Hoge Raad, 01-05-2015, ECLI:NL:HR:2015:1188, 14/00822
Hoge Raad, 01-05-2015, ECLI:NL:HR:2015:1188, 14/00822
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 1 mei 2015
- Datum publicatie
- 1 mei 2015
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:1188
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:78, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2013:7696, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Procedure voortgezet met: ECLI:NL:GHSHE:2016:2457
- Zaaknummer
- 14/00822
Inhoudsindicatie
Invorderingszaak. Executoriaal beslag door Ontvanger. Schorsende werking verzetprocedure, art. 17 lid 2 Iw. Is rechterlijke beslissing nodig om schorsende werking op te heffen ingeval van misbruik van bevoegdheid? HR 7 oktober 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1475, NJ 1995/411; HR 8 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1525, NJ 2008/368.
Uitspraak
1 mei 2015
Eerste Kamer
14/00822
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
mr. Pieter Cornelis VAN AS, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Reclame & Zo B.V.,
kantoorhoudende te Nieuwegein,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Weerden,
t e g e n
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST UTRECHT-GOOI,zetelende te Utrecht,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de curator en de Ontvanger.
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 283742/HA ZA 10-644 van de rechtbank Utrecht van 7 juli 2010 en 14 september 2011;
b. het arrest in de zaak 200.100.787 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de curator beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Ontvanger heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2013 en tot verwijzing.
De advocaat van de curator heeft bij brief van 27 februari 2015 op die conclusie gereageerd.
3 Beoordeling van het middel
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
( i) De Ontvanger heeft over het jaar 2009 diverse naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonheffing opgelegd aan Reclame & Zo B.V. (hierna: R&Z). De Ontvanger heeft ter zake van deze aanslagen diverse dwangbevelen uitgevaardigd. Op 14 augustus 2009 heeft de Ontvanger op grond van twee van die dwangbevelen beslag gelegd.
(ii) In het beslagexploot van 14 augustus 2009 was een openbare verkoop op 23 september 2009 aangezegd. Op 8 september 2009 heeft een bespreking tussen de Ontvanger en R&Z plaatsgevonden en is overeengekomen dat de verkoopdatum zou worden opgeschort tot 15 oktober 2009, en dat R&Z op 6 oktober 2009 zou laten weten of zij haar belastingschuld geheel zou kunnen betalen dan wel gedeeltelijk, in welk geval zekerheden zouden moeten worden verstrekt.
(iii) De afspraak van 6 oktober 2009 werd, wegens verhindering aan de zijde van R&Z, uitgesteld tot 13 oktober 2009. Betaling bleek op dat moment niet mogelijk wegens gebrek aan liquide middelen, maar de verwachting aan de zijde van R&Z was dat een aantal facturen van R&Z op korte termijn zou worden betaald. De Ontvanger was vervolgens bereid om de openbare verkoop nogmaals uit te stellen.
(iv) De belastingschuld van R&Z liep op. De Ontvanger heeft daarom in oktober en november 2009 andermaal naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonheffing opgelegd. De totale belastingschuld bedroeg toen (nominaal) ongeveer € 180.000,--.
( v) Op 26 november 2009 heeft de Ontvanger eenmaal beslag gelegd op grond van twee op 14 augustus 2009 uitgevaardigde dwangbevelen en eenmaal op grond van vier op 11 november 2009 uitgevaardigde dwangbevelen. Als verkoopdatum werd in beide exploten 27 januari 2010 aangezegd.
(vi) Op 8 en 9 december 2009 heeft R&Z schriftelijk verzocht om uitstel van betaling dan wel om een betalingsregeling. De Ontvanger heeft dit verzoek bij beschikking van 10 december 2009 afgewezen.
(vii) R&Z heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld bij de directeur van de Belastingdienst. Na een hoorzitting op 7 januari 2010, waarbij R&Z haar beroep heeft kunnen toelichten, heeft de directeur van de Belastingdienst bij uitspraak van 11 januari 2010 het beroep afgewezen.
(viii) Vanaf 24 december 2009 heeft de Ontvanger wederom diverse naheffingsaanslagen loonheffing opgelegd. Op 20 januari 2010 heeft de Ontvanger op grond van vijf op diezelfde dag uitgevaardigde dwangbevelen beslag gelegd. Steeds is op dezelfde roerende zaken van R&Z beslag gelegd.
(ix) De reeds aangezegde executieverkoop op 27 januari 2010 van de op 26 november 2009 in beslag genomen roerende zaken is aangekondigd door middel van aanplakbiljetten en een advertentie.
( x) Bij dagvaarding van 26 januari 2010 heeft R&Z verzet ingesteld tegen de executie van de dwangbevelen.
(xi) Op 27 januari 2010 heeft een openbare verkoop plaatsgevonden van de roerende zaken waarop de Ontvanger op 26 november 2009 het eerste beslag had gelegd, en mede voor de naheffingsaanslagen waarvoor op 26 november 2009 en 20 januari 2010 cumulatief beslag was gelegd (de twee aanslagen waarvoor op 14 augustus 2009 beslag was gelegd, waren in september 2009 voldaan).
(xii) Op 2 februari 2010 is R&Z op eigen aangifte in staat van faillissement verklaard, waarbij de curator in die hoedanigheid is benoemd. Na het faillissement bedroeg de openstaande belastingschuld een bedrag van (nominaal) € 272.970,--.
