Home

Parket bij de Hoge Raad, 13-01-2015, ECLI:NL:PHR:2015:20, 14/01880

Parket bij de Hoge Raad, 13-01-2015, ECLI:NL:PHR:2015:20, 14/01880

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
13 januari 2015
Datum publicatie
30 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:PHR:2015:20
Formele relaties
Zaaknummer
14/01880

Inhoudsindicatie

In deze procedure moet de vraag worden beantwoord onder welke tariefpost de door belanghebbende ingevoerde light emitting diode lampen (hierna: de led-lampen) moeten worden ingedeeld. In de visie van de staatssecretaris van Financiën (hierna: Staatssecretaris) moeten de led-lampen worden ingedeeld in tariefpost 8543 van de GN (elektrische apparaten met een eigen functie, 3,7% douanerechten). Belanghebbende meent dat de led-lampen moeten worden ingedeeld onder tariefpost 8541 van de GN (luminescentiedioden, 0% douanerechten). Daarnaast is heffing van rechten volgens belanghebbende in strijd met het evenredigheidsbeginsel aangezien in de Europese Unie geen led-lampen worden geproduceerd. Bijzonder aan deze zaak is dat Hof Amsterdam (hierna: het Hof) de zelden in de rechtspraak toegepaste indelingsregel 4 heeft gebruikt en de led-lampen met toepassing van die regel heeft ingedeeld onder tariefpost 8539 (gloeilampen).

Voordat A-G Van Hilten in gaat op de indeling van de led-lampen, bespreekt zij eerst het Unierechtrechtelijke evenredigheidsbeginsel; immers bij honorering van belanghebbendes beroep op het evenredigheidsbeginsel wordt niet aan de indelingskwestie toegekomen. Zij bespreekt hiertoe de in de Verdragen neergelegde doelstelling van de douane–unie en het gemeenschappelijk douanetarief. Zij komt tot de slotsom dat de Unie bij het – bij verordening – vaststellen van een douanetarief voor goederen van tariefposten 8539 en 8543 van de GN, niet verder is gegaan dan noodzakelijk om de doelstellingen van de artikelen 28 tot en met 32 van het VWEU te realiseren. Ook niet indien er veronderstellenderwijs van uit wordt gegaan dat in de jaren waarin de onderhavige led-lampen in het vrije verkeer werden gebracht, binnen de Unie geen productie van dergelijke lampen plaatsvond.

Na de bespreking van het evenredigheidsbeginsel komt A-G Van Hilten toe aan de vraag of het Hof terecht – uitgaande van een juiste rechtsopvatting – heeft geoordeeld dat de led-lampen met toepassing van algemene indelingsregel 4 moeten worden ingedeeld als ‘gloeilampen’ van tariefpost 8539 van de GN. Aangezien aan indelingsregel 4 pas wordt toegekomen als de overige indelingsregels geen soelaas bieden, dient bij de beantwoording van deze vraag eerst te worden uitgesloten dat indeling van led-lampen met toepassing van algemene indelingsregels 1 (en 6) mogelijk is. Bij de beantwoording van de vraag of een goed onder de bewoordingen van een tariefpost valt, zijn doorslaggevend de ‘objectieve kenmerken en eigenschappen’ van dat goed, ‘zoals die in de tekst van de post is omschreven’. A-G Van Hilten bespreekt eerst tariefpost 8541 van de GN (luminescentiedioden) met de bijbehorende GS-toelichting en komt tot de tussenconclusie dat, nu de led-lampen aanzienlijk meer ‘om het lijf hebben’ dan enkel de luminescentiedioden, en alle componenten van de lamp noodzakelijk zijn om deze te maken wat hij is en te doen werken waarvoor hij gemaakt is, indeling onder tariefpost 8541 van de GN niet mogelijk is. De led-lampen hebben haars inziens niet de objectieve eigenschappen en kenmerken van een goed als omschreven in post 8541 van de GN en kunnen daarom niet met toepassing van indelingsregels 1 en 6 onder die post worden gebracht. Op grond van indelingsregels 1 en 6 lijkt indeling van de led-lampen onder tariefpost 8539 volgens A-G Van Hilten evenmin aan de orde. De bewoordingen van deze tariefpost en die van de relevante onderverdelingen daarvan omvatten naar het haar toeschijnt niet led-lampen als de onderhavige.

