Home

Parket bij de Hoge Raad, 25-06-2014, ECLI:NL:PHR:2014:687, 13/04559

Parket bij de Hoge Raad, 25-06-2014, ECLI:NL:PHR:2014:687, 13/04559

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
25 juni 2014
Datum publicatie
11 juli 2014
ECLI
ECLI:NL:PHR:2014:687
Formele relaties
Zaaknummer
13/04559

Inhoudsindicatie

A-G IJzerman heeft conclusie genomen in de zaak met nummer 13/04559 naar aanleiding van het beroep in (sprong)cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 augustus 2013, nr. DOR 12/706, DOR 12/707 en DOR 12/708; niet gepubliceerd.

Belanghebbende heeft krachtens eigendom, althans bezit of beperkt recht, het genot van een ziekenhuis te Z dat na de bouw gereedgekomen is in 2011. De heffingsambtenaar van het Waterschap Hollandse Delta heeft belanghebbende voor de jaren 2009, 2010 en 2011 aanslagen in de waterschapsbelastingen van het Waterschap Hollandse Delta opgelegd. In elk van de drie aanslagbiljetten zijn een aanslag in de watersysteemheffing en een aanslag in de wegenheffing vervat (beide eigenarenbelasting). De aanslagen zijn berekend naar de in de toepasselijke verordeningen opgenomen tarieven voor gebouwde onroerende zaken.

In cassatie heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een ziekenhuis in aanbouw voor de heffing van waterschapsbelasting moet worden aangemerkt als gebouwde eigendom. Belanghebbende ziet een opstal in aanbouw, zoals het desbetreffende deel van het ziekenhuis, als ongebouwde eigendom.

De vier cassatiemiddelen bevatten alle als klacht dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een ziekenhuis in aanbouw voor de onderhavige heffing van waterschapsbelastingen ingevolge de Waterschapswet, moet worden aangemerkt als gebouwde eigendom.

De A-G merkt op dat op grond van artikel 117 lid 1, aanhef en onder a-d, Waterschapswet ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem onder de naam watersysteemheffing een heffing wordt geheven van hen die a. ingezetenen zijn; b. krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken (…); c. krachtens eigendom (…) het genot hebben van natuurterreinen; d. krachtens eigendom (…) het genot hebben van gebouwde onroerende zaken. De Waterschapswet maakt dus, voor zover in casu van belang, een onderscheid tussen het genot van ongebouwde en van gebouwde onroerende zaken.

De heffingsmaatstaf voor ongebouwde onroerende zaken is de oppervlakte, waarbij het tarief word gesteld op een gelijk bedrag per hectare. Voor gebouwde onroerende zaken geldt als heffingsmaatstaf een vast percentage van de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak als bepaald op grond van de Wet WOZ. Indien een bepaalde onroerende zaak moet worden aangemerkt als gebouwde eigendom, leidt dat in de regel tot een hogere heffing dan geldt voor ongebouwd. Dat is in casu het belang van de stelling van belanghebbende dat het ziekenhuis voorzover in aanbouw zou moeten worden aangemerkt als ongebouwd.

In de Nota van Toelichting op het Waterschapsbesluit wordt bij art. 6.3 Waterschapsbesluit opgemerkt dat zodra voor een onroerende zaak of een gedeelte daarvan een bouwvergunning is afgegeven en een begin is gemaakt met bouwwerkzaamheden, er geen sprake meer is van een bouwperceel, maar van een gebouwde eigendom in aanbouw, waarvoor op grond van de Wet WOZ een eigen waarderingsregel geldt. Voor de watersysteemheffing worden deze gebouwde eigendommen in aanbouw als gebouwde onroerende zaken aangemerkt, aldus de Nota van Toelichting op het Waterschapsbesluit.

In zoverre sluiten de objectafbakening en het waardebegrip voor de waterschapsomslag ter zake van gebouwde onroerende zaken in hoofdlijnen aan bij die uit de Wet WOZ, als conform met die welke gelden voor de onroerendezaakbelastingen ingevolge de Gemeentewet.

Op een en ander stuiten alle vier de middelen af. De Rechtbank heeft volgens de A-G het onderhavige ziekenhuis voor zover in aanbouw terecht aangemerkt als gebouwde eigendom.

