pompen en de laad- en losarmen op de steigers met elkaar.
3.1.4. Het leidingwerk omvat buisleidingen van verschillende diameters met een totale lengte van circa 2,5 kilometer. De buisleidingen zijn gebundeld en gefundeerd in leidingstraten. De fundering bestaat uit de ondergrond met daarbovenop een kleilaag en een gravellaag. Voorts is het leidingwerk gefundeerd door middel van betonnen liggers. Tussen de betonnen liggers en het leidingwerk is een kom geplaatst om de buisleidingen op hun plaats te houden en te beschermen.
3.1.5. Op het terrein van de tankterminal bevinden zich enkele gebouwen waarvan één met de functie meet- en regelstation (hierna: het meet- en regelstation).
3.1.6. Het productieproces van belanghebbende vergt een gecoördineerde inzet van het meet- en regelstation, de elektrische installaties, de laad- en losarmen, het leidingwerk, de pompen en de tanks.
3.2. Voor het Hof was in geschil of het leidingwerk en de laad- en losarmen dienen te worden aangemerkt als werktuigen die buiten aanmerking moeten worden gelaten ingevolge artikel 2, lid 1, aanhef en letter e, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (hierna: de werktuigenvrijstelling). Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. Hiertegen richten zich de middelen 1 en 2.
3.3.1. Het Hof heeft in de onderdelen 8.5 en 8.7 van zijn uitspraak geoordeeld dat het leidingwerk, het meet- en regelstation en de laad- en losarmen los van elkaar en los van de op- en overslagtanks geen zelfstandige functie hebben en daarom onvoldoende zelfstandigheid hebben om op zichzelf te worden aangemerkt als gebouwde eigendommen.
3.3.2. Het Hof heeft aldus een onjuiste maatstaf aangelegd doordat het beslissende betekenis heeft toegekend aan het - naar zijn oordeel - ontbreken van een zelfstandige functie van de desbetreffende onderdelen van de tankterminal. Voor het antwoord op de vraag of een onderdeel van een bedrijfscomplex op zichzelf als een gebouwd eigendom is aan te merken, is bepalend of dat onderdeel in bouwkundig opzicht zelfstandigheid binnen dat bedrijfscomplex bezit. Het Hof had daarom behoren te onderzoeken of de constructie van het leidingwerk en van de laad- en losarmen zodanig is dat deze onderdelen op zichzelf, los beschouwd van hun functie binnen het productieproces, als een gebouwd eigendom zijn aan te merken.
3.3.3. Gelet op de onderdelen 8.3 en 8.6 van zijn uitspraak is het Hof er kennelijk van uitgegaan dat de tankterminal in zijn geheel dient te worden beschouwd als één gebouwd eigendom en tevens als werktuig, en dat daarom voor toepassing van de werktuigenvrijstelling op het leidingwerk en de laad- en losarmen bepalend is of zij de uiterlijke herkenbaarheid van de tankterminal als geheel (mede)bepalen.
3.3.4. Uit hetgeen hiervoor in onderdeel 3.3.2 is overwogen volgt dat het leidingwerk en/of de laad- en losarmen mogelijk op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken, hetgeen zou meebrengen dat ten aanzien van de tankterminal niet van één gebouwd eigendom kan worden gesproken.
Uitgaande van de grote (kennelijk bouwkundige) zelfstandigheid die het Hof aan de acht op- en overslagtanks heeft toegekend, valt bovendien zonder nadere toelichting, die in 's Hofs uitspraak ontbreekt, niet in te zien waarom niet elk van die tanks op zichzelf zou kunnen worden aangemerkt als een gebouwd eigendom.
Voorts verdient opmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat het meet- en regelstation reeds op zichzelf als een gebouwd eigendom is aan te merken en derhalve niet in de werktuigenvrijstelling deelt.
3.3.5. Indien onderdelen van de tankterminal op grond van hetgeen hiervoor onder 3.3.2 en 3.3.4 is overwogen op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken, is de tankterminal voor de toepassing van de werktuigenvrijstelling niet als één gebouwd eigendom aan te merken. Daarmee zou de grondslag ontvallen aan de hiervoor in 3.3.3 weergegeven redenering van het Hof. In dat geval is niet van betekenis welke onderdelen de uiterlijke herkenbaarheid van de tankterminal als geheel bepalen. Met betrekking tot de onderdelen van de tankterminal die gelet op de hiervoor in 3.3.2 genoemde maatstaf op zichzelf als een gebouwd eigendom kunnen worden aangemerkt, en tevens als werktuig zijn aan te merken, is toepassing van de werktuigenvrijstelling mogelijk voor zover de criteria uit de arresten HR 30 juni 1999, nr. 34314, LJN AA2814, BNB 1999/298, en HR 7 juni 2000, nr. 34985, LJN AA6113, BNB 2000/230, dat toelaten.
3.3.6. De middelen 1 en 2 slagen derhalve.
3.4. Middel 3 voert terecht aan dat het Hof met zijn overwegingen met betrekking tot het meet- en regelstation buiten de grenzen van het geschil in hoger beroep is getreden. Het Hof heeft echter de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De Rechtbank had de vastgestelde waarde - met eerbiediging van de grenzen van het geschil - alleen verminderd met de waarde van het leidingwerk en de laad- en losarmen. Aldus hebben de door het derde middel bestreden overwegingen geen invloed gehad op de beslissing van het Hof. Middel 3 kan daarom niet tot cassatie leiden.
3.5. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een nieuw onderzoek in hoeverre het leidingwerk en/of de laad- en losarmen in aanmerking komen voor toepassing van de werktuigenvrijstelling, alsmede - zo nodig - voor beoordeling van belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2012.