Home

Parket bij de Hoge Raad, 25-11-2013, ECLI:NL:PHR:2013:1583, 13/01870

Parket bij de Hoge Raad, 25-11-2013, ECLI:NL:PHR:2013:1583, 13/01870

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
25 november 2013
Datum publicatie
20 december 2013
ECLI
ECLI:NL:PHR:2013:1583
Formele relaties
Zaaknummer
13/01870

Inhoudsindicatie

A-G Van Hilten neemt voor de tweede keer in deze zaak conclusie. In de eerste cassatieprocedure moest de Hoge Raad zich – heel kort gezegd – buigen over de vraag of belanghebbende zich terecht beriep op een bindende tariefinlichting die was afgegeven aan een aan belanghebbende gelieerde vennootschap in het Verenigd Koninkrijk. De Hoge Raad twijfelde en besloot prejudiciële vragen te stellen. Het Hof van Justitie (hierna: HvJ) beantwoordde deze vragen in zijn arrest van 7 april 2011, Sony Supply Chain Solutions (Europe), C-153/10, BNB 2012/203 m.nt. Van Casteren. In zijn arrest verklaarde het HvJ voor recht dat de aangever die in eigen naam en voor eigen rekening douaneaangiften doet, zich niet kan beroepen op een bindende tariefinlichting waarvan een gelieerde vennootschap de rechthebbende is, ook al zijn die aangiften in opdracht van de gelieerde vennootschap gedaan. Bovendien, zo oordeelde het HvJ, kan een nationaal beleidsbesluit op grond waarvan de nationale autoriteiten zich voor de tariefindeling van aangegeven goederen kunnen baseren op een aan een derde voor dezelfde goederen verstrekte bindende tariefinlichting, bij importeurs geen gewettigd vertrouwen wekken dat zij zich met succes op dat besluit mogen beroepen. Op 20 april 2012 wees de Hoge Raad in deze zin arrest, en verwees hij de zaak terug naar het Hof voor de behandeling van het niet eerder behandelde geschilpunt betreffende de tariefindeling van de ingevoerde spelconsole. Vanwege de aanvankelijke honorering van het bij belanghebbende gewekte vertrouwen was het Hof niet toegekomen aan de indeling van de spelconsole.

Belanghebbende heeft in de periode november 2000 tot en mei 2001 zeven maandaangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van [de PS2] (hierna: PS2 of spelconsole). De PS2 is daarbij telkens ingedeeld in tariefpostonderverdeling 9504 10 00 van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: GN). Deze postonderverdeling luidt: ‘videospellen, van de soort gebruikt met een televisieontvanger’. Belanghebbende heeft tegen de ter zake uitgereikte uitnodigingen tot betaling bezwaar gemaakt, zich op het standpunt stellende dat de PS2 moet worden ingedeeld in tariefpost 8471 49 90 van de GN (automatische gegevensverwerkende machines) In de uitspraak na verwijzing kwam het Hof tot het oordeel dat de spelconsole moet worden ingedeeld in tariefpostonderverdeling 9504 10 00 van de GN.

In deze conclusie bespreekt A-G Van Hilten allereerst het gemeenschappelijk douanetarief en de plaats daarin van de gecombineerde nomenclatuur en het geharmoniseerd systeem (hierna ook: GS). Daarbij komen ook de zogenoemde algemene indelingsregels aan de orde en de – belangrijkste – jurisprudentie van het HvJ over interpretatie van deze regels. Vervolgens bespreekt zij tariefposten 8471 en 9504 en de aantekeningen en toelichtingen daarop.

Na een bespreking van de in de onderhavige zaak relevante tariefposten gaat de A-G in op de Europese en mondiale perikelen rondom de indeling van de onderhavige spelconsole, deze barstten overigens pas los ná de in geding zijnde importen.

A-G Van Hilten merkt op dat noch in tariefpost 9504 van de GN, noch in toelichtingen of aantekeningen op die tariefpost is vermeld wat moet worden verstaan onder ‘videospellen’. Het enige dat uit de bewoordingen van de post volgt, is dat het moet gaan om videospellen ‘van de soort gebruikt met een televisieontvanger’. Het komt de A-G voor dat in de bewoordingen ‘videospel’ een bestemming inherent is: het moet gaan om een product om videospellen mee te spelen. Die bestemming lijkt haar een criterium waarmee een videospel-apparaat zich onderscheidt van bijvoorbeeld een computer.