De A-G komt toe aan de laatste post die in deze procedure is genoemd als mogelijke post waaronder de led-lampen kunnen worden ingedeeld: tariefpost 8543 van de GN. Deze restpost heeft betrekking op elektrische machines, apparaten of toestellen met een eigen functie. A-G Van Hilten komt tot de conclusie dat de led-lampen niet een eigen functie hebben in bovenbedoelde zin. Dan resteert volgens haar nog de mogelijkheid dat de led-lampen als (onder)deel onder een van voormelde posten – of een andere post – worden ingedeeld. Met het oog op de door het HvJ in zijn rechtspraak gegeven omschrijving van ‘delen’, meent A-G Van Hilten dat de led-lampen zijn aan te merken als ‘delen’. Steun daarvoor vind zij onder meer in de GS-toelichting op aantekening 2 op afdeling XVI, waarin gloeilampen – toch een product waarmee de onderhavige led-lampen op zijn minst overeenkomsten vertonen– als ‘deel’ worden aangemerkt. Zij komt tot de slotsom dat de led-lampen (net als gloeilampen) delen zijn van machines. Anders dan voor gloeilampen, is er echter voor de led-lampen (nog) geen tariefpost. In feitelijke instanties is niet vastgesteld in welke apparaten en toestellen de led-lampen als onderdeel geplaatst (zouden kunnen) worden, en is onderbelicht gebleven waarom de led-lampen niet als onderdeel van een machine (kunnen) worden aangemerkt. Over de mogelijke indeling in tariefpost 8543, 8548 of wellicht nog een andere post, kunnen haars inziens derhalve zonder nader feitelijk onderzoek, waarvoor in cassatie geen plaats is, geen uitspraken worden gedaan.

A-G Van Hilten komt tot de conclusie dat niet kan worden uitgesloten dat de led-lampen met toepassing van indelingsregels 1 en 6 onder de bewoordingen van tariefpost 8543 dan wel onder de bewoordingen van een andere tariefpost kunnen worden gebracht, en dat het Hof te snel – uitgaande van de onjuiste rechtsopvatting dat geen enkele post in aanmerking kwam – heeft geoordeeld dat de led-lampen met toepassing van algemene indelingsregels 4 moeten worden ingedeeld. Mocht de Hoge Raad van oordeel zijn dat het Hof de led-lampen terecht met toepassing van indelingsregel 4 heeft ingedeeld, dan meent de A-G dat het Hof feitelijk en niet onbegrijpelijk heeft vastgesteld dat de led-lampen de meeste overeenkomsten vertonen met gloeilampen.

De conclusie strekt ertoe dat het principale beroep in cassatie van de Staatssecretaris gegrond dient te worden verklaard en dat het incidenteel beroep in cassatie van belanghebbende deels gegrond dient te worden verklaard. De conclusie strekt tot verwijzing van de zaak voor nader feitelijk onderzoek.

Conclusie

mr. M.E. van Hilten

Advocaat-Generaal

Conclusie van 13 januari 2015 inzake:

HR nr. 14/01880

staatssecretaris van Financiën

Hof nrs. 12/00461, 12/00462 en 12/00463

Rb nrs. AWB 11/4612, 11/4613 en 12/1098

Derde Kamer A

tegen

Douanerechten 2008 - 2011

[X] B.V.

1 Inleiding

1.1

Onder welke tariefpost moeten de door belanghebbende ingevoerde light emitting diode lampen (hierna: de led-lampen) worden ingedeeld? Dit is de vraag die in deze procedure beantwoord moet worden. Bijzonder aan deze zaak is dat Hof Amsterdam (hierna: het Hof) de zelden toegepaste indelingsregel 4 van stal heeft gehaald.