De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard.

Conclusie

mr. R.L.H. IJzerman

Advocaat-Generaal

Conclusie van 25 juni 2014 inzake:

Nr. Hoge Raad 13/04559

Stichting [X]

Nr. Rechtbank: DOR 12/706; DOR 12/707; DOR 12/708

Derde Kamer B

tegen

Waterschapsbelasting 1 januari 2009 - 31 december 2011

Het dagelijks bestuur van Waterschap Hollandse Delta

1 Inleiding

1.1

Heden neem ik conclusie in de zaak met nummer 13/04559 naar aanleiding van het beroep in (sprong)cassatie1 van belanghebbende, Stichting [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (hierna: de Rechtbank) van 8 augustus 2013, nr. DOR 12/706, DOR 12/707 en DOR 12/708; niet gepubliceerd.

1.2

Belanghebbende heeft krachtens eigendom, althans bezit of beperkt recht, het genot van een ziekenhuis te Rotterdam dat na de bouw gereedgekomen is in 2011. De heffingsambtenaar van het Waterschap Hollandse Delta heeft belanghebbende voor de jaren 2009, 2010 en 2011 aanslagen in de waterschapsbelastingen van het Waterschap Hollandse Delta opgelegd. In elk van de drie aanslagbiljetten zijn een aanslag in de watersysteemheffing en een aanslag in de wegenheffing vervat (beide eigenarenbelasting). De aanslagen zijn berekend naar de in de toepasselijke verordeningen opgenomen tarieven voor gebouwde onroerende zaken.

1.3

In cassatie heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een ziekenhuis in aanbouw voor de heffing van waterschapsbelasting moet worden aangemerkt als gebouwde eigendom. Belanghebbende ziet een opstal in aanbouw, zoals het desbetreffende deel van het ziekenhuis, als ongebouwde eigendom.

2 De feiten en het geding in feitelijke instantie

2.1

De Rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld:

2. Eiseres is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (onroerende zaak). De onroerende zaak betreft een ziekenhuis dat in 2011 is gereedgekomen.

3. Verweerder heeft eiseres voor de jaren 2009, 2010 en 2011 aanslagen in de waterschapsbelastingen opgelegd. In elk van de drie aanslagbiljetten zijn een aanslag in de watersysteemheffing en een aanslag in de wegenheffing vervat (beide eigenarenbelasting). De aanslagen zijn berekend naar de in de toepasselijke verordeningen opgenomen tarieven voor gebouwde onroerende zaken.

2.2

Belanghebbende heeft tegen die aanslagen bezwaar gemaakt. Dat is ongegrond verklaard bij uitspraak van de directeur van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling (SVHW), dat diensten verleent aan een aantal gemeenten en het Waterschap Hollandse Delta; de aanslagen zijn daarbij gehandhaafd.

Rechtbank

2.3

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.

2.4

De Rechtbank heeft ten aanzien van het geschil overwogen:

6. Op grond van artikel 117, aanhef en onderdeel d, van de Waterschapswet wordt ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem onder de naam watersysteemheffing een heffing geheven van hen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken. Op grond van artikel 122a, eerste lid, van de Waterschapswet kan, ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak ter zake van het wegenbeheer, binnen het gebied waar deze taak wordt uitgeoefend, onder de naam wegenheffing een heffing worden geheven. Het tweede lid, aanhef en onderdeel d, bepaalt dat de wegenheffing kan worden geheven van degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken.

7. In lijn met deze bepalingen wordt op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de voor de jaren 2009, 2010 en 2011 toepasselijke Verordeningen watersysteemheffing Waterschap Hollandse Delta en Verordeningen wegenheffing Waterschap Hollandse Delta de heffing geheven van hen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het (voor de wegenheffing: taak)gebied van het waterschap.

8. In de Nota van toelichting bij de Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken (Kamerstukken II, 1996-1997, 25 037, nr. 3. blz. 7) is het volgende opgemerkt.

