Parket bij de Hoge Raad, 25-02-2020, ECLI:NL:PHR:2020:177, 19/03875
Parket bij de Hoge Raad, 25-02-2020, ECLI:NL:PHR:2020:177, 19/03875
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 februari 2020
- Datum publicatie
- 13 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2020:177
- Zaaknummer
- 19/03875
Inhoudsindicatie
A-G IJzerman heeft conclusie genomen over de vraag of een geïmporteerde auto waarmee nauwelijks gereden was, nog als ‘nieuw’ moet worden aangemerkt gezien de bij het transport ontstane schade.
Het gaat om het beroep in cassatie van [X] h.o.d.n. [A], belanghebbende, tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem - Leeuwarden van 9 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5721.
Ingevolge artikel 10 van de Wet BPM wordt voor een ‘gebruikte personenauto’ een bepaalde vermindering op de verschuldigde BPM toegepast. Voor nieuwe auto’s is wettelijk niet voorzien in enige vermindering ten opzichte van de in aanmerking te nemen catalogusprijs.
In casu is de auto over de weg getransporteerd van Oostenrijk naar Nederland. Ten tijde van de registratie in het Nederlandse kentekenregister had de auto een kilometerstand van minder dan 22. Bij het transport van de auto naar Nederland is schade aan de voorzijde van de auto ontstaan. Het gaat om schade als gevolg van het transport. Door die transportschade en de daardoor opgeroepen herstelkosten is de economische waarde van de auto gedaald.
In de aangifte BPM is belanghebbende in verband daarmee uitgegaan van een gebruikte auto en heeft op basis daarvan een vermindering toegepast volgens artikel 10 van de Wet BPM. De Inspecteur gaat daarentegen uit van een nieuwe auto, waarvoor als zodanig geen recht bestaat op vermindering. Dit heeft geleid tot oplegging van de onderhavige naheffingsaanslag.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de auto is aan te merken als een ‘gebruikte’ auto, omdat het aannemelijk is dat de auto zich eerder in een concurrentieverhouding bevindt met tweedehands auto’s dan met ‘echte’ nieuwe auto’s (zonder herstelde schade).
Het Hof heeft daarentegen geoordeeld dat sprake is van een nieuwe auto, omdat deze nauwelijks op de weg was gebruikt. Voor een nieuwe auto bestaat geen recht op een vermindering. Er is hier volgens het Hof geen schending van het discriminatieverbod van artikel 110 VWEU, aangezien een soortgelijk voertuig op de binnenlandse markt bij de berekening van de verschuldigde BPM ter zake van de registratie in het kentekenregister evenmin in aanmerking komt voor een vermindering. Belanghebbende komt thans in cassatie op tegen die oordelen.
De A-G zou de benadering van de Rechtbank willen aanmerken als meer gericht op een economisch reëel eindresultaat. Wat het Hof daarentegen heeft gedaan is volgens de A-G te zien als het stapsgewijs volgen van de wet, met inachtneming van bestaande jurisprudentie van de Hoge Raad. Dat leidt ertoe dat de auto, wegens een zeer gering aantal gereden kilometers, als nieuw is aangemerkt. De consequentie hiervan is dat wettelijk niet is voorzien in enige korting op de in aanmerking te nemen catalogusprijs.
De A-G merkt op dat het in lijn is met de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat van een ‘nieuwe’ auto sprake is indien daarmee niet of nauwelijks gereden is ten tijde van de registratie. Het gaat daarbij om de mate van gebruik van de auto.
Verder wijst de A-G erop dat het wettelijke uitgangspunt van het baseren van de heffing op de cataloguswaarde wel efficiënt is voor de uitvoering van de Wet BPM, maar op zichzelf al niet realistisch is. De in feite voor nieuwe auto’s betaalde bedragen liggen vaak onder de catalogusprijs. De markt wil een bepaalde speelruimte hebben. Het is volgens de A-G ook maar de vraag hoe de in feite gerealiseerde in- en verkoopprijzen zich zullen verhouden tot de vrij forfaitaire benaderingen van catalogusprijs en vermindering ingevolge de Wet BPM. De in feite gerealiseerde transactieprijzen zijn anders dan waarvan de Wet BPM uitgaat als forfaitair en praktisch.
In zoverre komt het de A-G voor dat de benadering van de Rechtbank, als meer gericht op een economisch reëel eindresultaat, minder goed in overeenstemming is met de uitgangspunten en wetssystematiek van de Wet BPM.
Er is, naar de A-G meent, onvoldoende reden om af te wijken van de lijnen gekozen in de jurisprudentie van de Hoge Raad, als toegepast door het Hof. Dat betekent dat in casu de auto moet worden aangemerkt als een ‘nieuwe auto’.