1.2

Belanghebbende heeft het standpunt betrokken dat de led-lampen met toepassing van indelingsregels 1 en 6 als luminescentiedioden moeten worden ingedeeld onder tariefpost 8541 van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: GN), waarvoor een tarief van 0% aan douanerechten geldt. De Inspecteur1 daarentegen meent dat de led-lampen ‘elektrische apparaten met een eigen functie’ zijn en als zodanig moeten worden ingedeeld in tariefpost 8543 van de GN (3,7% douanerechten).

1.3

Rechtbank Haarlem (hierna: de Rechtbank) heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld. Het Hof heeft een salomonsoordeel geveld en heeft beslist dat er geen enkele post is waaronder de led-lampen kunnen vallen en dat zij daarom met toepassing van algemene indelingsregel 4 moeten worden ingedeeld als gloeilampen (post 8539 van de GN, 2,7% douanerechten), met welk product de led-lampen naar het oordeel van het Hof de meeste gelijkenis vertonen.

1.4

Tegen dit oordeel komen de staatssecretaris van Financiën (hierna: Staatssecretaris) (principaal beroep in cassatie) én belanghebbende (incidenteel beroep in cassatie) op. Daarnaast voert belanghebbende in haar incidenteel beroep in cassatie aan dat het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel is geschonden door de heffing van douanerechten ter zake van de led-lampen.

1.5

Na te zijn ingegaan op het evenredigheidsbeginsel, bespreek ik in deze conclusie de vraag of het Hof terecht algemene indelingsregel 4 van toepassing heeft geacht. Omdat deze regel pas aan de orde komt wanneer een product niet onder de bewoordingen van een tariefpost(onderverdeling) kan worden gebracht (indelingsregel 1 en 6), passeren daarbij verschillende tariefposten de revue.

2 De feiten

2.1

In de periode mei 2008 tot en met maart 2011 is door dan wel namens2 belanghebbende een achttal aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van led-lampen met oorsprong China.

2.2

De led-lampen bestaan uit een gedrukte schakeling – ook wel ‘printed circuit board’ (hierna: PCB) genoemd – van 14 x 14 mm waarop 6 luminescentiedioden (lichtgevende dioden) zijn aangebracht. Deze luminescentiedioden zetten elektrische stroom om in zichtbaar licht zodra er een elektrische stroom doorheen wordt gestuurd. Twee van de zes dioden stralen rood licht uit, de overige vier blauw licht. Elke diode is afgedekt met een siliconenlaagje. Op de twee rood licht uitstralende dioden is een transparant siliconenlaagje aangebracht; de dioden die blauw licht uitstralen zijn afgedekt met een siliconenlaagje waarin fosforen zijn verwerkt. Door middel van deze fosforen kleurt het blauwe licht naar de kleuren blauw3, geel en groen. Hiermee kan de zogenoemde lichtwarmte worden afgesteld naar de wens van de afnemer. De PCB en de dioden worden omhuld door een glazen bolletje en hebben een Edison (E27) fitting voor aansluiting op de stroomvoorziening. De luminescentiedioden hebben een constante stroomtoevoer nodig. Daarom is tussen de fitting en de PCB-met-dioden een elektronische schakeling aangebracht, die tot doel heeft de 230V wisselspanning van het lichtnet gelijk te richten en naar een lagere spanning te transformeren. Deze gelijkspanning wordt door de elektronische schakeling tevens gestabiliseerd. De elektronische schakeling omvat onder meer dioden, transistors, weerstanden, condensatoren en spoelen, alsmede geïntegreerde schakelingen.

2.3

De led-lampen zijn in drie van de acht aangiften aangegeven onder tariefpostonderverdeling4 8541 40 10 00 (luminescentiedioden). In de overige vijf aangiften is tariefpostonderverdeling 8543 70 90 99 (‘andere’ elektrische apparaten met een eigen functie) toegepast.

2.4

De Inspecteur heeft drie aangiften gecorrigeerd naar tariefpostonderverdeling 8543 70 90 99 (‘andere’ elektrische apparaten met een eigen functie). In verband hiermee zijn aan belanghebbende in totaal 8 uitnodigingen tot betaling uitgereikt (hierna: de utb’s) tot een totaalbedrag van € 438.375.5

2.5

Bij drie afzonderlijke uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de utb’s gehandhaafd.