De objectafbakening en het waardebegrip voor de waterschapsomslag ter zake van gebouwde onroerende zaken sluiten in hoofdlijnen aan bij die uit de Wet WOZ, en daarmee bij die welke gelden voor de onroerende-zaakbelastingen uit de Gemeentewet. De ingevolge de Wet WOZ vastgestelde waarde kan dan ook om de met betrekking tot de onroerende-zaakbelastingen uiteengezette reden worden gebruikt voor de omslagen ter zake van gebouwde onroerende zaken. Op enkele specifiek voor de Waterschapswet van belang zijnde aspecten gaan wij in het artikelsgewijze gedeelte nader in.

9. Het bedoelde artikelsgewijze gedeelte (Kamerstukken II, 1996-1997, 25 037, nr. 3, blz. 25) bevat - voor zover hier van belang - de volgende passage.

Het voorgestelde vijfde lid [van artikel 120 Waterschapswet] ziet op de waardebepaling van gebouwde onroerende zaken die geen WOZ-conform object zijn. Het belastingobject voor de omslagen ter zake van gebouwde onroerende zaken kan op een tweetal punten afwijken van het WOZ-object In de eerste plaats kan een gebouwde onroerende zaak die een onroerende zaak is als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet WOZ, slechts gedeeltelijk in het waterschapsgebied liggen. Op basis van het huidige vierde lid moet de waarde van het deel van een gebouwd object dat slechts gedeeltelijk in het waterschapsgebied is gelegen, worden bepaald op een evenredig gedeelte van de waarde van het gehele gebouwde object. In de tweede plaats maken in een aantal gevallen de ongebouwde eigendommen op basis van artikel 117, tweede lid, geen deel uit van een gebouwde onroerende zaak terwijl deze met de gebouwde onroerende zaak een samenstel vormen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel d, van de Wet WOZ. Op basis van het huidige artikel 120, derde lid, moet het dagelijks bestuur de laatstgenoemde gebouwde onroerende zaken waarderen met inachtneming van de waarderingsregels van de Gemeentewet. Met betrekking tot de toepassing van het vijfde lid staan de waarde en de omvang van het gehele WOZ-object vast en kan slechts de afleiding van het gedeelte van de waarde van het waterschapsobject onderwerp van bezwaar en beroep zijn in een procedure tegen de aanslag. Het voorgestelde vijfde lid brengt gezien het voorgaande geen substantiële wijzigingen met zich voor wat betreft de waardebepaling.

10. Op grond van artikel 16, aanhef en onderdeel a, van de Wet waardering onroerende zaken wordt voor de toepassing van de wet als één onroerende zaak aangemerkt een gebouwd eigendom. In de Nota van Toelichting (Kamerstukken II, 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 41) is ter zake het volgende opgemerkt.

Het begrip gebouwd eigendom is afkomstig uit de oude grondbelasting. Daar was de inhoud van dit begrip beperkt tot constructies van min of meer duurzame aard, die dienen voor het bewaren van zaken of het beschutten van personen of zaken tegen atmosferische invloeden. Voor de Wet WOZ, die het begrip heeft overgenomen van de onroerende-zaakbelastingen, geldt evenwel een ruimer begrip gebouwd eigendom. Ook installaties, open inrichtingen, locaties en dergelijke bouwsels vallen er onder. In die zin moeten open zwembaden, aardgaslocaties, hoogspanningsmasten en aanlegsteigers worden aangemerkt als gebouwd eigendom. Het wordt aan de jurisprudentie overgelaten aan het begrip nadere invulling te geven. Van onroerende zaken als bedoeld in artikel 16, onderdelen a en b, is sprake wanneer het gaat om slechts één te individualiseren gebouwd dan wel ongebouwd eigendom.

11. De rechtbank leidt uit de in 8 tot en met 10 weergegeven passages uit de parlementaire geschiedenis af dat het begrip gebouwd eigendom, de objectafbakening en het waardebegrip voor de waterschapslasten - op enkele niet van toepassing zijnde specifieke uitzonderingen na - zijn geënt op die in de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Wat het begrip gebouwd eigendom betreft, is kennelijk beoogd aansluiting te zoeken bij artikel 16, aanhef en onderdeel a, van de Wet WOZ.

12. De in 10 weergegeven passage met betrekking tot deze bepaling stelt buiten twijfel dat het begrip gebouwd eigendom niet is overgenomen van de grondbelasting, maar van de onroerende-zaakbelastingen. De andersluidende opvatting van eiseres wordt verworpen. De verwijzing door eiseres naar het arrest van de Hoge Raad 25 november 1998, ECL1:NL:HR: 1998:LJN AA2573 stuit eveneens daarop af.