Overigens meent de A-G dat hier geen sprake is van discriminatoire concurrentievervalsing, waartegen artikel 110 VWEU gericht is. Een in Nederland geproduceerde auto met transportschade wordt namelijk evenals een buiten Nederland geproduceerde en geïmporteerde auto met transportschade, gelijk behandeld voor de heffing van BPM. In beide gevallen wordt uitgegaan van de toepasselijke cataloguswaarde, zonder vermindering. Van enige discriminatie in de zin van artikel 110 VWEU is daarom in casu geen sprake.
De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/03875
Datum 25 februari 2020
Belastingkamer A
Onderwerp/tijdvak Belasting pers.auto’s en motorrijw. 2016
Nr. Gerechtshof 18/00281
Nr. Rechtbank AWB 17/4997
CONCLUSIE
R.L.H. IJzerman
in de zaak van
[X] h.o.d.n. [A]
tegen
de Staatssecretaris van Financiën
1 Inleiding
Heden neem ik conclusie naar aanleiding van het beroep in cassatie van [X] , handelend onder de naam [A] te [Z] , belanghebbende, tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem - Leeuwarden (hierna: het Hof) van 9 juli 2019.1
Het gaat in deze procedure om de vraag of de onderhavige personenauto (hierna: de auto) ten tijde van de registratie, in 2016, in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens (hierna: het Nederlandse kentekenregister), ingevolge de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM), moet worden aangemerkt als een ‘nieuwe’ of een ‘gebruikte’ auto.
Uit artikel 1, tweede lid, van de Wet BPM volgt dat de belasting is verschuldigd ter zake van de registratie van een auto in het Nederlandse kentekenregister. Blijkens artikel 9, vijfde lid, van de Wet BPM (wettekst 2016) geldt voor een nieuwe auto de catalogusprijs bij aanvang van de dag waarop aan de personenauto een kenteken wordt toegekend. Ingevolge artikel 9, zesde lid, van de Wet BPM, geldt voor een gebruikte auto de catalogusprijs van het tijdstip waarop deze auto voor het eerst in gebruik is genomen.
Ingevolge artikel 10 van de Wet BPM wordt voor een ‘gebruikte personenauto’ een bepaalde vermindering op de verschuldigde BPM toegepast. Voor nieuwe auto’s is wettelijk niet voorzien in enige vermindering ten opzichte van de in aanmerking te nemen catalogusprijs.
In casu is de auto over de weg getransporteerd van Oostenrijk naar Nederland. Ten tijde van de registratie in het Nederlandse kentekenregister had de auto een kilometerstand van minder dan 22. Bij het transport van de auto naar Nederland is schade aan de voorzijde van de auto ontstaan. Het gaat om schade als gevolg van het transport. Door die transportschade en de daardoor opgeroepen herstelkosten is de economische waarde van de auto gedaald.
In de aangifte BPM is belanghebbende in verband daarmee uitgegaan van een gebruikte auto en heeft op basis daarvan een vermindering toegepast volgens artikel 10 van de Wet BPM.2 De Inspecteur gaat daarentegen uit van een nieuwe auto, waarvoor als zodanig geen recht bestaat op vermindering. Dit heeft geleid tot oplegging van de onderhavige naheffingsaanslag.
De Rechtbank heeft, kort gezegd, geoordeeld dat de auto is aan te merken als een ‘gebruikte’ auto, omdat het aannemelijk is dat de auto zich eerder in een concurrentieverhouding bevindt met tweedehands auto’s dan met ‘echte’ nieuwe auto’s (zonder herstelde schade).
Het Hof heeft daarentegen geoordeeld dat sprake is van een nieuwe auto, omdat deze nauwelijks op de weg was gebruikt. Voor een nieuwe auto bestaat geen recht op een vermindering. Er is hier volgens het Hof geen schending van het discriminatieverbod van artikel 110 VWEU, aangezien een soortgelijk voertuig op de binnenlandse markt bij de berekening van de verschuldigde BPM ter zake van de registratie in het kentekenregister evenmin in aanmerking komt voor een vermindering. Belanghebbende komt thans in cassatie op tegen die oordelen.
Indien de Hoge Raad met het Hof van oordeel is dat sprake is van een ‘nieuwe’ auto, wordt toegekomen aan de vraag wat de juiste toepassing is van artikel 110 VWEU. Daarbij speelt wat moet worden gezien als een referentieauto bij een niet of nauwelijks gebruikte auto met schade.