Gezien de vaststaande feiten meent de A-G dat het Hof voldoende en niet onbegrijpelijk heeft gemotiveerd dat dat de PS2 de objectieve kenmerken en eigenschappen bezit van een product dat bestemd is om voor het spelen van videospellen te worden gebruikt, en daarmee een product is dat onder tariefpost 9504 10 00 van de GN kan worden ingedeeld. De omstandigheid dat op de PS2 ook audio-CD’s en video-DVD’s kunnen worden afgespeeld maakt dit niet anders, nu deze functionaliteit niet meer is dan een bijkomende gebruiksmogelijkheid. A-G Van Hilten geeft aan dat vorenstaande niet wegneemt dat de PS2 ook een automatische gegevensverwerkende machine is in de zin van (aantekening 5A) bij hoofdstuk 84 van de GN. Deze omstandigheid doet haars inziens echter niet af aan de indeling van de PS2 in tariefpost 9504 nu aantekening 1, onder p, op afdeling XVI (waartoe hoofdstuk 84 behoort) bepaalt dat afdeling XVI niet artikelen van hoofdstuk 95 omvat. De omstandigheid dat in de GS-toelichting op post 9504 is vermeld dat machines en toestellen die beantwoorden aan de bepalingen van aantekening 5A op hoofdstuk 84, niet onder post 9504 vallen, maakt dit niet anders. Toelichtingen zijn immers niet meer dan hulpmiddelen bij de indeling en moeten terzijde worden geschoven indien zij strijdig zijn met de bewoordingen van de posten of de aantekeningen daarop.

A-G Van Hilten komt daarmee tot de slotsom dat de PS2 met toepassing van de algemene indelingsregels 1 en 6 moet worden ingedeeld in tariefpost 9504 van de GN. Het Hof heeft de spelcomputer terecht in tariefpostonderverdeling 9504 10 00 ingedeeld.

A-G Van Hilten adviseert het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond te verklaren.

Conclusie

mr. M.E. van Hilten

Advocaat-Generaal

Conclusie van 25 november 2013 inzake:

HR nr. 13/01870

Hof nr. 12/00339

HR nr. 08/00309bis

Sony Logistics Europe B.V. (thans: Sony Supply Chain Solutions (Europe) B.V.)

Derde Kamer A

tegen

Douanerechten

1 november 2000 - 31 mei 2001

staatssecretaris van Financiën

1 Inleiding

1.1

Deze conclusie is mijn tweede in een zaak die – in verband met een uitstapje via ‘Luxemburg’ – voor de derde keer bij de Hoge Raad ligt.

1.2

In de eerste cassatieprocedure moest de Hoge Raad zich – heel kort gezegd – buigen over de vraag of belanghebbende zich terecht beriep op een bindende tariefinlichting (hierna: bti) die was afgegeven aan een aan haar gelieerde vennootschap in het Verenigd Koninkrijk. Hof Amsterdam (hierna: het Hof) had die vraag in zijn uitspraak van 11 december 2007, nr. 02/6570 DK, ECLI:NL:GHAMS:2007:BC7144, bevestigend beantwoord, in die zin dat hij oordeelde dat belanghebbende aan het Handboek Douane van de Belastingdienst het vertrouwen mocht ontlenen dat de douane de goederenindeling die op die bti was vermeld, zou volgen. De Hoge Raad twijfelde echter en besloot prejudiciële vragen te stellen. Dat gebeurde bij arrest van 12 maart 2010, nr. 08/00309, ECLI:NL:HR:2010:BH6375, BNB 2010/212 m.nt. Van Casteren.1

1.3

Het Hof van Justitie (hierna: HvJ) beantwoordde deze vragen in zijn arrest van 7 april 2011, Sony Supply Chain Solutions (Europe), C-153/10, BNB 2012/203 m.nt. Van Casteren. In zijn arrest verklaarde het HvJ voor recht dat de aangever die in eigen naam en voor eigen rekening douaneaangiften doet, zich niet kan beroepen op een bindende tariefinlichting waarvan een gelieerde vennootschap de rechthebbende is, ook al zijn die aangiften in opdracht van de gelieerde vennootschap gedaan. Bovendien, zo oordeelde het HvJ, kan een nationaal beleidsbesluit op grond waarvan de nationale autoriteiten zich voor de tariefindeling van aangegeven goederen kunnen baseren op een aan een derde voor dezelfde goederen verstrekte bindende tariefinlichting, bij importeurs geen gewettigd vertrouwen wekken dat zij zich met succes op dat besluit mogen beroepen.