13. In zijn arrest van 28 februari 2001, ECLI:NL:HR:200I:LJN AB0276 heeft de Hoge Raad met betrekking tot de onroerende-zaakbelastingen overwogen dat onroerende-zaakbelasting ter zake van alle binnen de gemeente gelegen onroerende zaken wordt geheven en dat dit meebrengt dat voor een buiten de heffing blijvende afzonderlijke categorie "half gebouwde" eigendommen of onroerende zaken geen plaats is.

14. Ook in de Wet WOZ worden opstallen in aanbouw als onroerende zaken aangemerkt. Daartoe verwijst de rechtbank naar de regeling van artikel 17, vierde lid, Wet WOZ, op basis waarvan de waarde van een gebouwd eigendom in aanbouw wordt bepaald naar de vervangingswaardemethode, waarbij pas wordt gewaardeerd als vast is komen te staan dat sprake is van een gebouwd eigendom of onroerende zaak. Verder verwijst de rechtbank naar de inmiddels vervallen regeling van artikel 19, tweede lid, Wet WOZ (mutatiebeschikking), op grond waarvan in geval van één of meer van de in die bepaling genoemde omstandigheden (bouw, afbraak, verbouwing, verbetering, vernietiging enzovoort) zich voordeden, de waarde werd bepaald naar de staat van de onroerende zaak bij het begin van het kalenderjaar volgende op dat waarin de betreffende omstandigheden geheel of ten dele hun beslag hebben gekregen. Ten slotte verwijst de rechtbank naar de ter zake van opstallen in aanbouw gevormde jurisprudentie (o.a. Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:20I2:LJN BW4147, en Gerechtshof Amsterdam 20 december 2012, ECLI:NL:GHAMS:20I2:LJN BY9880).

15. Uit de systematiek van de artikelen 118, eerste en tweede lid, en 121, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Waterschapswet vloeit eveneens voort dat de op grond van de Wet WOZ te waarderen objecten voor de Waterschapswet een gebouwd eigendom vormen. Dit betekent dat de objectafbakening in het kader van de Wet WOZ, op enkele in artikel 118, vijfde lid, van de Waterschapswet genoemde uitzonderingen na, die hier niet van toepassing zijn, doorwerkt naar het in de Waterschapswet gemaakte onderscheid in gebouwde en ongebouwde onroerende zaken.

16. Eiseres heeft nog gesteld, dat (ook) taalkundig gezien een opstal in aanbouw niet kwalificeert als gebouwd eigendom. De rechtbank kan deze stelling niet volgen. Immers, voor zover een opstal is gebouwd, is het gebouwd.

17. Het primaire standpunt van eiseres wordt verworpen.

18. Niet valt in te zien dat, zoals eiseres onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis van de Waterschapswet (TK 2005-2006, 30 601, nr. 3, blz. 13-14) stelt, een ziekenhuis dat nog in aanbouw is, in verband met het belang dat is gemoeid met de bescherming van haar eigendom tegen wateroverlast, onder een andere categorie van belanghebbenden zou moeten vallen dan een ziekenhuis dat in gebruik is. De Waterschapswet, noch enige andere wettelijke bepaling, biedt steun voor het door eiseres gemaakt onderscheid. Bovendien miskent de stelling van eiseres de in 10 weergegeven passage in de Nota van Toelichting. Overigens heeft verweerder er terecht op gewezen dat het belang dat eiseres als ziekenhuis in aanbouw heeft bij het voorkomen van wateroverlast in aanmerking wordt genomen bij de bepaling van de - ten opzichte van geheel afgebouwde onroerende zaken lagere - WOZ-waarde.

19. Het subsidiaire standpunt van eiseres wordt, gelet op het voorgaande, eveneens verworpen.

20. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de beroepen ongegrond zijn.

2.5

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3 Het geding in cassatie

3.1

Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in (sprong)cassatie ingesteld. Namens het Waterschap Hollandse Delta is, hoewel daartoe uitgenodigd, geen verweerschrift in cassatie ingediend.

3.2

Belanghebbende heeft vier cassatiemiddelen voorgesteld.