De curator heeft deze procedure, die is ingeleid met de hiervoor in 3.1 onder (x) genoemde dagvaarding, op de voet van art. 27 Fw overgenomen. Bij de dagvaarding is niet alleen verzet tegen de executie van de dwangbevelen ingesteld, maar ook een verklaring voor recht gevorderd dat de Ontvanger jegens R&Z onrechtmatig heeft gehandeld door de schorsende werking van het verzet te negeren alsmede een veroordeling van de Ontvanger tot vergoeding van de door diens handelen veroorzaakte schade, nader op te maken bij staat.
Aan deze vorderingen is door R&Z, respectievelijk de curator, ten grondslag gelegd dat het verzet op grond van art. 17 lid 2, tweede volzin, Iw de tenuitvoerlegging van het dwangbevel schorst, zodat de Ontvanger niet bevoegd was de executie te vervolgen.
De rechtbank heeft de verklaringen voor recht uitgesproken. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, de vorderingen van de curator alsnog afgewezen en het verzet ongegrond verklaard. Daartoe heeft het als volgt overwogen.
Op grond van een zwaarwegend belang van de Ontvanger kan de schorsende werking van het verzet worden opzijgezet. Dit is het geval wanneer de belastingschuldige die verzet doet, zijn bevoegdheid misbruikt door de aan het verzet verbonden schorsing van de tenuitvoerlegging in te roepen. Daarvan is sprake als het verzet, gelet op hetgeen de belastingschuldige ter ondersteuning daarvan heeft aangevoerd, zo duidelijk kansloos is dat het belang van de belastingschuldige bij schorsing van de tenuitvoerlegging niet opweegt tegen het belang van de Ontvanger bij voortzetting van de tenuitvoerlegging. (rov. 4.6)
Alle vijf de verzetgronden die worden aangevoerd, zijn duidelijk kansloos (rov. 4.7). De belangen van de Ontvanger bij de onmiddellijke executoriale verkoop ter inning van de belastingschulden wogen in het stadium van die verkoop aanmerkelijk zwaarder dan die van R&Z bij behoud van haar goederen en bij de mogelijkheid om ten koste van de Ontvanger, zonder afdracht van loonheffing en omzetbelasting (met het oplopen van onverhaalbare belastingschulden als gevolg), door te gaan met haar bedrijf. Daarbij is voorts van belang dat de belastingdeurwaarder de verkoop reeds had voorbereid en dat advertentiekosten waren gemaakt. Door desondanks en zo laat verzet in te stellen, heeft R&Z misbruik van haar bevoegdheid gemaakt. (rov. 4.8)
Het middel bevat onder meer de klacht, kort gezegd, dat het hof heeft miskend dat de schorsende werking die het verzet op grond van art. 17 lid 2, tweede volzin, Iw heeft, alleen opzijgezet kan worden door een rechterlijke beslissing.
In HR 7 oktober 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1475, NJ 1995/411 is beslist dat de bevoegdheid van de belastingschuldige om zich te beroepen op de schorsende werking die het door hem tegen het dwangbevel ingestelde verzet op grond van art. 17 lid 2, tweede volzin, Iw heeft, vatbaar is voor misbruik en dat in het geval dat van misbruik sprake is, door hem geen beroep kan worden gedaan op die schorsende werking. Voorts is in dit arrest beslist dat alleen een zwaarwegend belang van de Ontvanger kan rechtvaardigen dat de schorsende werking van het verzet op deze grond wordt opzijgezet, en dat van misbruik van bevoegdheid sprake kan zijn als het verzet, gelet op hetgeen de belastingplichtige ter ondersteuning daarvan heeft aangevoerd, zo duidelijk kansloos is dat het belang van de belastingplichtige bij schorsing van de tenuitvoerlegging niet opweegt tegen het belang van de Ontvanger bij voortzetting van de tenuitvoerlegging.
Deze beslissingen zijn herhaald in HR 8 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1525, NJ 2008/368. In dat arrest ging het niet, zoals in het arrest van HR 7 oktober 1994, om een door de Ontvanger tegen de belastingschuldige aangespannen kort geding waarin hij vordert te bepalen dat het verzet geen schorsende werking toekomt, maar om een verzetprocedure waarin hij incidenteel uitvoerbaarverklaring bij voorraad vorderde van een in vorige instantie uitgesproken ongegrondverklaring van een verzet. Deze uitvoerbaarverklaring werd door de Ontvanger gevorderd omdat daarmee de schorsende werking van het verzet zou worden opzijgezet. Om deze reden werd die vordering door de Hoge Raad toewijsbaar geoordeeld.
De wet verbindt in art. 17 lid 2, tweede volzin, Iw aan het verzet zonder meer het gevolg van schorsende werking. Dit berust, zoals overwogen in de arresten van 7 oktober 1994 en 8 juni 2007, op een welbewuste keuze van de wetgever. Daarmee strookt, zoals al besloten ligt in deze arresten - met name in dat van 8 juni 2007 (zie hiervoor in 3.3.3) -, dat in geval van misbruik van bevoegdheid alleen door een rechterlijke beslissing de schorsende werking aan het verzet kan worden ontnomen. Voor deze beperking bestaat ook aanleiding nu het gaat om de tenuitvoerlegging van een titel die (als zodanig) niet door de rechter is getoetst.
De klacht is dus gegrond.
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.