1.4

Deze uitspraak van het HvJ betekende dat het doek viel voor belanghebbendes beroep op de niet aan haar afgegeven bti, en dat de vraag naar de tariefindeling van het goed, een spelconsole, kwam bovendrijven – het Hof was aan die indeling niet toegekomen vanwege zijn honorering van het bij belanghebbende gewekte vertrouwen. Op 20 april 2012 wees de Hoge Raad in deze zin arrest2, en verwees hij de zaak naar het Hof terug voor de behandeling van het niet eerder behandelde geschilpunt betreffende de tariefindeling van de ingevoerde spelconsole.

1.5

Dat heeft het Hof gedaan. In zijn uitspraak na verwijzing kwam hij tot het oordeel dat de spelconsole moet worden ingedeeld in tariefpostonderverdeling 9504 10 00 van de gecombineerde nomenclatuur (hierna ook: GN). Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

1.6

In deze conclusie bespreek ik allereerst het gemeenschappelijk douanetarief en de plaats daarin van de gecombineerde nomenclatuur en het geharmoniseerd systeem (hierna ook: GS). Daarbij komen ook de zogenoemde algemene indelingsregels aan de orde en de belangrijkste jurisprudentie van het HvJ over de interpretatie van deze regels. Na een bespreking van de in de onderhavige zaak relevante tariefposten en de Europese en mondiale perikelen rondom de indeling van de onderhavige spelconsole – die overigens pas losbarstten na de in geding zijnde importen – kom ik uiteindelijk tot de slotsom dat de spelcomputer door het Hof terecht in tariefpostonderverdeling 9504 10 00 van de GN is ingedeeld.

1.7

Dat betekent dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond is.

2 De feiten

2.1

Belanghebbende heeft in de periode november 2000 tot en met mei 2001 zeven maandaangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van [de PS2] (hierna: PS2 of spelconsole). De PS2 is daarbij telkens ingedeeld in tariefpostonderverdeling 9504 10 003 van de GN.

2.2

De PS2 is een spelcomputer met de volgende componenten:

- een centrale verwerkingseenheid (128 bits);

- een DRAM geheugenmodule (32 MB);

- een DVD- en CD-lezer;

- een grafische chip;

- 2 USB aansluitpoorten;

- 2 slots voor geheugenkaarten;

- 2 aansluitingen voor de spelconsole;

- een audio/video aansluitpoort;

- een optische digitale uitgangspoort, en

- een uitbreidingsruimte (expansion bay) waarin een harde schijf kan worden geplaatst (harde schijf niet meegeleverd).

2.3

De PS2’s waren ten tijde van de invoer verpakt voor de verkoop in het klein, met daarbij in dezelfde verpakking gevoegd:

- een voedingskabel (netsnoer);

- een AV-kabel voor aansluiting van de console op een televisie of video-apparaat;

- een Euro-AV-adapter, waarmee de meegeleverde AV-kabel zo nodig op de SCART-aansluiting van een televisie of videoapparaat kan worden aangesloten;

- een Analoge Controller (…), waarmee de speler een spel kan spelen, en

- een gebruiksaanwijzing.

2.4

De PS2 werkt door middel van het lezen en verwerken van binaire data die zijn opgeslagen op een DVD-ROM, CD-ROM, geheugenkaart media, harde schijf en/of op een extern netwerk, zoals het internet. De USB aansluitpoorten maken het mogelijk om een toetsenbord, muis, printer en dergelijke eenheden aan te sluiten. Met de bijgesloten AV-kabel kunnen de verwerkte data afgebeeld worden op een televisiescherm.

2.5

Tot de gedingstukken behoort een gebruiksaanwijzing van de PS2, waarin onder meer het volgende is vermeld:

“Dank u voor de aankoop van [de PS2]. Met dit toestel kunt u zowel [de PS]®2 CD-ROM's en DVD-ROM's alsook [de PS]® CD-ROM's, audio CD's en DVD video discs afspelen. (...)”