3.3

Het eerste cassatiemiddel luidt:

Schending van het recht: jurisprudentie Hoge Raad 25 november 1998, BNB 1999/19, nr. 33 944 en Hoge Raad 28 februari 2001, BNB 2001/170, nr. 35 845

(…)

Het begrip gebouwd eigendom als genoemd in de Waterschapswet en de Wet WOZ vindt zijn oorsprong in de Wet op de grondbelasting (Wet op de grondbelasting van 26 mei 1870, stb. 1870, 82.). In latere wet en regelgeving welke op deze wet zijn gebaseerd is teruggegrepen op dit begrip. Het betreft het Besluit gemeentelijke onroerende zaakbelastingen (Besluit gemeentelijke onroerende zaakbelastingen van 14 november 1991, stb. 1991, 567). Op 25 november 1998 heeft uw Raad in een procedure over een appartement in aanbouw uitleg gegeven aan het begrip gebouwd eigendom. Vastgesteld werd dat een opstal in aanbouw niet kan worden aangemerkt als een gebouwd eigendom in de zin van het Besluit gemeentelijke onroerende zaakbelastingen. Wij citeren uit het arrest:

3.3

Een opstal die nog in aanbouw is kan, anders dan het Hof tot uitgangspunt heeft genomen, niet worden aangemerkt als een gebouwd eigendom in de zin van het Besluit. De grond waarop de opstal wordt gebouwd kan dan ook niet worden aangemerkt als ondergrond van een gebouwd eigendom, maar moet, zoals bij het opleggen van de aanslag terecht is gebeurd, worden aangemerkt als een ongebouwd eigendom, te weten een bouwterrein.

Kort voordat dit arrest is gewezen is het Besluit gemeentelijke onroerende zaakbelastingen vervangen door de Wet WOZ. In de Nota van Toelichting (Kamerstukken II, 1992/1993, 22 885, nr. 3, blz. 41) van de Wet WOZ is daarbij het volgende opgemerkt over het begrip gebouwd eigendom:

Het begrip gebouwd eigendom is afkomstig uit de oude grondbelasting. Daar was de inhoud van dit begrip beperkt tot constructies van min of meer duurzame aard, die dienen voor het bewaren van zaken of het beschutten van personen of zaken tegen atmosferische invloeden. Voor de Wet WOZ, die het begrip heeft overgenomen van de onroerende- zaakbelastingen, geldt evenwel een ruimer begrip gebouwd eigendom. Ook installaties, open inrichtingen, locaties en dergelijke bouwsels vallen er onder. In die zin moeten open zwembaden, aardgaslocaties, hoogspanningsmasten en aanlegsteigers worden aangemerkt als gebouwd eigendom. (...) Het wordt aan de jurisprudentie overgelaten aan het begrip nadere invulling te geven.

Op 28 februari 2001 heeft uw Raad geoordeeld dat eigendommen in aanbouw voor de heffing van onroerende zaakbelastingen niet "half gebouwd" zijn. Dit oordeel ziet op een procedure over belastingjaar 1996, de Wet WOZ was toen reeds twee jaar van kracht. Uit het feit dat niet werd teruggekomen op het arrest van 25 november 1998 leiden wij af dat het betreffende oordeel met de invoering van de Wet WOZ niet achterhaald werd geacht door uw Raad. Een opstal in aanbouw is een ongebouwd eigendom. Wij citeren uit het arrest:

3.3.

De tegen dit oordeel gerichte klachten herhalen het voor het Hof gehouden betoog dat te dezen sprake is van "half gebouwd" eigendom dat niet in de heffing kan worden betrokken, omdat het noch gebouwd eigendom, noch ongebouwd eigendom is. Dit betoog faalt, omdat het Hof wat betreft de hier aan de orde zijnde eigenarenbelasting met juistheid heeft geoordeeld dat onroerendezaakbelasting ter zake van alle binnen de gemeente gelegen onroerende zaken wordt geheven. Dit brengt mee dat voor een buiten de heffing blijvende afzonderlijke categorie "half gebouwde" eigendommen of onroerende zaken geen plaats is. (...)