3 Het geding in feitelijke instanties

3.1

De Rechtbank

3.1.1

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Voor de Rechtbank was in geschil of de utb’s terecht zijn uitgereikt.6 Het geschil spitste zich toe op de indeling van de led-lampen. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de led-lampen moeten worden ingedeeld in tariefpost 8543 van de GN en dat de door de Inspecteur voorgestane taric-code 8543 70 90 99 juist is.

3.1.2

De Rechtbank overwoog daartoe allereerst dat de led-lampen niet onder tariefpost 8541 van de GN kunnen worden ingedeeld:

“5.3.1 (….). Post 8541 ziet volgens de tekst op dioden, transistors en dergelijke halfgeleiderelementen. (…) De glazen bol en de fitting waarmee de dioden verbonden zijn staan indeling in GN-post 8541 volgens eiseres [MvH: belanghebbende] niet in de weg omdat de GS-toelichting op post 8541 onder “A” vermeldt dat de elementen onder deze post blijven ingedeeld, ongeacht of zij voorzien [zijn] van een aansluiting en/of omhulling. De fitting, zo stelt eiseres, is een toegestane aansluiting en de glazen bol een toegestane omhulling.

5.3.2.

De rechtbank verwerpt deze stelling en motiveert dit oordeel als volgt. (...) Uit deze productbeschrijving volgt dat sprake is van een samengesteld product. Een samengesteld product kan voor de indeling in de GN niet zonder meer worden vereenzelvigd met daarin verwerkte onderdelen, ook niet indien die onderdelen essentieel zijn voor de werking van het product. De onderhavige producten, die beschikken over een glazen bol en fitting, waardoor zij kunnen dienen als lichtbron in een armatuur voor een verlichtingstoestel, kunnen voor de indeling niet op één lijn worden gesteld met de zich daarin bevindende lichtgevende dioden.

(…)”

3.1.3

Ten aanzien van de indeling in GN-post 8543 overwoog de Rechtbank (cursivering origineel):

“5.4.1. (…) GN-post 8543 ziet volgens de tekst op ‘elektrische machines, apparaten en toestellen (I), met een eigen functie (II), niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk (III)’.

I. Elektrische machines, apparaten en toestellen

5.4.2.

De rechtbank zal allereerst vaststellen of de producten kunnen worden aangemerkt als ‘elektrische machines, apparaten en toestellen’. De GS-toelichting op post 8543, een belangrijk hulpmiddel bij de indeling, vermeldt dat als machines, apparaten en toestellen in de zin van deze post worden aangemerkt elektrische inrichtingen die een eigen functie hebben. Volgens de toelichting betreft het hier in het merendeel samenstellingen van elementaire elektrotechnische artikelen (lampen, transformatoren, condensatoren, smoorspoelen, weerstanden), die uitsluitend elektrisch werken. De vraag rijst of de producten aan die omschrijving voldoen. De rechtbank is van oordeel dat die vraag bevestigend kan worden beantwoord nu de producten, zoals hiervoor overwogen, zijn samengesteld uit (onder meer) zes luminescentiedioden die uitsluitend elektronisch werken. Aan deze luminescentiedioden ontlenen de producten hun lichtgevende werking. Bovendien is tussen de fitting en de PCB (met dioden) een elektronische component geplaatst die als functie heeft de stroomwisselingen op te vangen die zich in het elektriciteitsnetwerk voordoen. Deze vaststellingen zijn voldoende om de producten aan te merken als een samenstel van elementaire elektrotechnische artikelen en dus als elektrische apparaten.

II. Eigen functie

5.4.3.