In de gebruiksaanwijzing wordt uitgelegd hoe het toestel op een televisie- of videotoestel dient te worden aangesloten, op welke wijze een spel kan worden gespeeld, hoe een audio-CD kan worden afgespeeld en hoe een video-DVD kan worden afgespeeld.

2.6

Naar aanleiding van de in 2.1 bedoelde maandaangiften is aan belanghebbende een zevental uitnodigingen tot betaling (verder: utb’s) uitgereikt tot een bedrag van in totaal € 14.027.259,91. Belanghebbende heeft tegen elk van deze utb’s bezwaar gemaakt.4 Bij brief van 5 juli 2001 heeft belanghebbende bovendien een verzoek gedaan om terugbetaling van betaalde rechten.

2.7

Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur5 de bezwaren, afgewezen. Daarbij is ook het verzoek om terugbetaling van rechten afgewezen.

3 Het geding tot het tweede beroep in cassatie

3.1

Belanghebbende heeft tegen de in 2.7 bedoelde uitspraken beroep ingesteld bij het Hof. Voor het Hof was in geschil of de utb’s terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Het geding voor het Hof draaide om de tariefindeling van de PS2 in de GN, alsmede om de vraag of belanghebbende zich terecht beriep op een bti, die door de Britse douane met betrekking tot hetzelfde product was afgegeven aan de met belanghebbende gelieerde vennootschap Sony Computer Entertainment Europe Ltd. (hierna: SCEE) waarin de PS2 (uiteindelijk)6 was ingedeeld onder post 8471 49 90 van de GN.

3.2

In deze eerste procedure kwam het Hof niet toe aan de tariefindeling van de PS2, doch oordeelde hij, bij uitspraak van 11 december 2007, nr. 02/6570 DK, (samengevat) dat belanghebbende erop mocht vertrouwen dat de Inspecteur de goederenindeling als vermeld in de aan SCEE afgegeven bti zou volgen, en dat de utb’s derhalve dienden te worden vernietigd. Als vermeld in de punten 1.2 en 1.3 van deze conclusie, bleek dit oordeel niet bestand tegen de uitlegging van het Unierecht door het HvJ. Ook een recht-toe-recht-aan beroep op de aan SCEE afgegeven bti kon, aldus het HvJ, niet met succes worden gedaan, nu belanghebbende op eigen naam en voor eigen rekening aangifte voor het vrije verkeer had gedaan.

3.3

Bij arrest van 20 april 2012, nr. 08/00309bis, ECLI:NL:HR:2012:BW3283, BNB 2012/204 m.nt. Van Casteren, NTFR 2012, 1238 m.nt. Stuijt en Van Dam, oordeelde de Hoge Raad – met inachtneming van de door het HvJ7 op zijn prejudiciële vragen gegeven antwoorden – dat voormelde uitspraak van het Hof van 11 december 2007, nr. 02/6570 DK, niet in stand kon blijven en dat:

“Verwijzing moet volgen voor het door het Hof nog niet behandelde geschilpunt betreffende de tariefindeling van het goed.”

3.4

Het Hof heeft het geschil na verwijzing – ‘gelet op de verwijzingsopdracht’8 – omschreven als het antwoord op de vraag of de PS2 moet worden ingedeeld onder tariefpostonderverdeling 8471 49 90 van de GN (‘andere digitale gegevensverwerkende machines, aangeboden in de vorm van systemen’) dan wel onder tariefpostonderverdeling 9504 10 00 van de GN (videospellen, van de soort gebruikt met een televisieontvanger).

3.5

Naar het oordeel van het Hof moet de PS2 worden ingedeeld in tariefpostonderverdeling 9504 10 00 van de GN. Het Hof motiveerde dit oordeel als volgt:

“5.2.  Uit de stukken van het geding volgt dat de [de PS]®2 console met de bijgeleverde AV-kabel op een televisietoestel dient te worden aangesloten. Deze televisie dient te worden afgestemd op het desbetreffende video-ingangskanaal. Na het plaatsen van een CD-ROM of DVD-ROM met spel-software in de disc-lade en aansluiting van de bijgeleverde spelcontroller (Dualshock®2), kan op de aangesloten televisie een videospel worden gespeeld. Aard en inhoud van het videospel worden bepaald door de software welke zich op de CD-ROM of DVD-rom bevindt. Het toestel wordt, zoals reeds volgt uit de handelsbenaming, door belanghebbende uitdrukkelijk als spelcomputer op de markt gebracht en, naar de inspecteur onweersproken heeft gesteld, hoofdzakelijk verkocht via speelgoedwinkels. Een harde schijf, alsmede toetsenbord en muis, worden niet meegeleverd, doch kunnen desgewenst wel in het toestel worden ingebouwd, respectievelijk op het toestel worden aangesloten. Gelet op voormelde objectieve kenmerken en eigenschappen is de [de PS]®2 console naar 's Hofs oordeel voorbestemd om te worden gebruikt als videospel in combinatie met een televisieontvanger, zodat indeling in post 9504, GN-onderverdeling 9504 10 00, dient plaats te vinden.

5.3.

Zo het er voor moet worden gehouden dat het toestel in beginsel tevens onder post 8471 kan worden ingedeeld, geldt het volgende. Anders dan de inspecteur heeft bepleit volgt in dat geval niet reeds uit aantekening 1, letter p, op Afdeling XVI, dat indeling in hoofdstuk 95 prevaleert boven indeling in hoofdstuk 84. Genoemde aantekening dient aldus te worden begrepen dat zij slechts aangeeft: dat de onder hoofdstuk 95 ingedeelde artikelen niet vallen onder afdeling XVI (vgl. HvJ EU 6 september 2012, C-524/11, Lowlands Design Holding BV, punt 29). Indeling dient daarom plaats te vinden met behulp van algemene indelingsregel 3 van de GN. Indeling aan de hand van indelingsregel 3a is niet mogelijk, omdat niet kan worden gezegd dat de omschrijving van een der posten 8471 of 9504 specifieker is dan de ander. Indelingsregel 3b mist toepassing, omdat geen sprake is van een mengsel of samengesteld werk (vgl. GEA 30 september 2003, T-243/01, Sony Computer Entertainment Europe Ltd, punt 119 t/m 128). Indeling dient daarom te geschieden met toepassing van regel 3c: van de verschillende in aanmerking komende posten wordt de post toegepast die in volgorde van nummering het laatst is geplaatst (9504).

5.4.

Gelet op het vorenoverwogene dient de [de PS]®2 console te worden ingedeeld in post 9504, GN-onderverdeling 9504 10 00.

5.5.

Anders dan belanghebbende heeft bepleit, wordt aan dit oordeel niet afgedaan door de GS-toelichting bij post 9504, sub b (oud), die bepaalt dat van post 9504 zijn uitgesloten "de machines en toestellen die beantwoorden aan de bepalingen van aantekening 5 A op hoofdstuk 84, ook indien zij geschikt zijn om te worden geprogrammeerd voor videospellen (post 84.71)". Volgens vaste rechtspraak vormen de GS-toelichtingen weliswaar belangrijke middelen ter verzekering van een eenvormige toepassing van het douanetarief door de douaneautoriteiten van de lidstaten, doch zijn zij rechtens niet bindend en kunnen zij de draagwijdte van het gemeenschappelijk douanetarief niet wijzigen (HvJ 16 juni 1994, C-35/93, Develop Dr. Eisbein, punt 21 en GEA 30 september 2003, T-243/01, Sony Computer Entertainment Europe Ltd, punt 115 t/m 118).

5.6.

De omstandigheid dat de [de PS]®2 console tevens kan worden aangewend voor het afspelen van audio-CD’s en video-DVD’s staat evenmin aan voormeld oordeel in de weg, reeds omdat deze functionaliteiten blijkens de stukken van het geding slechts een sequeel zijn van de technische uitrusting welke noodzakelijk is om de onder 5.2 genoemde functie te kunnen vervullen, zodat daaraan geen zelfstandige betekenis toekomt voor de indeling van de onderwerpelijke toestellen in de GN.”

3.6

Bij uitspraak van 28 februari 2013, nr. 12/00339, ECLI:NL:HR:2012:BW3283, heeft het Hof het beroep ongegrond verklaard.

4 Het geding in cassatie

5 Douanetarief en nomenclatuur

6 Indeling: Algemene interpretatieregels

7 Tariefposten 8471 en 9504 en indelingsgebakkelei over de PS2

8 Indeling: de PS2 en de tariefposten 8471 en 9504

9 Het lot van het middel

10 Conclusie