Rechtbank Rotterdam overweegt dat met de invoering van de Wet WOZ, het begrip gebouwd eigendom een andere betekenis heeft gekregen. Het arrest van uw Raad van 25 november 1998 zou achterhaald zijn; een opstal in aanbouw zou anders dan onder het Besluit gemeentelijke onroerende zaakbelastingen in het kader van de Wet WOZ en de Waterschapswet thans een gebouwd eigendom zijn. Dit oordeel is onjuist. Voor de grondbelasting zag het begrip gebouwd eigendom op traditionele gebouwen zoals woningen en bedrijfsgebouwen. Op het moment van invoering van de Wet WOZ werden veel meer verschillende typen bouwwerken gebouwd. Gelet op de aard van die bouwwerken is het logisch dat de wetgever die objecten onder het begrip gebouwd eigendom heeft gebracht. Het gaat hier evenwel om een uitbreiding van het begrip gebouwd eigendom naar nieuwe typen bouwwerken. Alle voorbeelden betreffen afgebouwde bouwwerken. Een object in aanbouw wordt niet genoemd. Van een verdieping of een wijziging van het begrip, in de zin dat wordt teruggekomen op voornoemde jurisprudentie, is dan ook geenszins sprake. Zowel wat betreft de Wet op de grondbelasting als de Wet WOZ en Waterschapswet is een opstal in aanbouw een gebouwd2 eigendom.

3.4

Het tweede cassatiemiddel luidt:

(…)

Schending van het recht, in het bijzonder het geven van een onjuiste uitleg aan artikel 17, vierde lid, Wet WOZ. De rechtbank overweegt dat opstallen in aanbouw als onroerende zaken worden aangemerkt. Daartoe verwijst de rechtbank naar de regeling van artikel 17, vierde lid, Wet WOZ, op basis waarvan de waarde van een gebouwd eigendom in aanbouw wordt bepaald naar de vervangingswaardemethode. Volgens de rechtbank wordt pas (…) gewaardeerd als vast is komen te staan dat sprake is van een gebouwd eigendom. Het onderscheid tussen gebouwde en ongebouwde eigendommen is voor de Wet WOZ en de Waterschapswet, behoudens enkele wettelijke uitzonderingen, gelijk. De rechtbank miskent met dit oordeel dat artikel 17, vierde lid, Wet WOZ geen voorwaarde voor heffing geeft, maar een waarderingsvoorschrift dat bij de bepaling van de waarde in acht moet worden genomen. Dit blijkt uit de memorie van toelichting bij voornoemd artikel (MvT, Kamerstukken II 2003/04, 29 612, nr. 3, blz. 6.):

In de praktijk blijkt de waardering van gebouwde eigendommen in aanbouw veel tijd en kosten met zich te brengen. Op het moment van waarderen moet voor woningen in aanbouw worden bepaald wat de waarde in het economische verkeer is. Daarbij moeten veel arbeidsintensieve taxaties plaatsvinden. Voorgesteld wordt om de vervangingswaarde als uitgangspunt te nemen voor de bepaling van de waarde van een gebouwd eigendom in aanbouw. Daarmee wordt het mogelijk om de waarde van een onroerende zaak met een gebouwd eigendom in aanbouw op eenvoudigere wijze te bepalen.

Een vergelijkbare situatie deed zich voor in het hiervoor behandelde arrest van 28 februari 2001. Belanghebbende betoogde dat de bepaling in de Wet WOZ dat een onroerende zaak slechts in de heffing kan worden betrokken indien de verkrijger de zaak in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in feitelijk gebruik zou kunnen nemen ertoe strekt een voorwaarde voor de heffing van onroerendezaakbelastingen te geven. Dit is echter niet het geval. De waarderingsfictie geeft een waarderingsvoorschrift; geen voorwaarde voor heffing. Wij citeren uit het arrest:

3.4.

De klachten berusten voorts op de misvatting dat een onroerende zaak slechts in de heffing kan worden betrokken indien de verkrijger de zaak in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in feitelijk gebruik zou kunnen nemen. Zulks vormt echter geen voorwaarde voor de heffing, maar een waarderingsvoorschrift dat bij de bepaling van de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak in acht moet worden genomen: die waarde moet worden bepaald alsof de zaak in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in feitelijk gebruik zou kunnen worden genomen. Anders dan belanghebbende meent, is met “gebruik” hier niet slechts bedoeld gebruik in overeenstemming met de uiteindelijke bestemming (in het onderhavige geval: de bestemming tot woning), maar ook het bezigen van een zaak voor verbouw.