Vervolgens rijst de vraag of de producten een eigen functie hebben. De GS-toelichting op post 8543 verwijst op dat punt naar hetgeen in dat verband met betrekking tot machines, toestellen en werktuigen in de toelichting op post 8479 is vermeld. Deze toelichting vermeldt (onder meer) dat een product geacht wordt een eigen functie te hebben als het slechts kan functioneren indien het op een ander toestel is aangebracht mits de functie van het product zich onderscheidt van die van het toestel waarop het is aangebracht en het geen integrerend en onscheidbaar deel vormt van de functie van dat toestel. De onderhavige LED-lampen dienen, ten einde licht te kunnen geven, te worden aangebracht in een armatuur (een verlichtingstoestel). Een verlichtingstoestel vormt naar het oordeel van de rechtbank een toestel als bedoeld in de toelichting voormeld. Voorts onderscheidt de functie van de LED-lamp zich van de functie van de armatuur. De functie van een LED-lamp is immers gelegen in het geven van licht en de functie van een armatuur is die van houder van een (LED)lamp en het - op specifieke wijze of voor een specifiek doel - verspreiden van het door die lamp gegenereerde licht. De LED-lamp vormt naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen integrerend en onscheidbaar deel van de functie van de armatuur. Gelet op het vorenoverwoge heeft het product een eigen functie in de zin van de GS-toelichting op post 8543.

III. Indeling onder een andere post van hoofdstuk 85

5.4.4.

De rechtbank is tot slot van oordeel de producten niet onder een andere post van hoofdstuk 85 kunnen worden ingedeeld.”

3.1.4

Bij in één geschrift vervatte uitspraken (hierna: de uitspraak) van 11 mei 2012, nrs. 11/4612, 11/4613, 12/1098, ECLI:NL:RBHAA:2012:BW5847, heeft de Rechtbank de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard.

3.2

Het Hof

3.2.1

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Evenals bij de Rechtbank was voor het Hof in geschil of de utb’s, waarbij de led-lampen zijn ingedeeld onder tariefpostonderverdeling 8543 70 90 van de GN, terecht zijn vastgesteld. Met betrekking tot de indeling van de led-lampen heeft het Hof het geschil nader omschreven als:

“6.1. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het product moet worden ingedeeld onder:

a. post 8541 (primaire stelling belanghebbende); of

b. post 8539 (subsidiaire stelling belanghebbende); of

c. post 8543 (stelling inspecteur).

(…)”

3.2.2

Subsidiair – namelijk indien de utb’s op grond van de indeling niet worden vernietigd, maar (gedeeltelijk) in stand blijven – is in geschil of heffing van douanerechten in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, zodat om die reden de utb’s moeten worden vernietigd.

3.2.3

Ten aanzien van de indeling oordeelt het Hof dat de led-lampen niet met toepassing van indelingsregel 1 kunnen worden ingedeeld onder de door (een van de) partijen voorgestane tariefposten. Het Hof overweegt:

“6.2. Post 8541 betreft, voor zover hier van belang, dioden en luminescentiedioden. De onderhavige producten bestaan uit elektronische schakelingen waarvan, naast luminescentiedioden, deel uit maken dioden, transistors, weerstanden, condensatoren en spoelen, alsmede geïntegreerde schakelingen. Deze elektronische schakelingen zijn bevestigd op een “printed circuit board”. Dit geheel wordt omsloten door een glazen bol en beschikt over een metalen lampvoet met schroefdraad (E27).

6.3.

Omdat de producten uit tal van componenten bestaan, die alle onontbeerlijk zijn voor de werking daarvan, kunnen zij niet met toepassing van indelingsregel 1 als dioden casu quo luminescentiedioden worden ingedeeld onder post 8541.

6.4.

De GS-toelichting leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat deze, voor zover hier van belang, slechts betreft dioden in een omhulling. Onder de talrijke omhulde componenten bevinden zich weliswaar dioden, maar dit brengt niet mee dat bij alle schakelingen waarin zich dioden bevinden, die zijn omhuld, sprake is van producten in de zin van post 8541.

6.5.