Zowel voor de Wet WOZ als de Waterschapswet is een ziekenhuis in aanbouw een ongebouwd eigendom. Artikel 17 vierde lid, Wet WOZ geeft enkel aan dat de waarde van gebouwde eigendommen in aanbouw worden gesteld op de vervangingswaarde. De term "gebouwd eigendom in aanbouw” geeft feitelijk al aan dat (nog) geen sprake is van een gebouwd eigendom, het gaat om een gebouwd eigendom "in wording". Het is dat nog niet.

3.5

Het derde cassatiemiddel luidt:

Schending van het recht: WOZ-objecten zouden altijd gebouwde eigendommen zijn

(…)

Schending van het recht, in het bijzonder het schenden van artikel 118, eerste en tweede lid en artikel 121, eerste lid aanhef en onderdeel d Waterschapswet. De rechtbank overweegt dat uit de systematiek van artikel 118, eerste en tweede lid en artikel 121, eerste lid aanhef en onderdeel d Waterschapswet voortvloeit dat alle op grond van de Wet WOZ te waarderen objecten, behoudens wettelijke uitzonderingen, voor de Waterschapswet een gebouwd eigendom vormen. Dit oordeel is onjuist. De bedoelde koppeling tussen de Waterschapswet en de Wet WOZ ziet slechts op gebouwde eigendommen en samenstellen van gebouwde en ongebouwde eigendommen. Dat is hier niet aan de orde. De grond met daarop het ziekenhuis in aanbouw vormt zowel voor de Wet WOZ als voor de Waterschapswet een ongebouwd eigendom. Een ziekenhuis in aanbouw kan wel worden belast met onroerende zaakbelastingen maar niet met waterschapsbelastingen voor gebouwde onroerende zaken. Dit geldt ook voor andere objecten. Tennisbanen die zijn aangelegd door de bovenste laag grond te vervangen door zand, slakken en steengruis [Hoge Raad 13 mei 1987, LJN AX1052, nr. 24454, Belastingblad 1987, p. 495, m.nt. Pruiksma; BNB 1987/219; FED 1987/271; V-N 1987 p. 1494], braakliggende terreinen, bouwgrond [Gerechtshof 's-Gravenhage 27 juli 2010, UN: LJN BN3267, nr. 09/00640, Belastingblad 2001, p. 1122] en ten behoeve van de land- of bosbouw niet-commercieel geëxploiteerde cultuurgrond [Artikel 2, eerste lid, onder a Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken] zijn voorbeelden van niet in de Waterschapswet genoemde ongebouwde eigendommen waarvoor een WOZ-waarde moet worden vastgesteld. Het oordeel dat iedere onroerende zaak waarvan een WOZ-waarde wordt vastgesteld, behoudens wettelijk uitgezonderde objecten, gebouwde eigendommen zijn voor de Waterschapswet kan hiermee niet gevolgd worden.

3.6

Het vierde cassatiemiddel luidt:

Schending van het recht: taalkundige uitleg begrip gebouwd eigendom.

(…)

Schending van het recht, in het bijzonder het schenden van artikel 117, eerste lid onderdeel d en artikel 122a, tweede lid onderdeel d Waterschapswet. Artikel 117, eerste lid onderdeel d en artikel 122a, tweede lid onderdeel d Waterschapswet schrijven voor dat watersysteemheffing en wegenheffing (gebouwd) kunnen worden geheven terzake van gebouwde onroerende zaken. Taalkundig duidt het begrip een “gebouwde onroerende zaak” (voltooid deelwoord) op een afgebouwd geheel. Ter verduidelijking geldt het volgende. Een chassis zonder motor, wielen en carrosserie is een auto in aanbouw. Van een auto (het eindresultaat) is echter nog geen sprake. Het chassis is een tussenfase. Dit geldt ook voor een ziekenhuis is aanbouw. Pas na voltooiing van de bouw kan gesproken worden van een gebouwd eigendom, in casu een ziekenhuis. De rechtbank heeft dit miskend.

4 Wetgeving, wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur

5 Beoordeling van de middelen

6 Conclusie