Indien en voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat sprake is van luminescentiedioden die zijn omhuld, geldt dat de desbetreffende GS-toelichting slechts ziet op, voor zover hier van belang, dioden, en niet op luminescentiedioden, zodat ook deze stelling, wat er verder ook van zij, faalt. Het Hof sluit in dit kader aan bij het oordeel van de rechtbank en maakt de overwegingen van de rechtbank ter zake tot de zijne.

(…)

6.6.

Post 8539 betreft elektrische gloeilampen en buizen. In aanmerking nemend de objectieve kenmerken en eigenschappen van de producten, is indeling onder deze post met toepassing van indelingsregel 1 niet mogelijk.

(…)

6.7.

Post 8543 betreft elektrische machines, apparaten en toestellen, met een eigen functie, niet genoemd of begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk. Omdat de producten geen eigen functie hebben maar slechts normaal kunnen functioneren indien zij zijn bevestigd in een armatuur, te weten een draagconstructie voor een lichtbron, kunnen de producten niet, met toepassing van indelingsregel 1 worden ingedeeld in post 8543. De functie van de producten (het geven van licht) is in wezen niet te scheiden van die van het geheel. Het Hof vindt steun voor dit oordeel in de toelichting IDR bij deze post.”

3.2.4

Ook algemene indelingsregels 2 en 3 bieden naar het oordeel van het Hof geen oplossing:

“6.8. (…) Indelingsregel 2 en 3 bieden evenmin soelaas, nu de aldaar beschreven situaties zich niet voordoen. (…)”

3.2.5

Omdat de led-lampen naar het (kennelijke) oordeel van het Hof evenmin onder de bewoordingen van een andere tariefpost kunnen worden gebracht, komt het Hof toe aan toepassing van algemene indelingsregel 4. Met toepassing van deze algemene indelingsregel komt het Hof tot indeling van de led-lampen onder post 8539 van de GN:

“6.8. (…) Alsdan dient, gelet op indelingsregel 4, te worden onderzocht met welke goederen de onderhavige producten de meeste overeenkomst vertonen.

6.9.

Dienaangaande is het Hof met belanghebbende van oordeel dat dit de goederen vermeld onder post 8539 betreft. Het Hof acht daartoe van belang dat de onderwerpelijke producten zijn voorzien van een metalen lampvoet met schroefdraad, welke voldoet aan de E27-standaard. Gelet op dit objectieve kenmerk is de inherente bestemming van de producten de bevestiging in een armatuur, voorzien van een E27-fitting, in plaats van – bijvoorbeeld – een gloeilamp. Post 8539 betreft, voor zover hier van belang, elektrische gloeilampen en -buizen en elektrische gasontladingslampen en -buizen. Dit betekent dat de UTB’s moeten worden verminderd tot de bedragen die hiervoor onder de geschilomschrijving zijn vermeld.”

3.2.6

Van schending van het evenredigheidsbeginsel is naar het oordeel van het Hof geen sprake:

“6.10. Nu de UTB’s op grond van het vorenoverwogene worden verminderd en niet geheel worden vernietigd, is tussen partijen in geschil of de heffing van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief als bedoeld in artikel 31 VWEU in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Belanghebbende voert in dit verband aan dat de vaststelling van douanerechten de bescherming van de Europese productie beoogt. In casu draagt de heffing van douanerechten niet bij aan de bescherming van de Europese productie van led-lampen omdat, aldus begrijpt het Hof, er geen sprake is van Europese producenten van led-lampen. De inspecteur dient daarom af te zien van heffing, aldus belanghebbende. Naar ’s Hofs oordeel dient deze stelling te worden verworpen nu zij geen steun vindt in het recht, nog daargelaten dat de inspecteur ter zitting onweersproken heeft gesteld dat in de Europese Unie wel degelijk productie van led-lampen plaatsvindt.”

3.2.7

Het Hof heeft belanghebbendes hoger beroep bij in één geschrift vervatte uitspraken van 27 februari 2014, nrs. 12/00461, 12/00462 en 12/00463, ECLI:NL:GHAMS:2014:839, gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank alsmede de uitspraken op bezwaar vernietigd en de utb’s verminderd tot in totaal € 312.478,20.

4 Het geding in cassatie

7 Conclusie