De opbouw van deze conclusie is verder als volgt. In onderdeel 2 zijn de feiten en het geding in feitelijke instanties weergegeven. Onderdeel 3 bevat een uiteenzetting van het geding in cassatie. Onderdeel 4 omvat een overzicht van de relevante wetgeving, parlementaire geschiedenis, literatuur en jurisprudentie. In onderdeel 5 wordt het middel van belanghebbende besproken; gevolgd door de conclusie in onderdeel 6.3
2 De feiten en het geding in feitelijke instanties
De Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft op 29 maart 2018 uitspraak gedaan.4 De Rechtbank heeft geoordeeld dat de auto is aan te merken als een gebruikte auto. Het is volgens de Rechtbank aannemelijk dat de auto zich eerder in een concurrentieverhouding bevindt met tweedehands auto’s dan met ‘echte’ nieuwe auto’s (zonder herstelde schade).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag BPM tot € 34;
(…)
Overwegingen
1. Op 30 november 2016 heeft eiser aangifte gedaan voor de BPM ter zake van een Audi A1 Sportbreak - 1.0 TFSi Design Pro Line Plus (hierna: de auto). De auto heeft een datum van eerste toelating in Oostenrijk van 29 juli 2016. In de berekening bij de aangifte is onder 3d. bij de vraag welke methode wordt gekozen voor de vermindering op de BPM, “Taxatierapport” aangekruist. Bij de aangifte heeft eiser een taxatierapport van AutomobielTaxaties gevoegd. Deze heeft de handelsinkoopwaarde van de auto aan de hand van een koerslijst van Eurotaxglass bepaald op € 17.292. Op dit bedrag is een bedrag van € 2.149,62 aan schade in mindering gebracht (72% van € 2.986). De bruto BPM volgens de aangifte bedraagt € 1.891, waarop 49,36% wordt afgeschreven.
2. Op het moment van aangifte had de auto een kilometerstand van 12. Eiser heeft op grond van de aangifte een bedrag aan BPM betaald van € 958.
3. Verweerder heeft een naheffingsaanslag opgelegd van € 933, aangezien volgens hem eiser ten onrechte een vermindering heeft toegepast voor gebruikte auto’s. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Hij stelt dat de auto als gebruikte auto moet worden aangemerkt, aangezien de auto flinke schade had bij de aankoop. Daardoor is de auto niet vergelijkbaar met een nieuwe auto vrij van schade. Verweerder weerspreekt dat sprake is van een gebruikte auto. Enige transportschade is geen reden om uit te gaan van een gebruikte auto. Er is geen reden voor afschrijving en de naheffingsaanslag BPM is terecht opgelegd naar het juiste bedrag.
4. In geschil is of de BPM tot het juiste bedrag is vastgesteld, meer specifiek of de auto als nieuw of gebruikt moet worden aangemerkt.
Nieuw of gebruikt
5. De Wet BPM maakt voor de berekening van de verschuldigde BPM onderscheid tussen een nieuwe personenauto en een gebruikte personenauto. Onder een nieuwe personenauto moet volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:79) worden verstaan een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest. Een personenauto die niet als een nieuwe personenauto in voormelde zin kan worden aangemerkt, moet daarom als een gebruikte personenauto in de zin van de Wet BPM worden aangemerkt.
6. Vast staat dat de auto tot aan de registratie in Nederland niet tot nauwelijks is gebruikt. De kilometerstand is op het moment van de aangifte 12. In zoverre is er geen aanleiding om te oordelen dat de auto als een ‘gebruikte personenauto’ moet worden aangemerkt.
7. De vraag is of dit is anders is in verband met de door eiser gestelde transportschade. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van (enige) transportschade aan de auto. Ook staat tussen partijen vast dat de schade geen schade is als gevolg van gebruik van de auto, maar schade is als gevolg van het transport vóórdat de auto in gebruik werd genomen. Wel is tussen partijen in geschil wat het effect van de transportschade is en of het tot een waardevermindering van de auto leidt. Daarnaast is de hoogte van het in aanmerking te nemen schadebedrag in geschil.
8. Voor de beoordeling of sprake is van een ‘nieuwe’ of ‘gebruikte auto’ zijn de feitelijke omstandigheden van belang. Voor het standpunt van verweerder dat geen sprake is van een gebruikte auto, pleit onder meer het geringe aantal kilometers. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting verklaard dat de staat van de auto minder is dan van een ‘echte’ nieuwe auto gelet op de transportschade. De rechtbank acht deze stelling - die door verweerder ook niet uitdrukkelijk is bestreden - aannemelijk. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de auto is aan te merken als een gebruikte auto.
9. De rechtbank is van oordeel dat deze uitleg van het begrip ‘gebruikte auto’ in een dergelijk geval ook het meest recht doet aan artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Daarbij verdient opmerking dat verweerder niet heeft bestreden dat dit geval onder het toepassingsbereik van dat artikel valt en dat hier sprake is van een ingevoerde auto. Artikel 110 VWEU brengt met zich dat, kort gezegd, ter zake van auto’s afkomstig uit andere lidstaten geen hogere belasting mag worden geheven dan ter zake van gelijksoortige binnenlandse auto’s. In bijvoorbeeld het arrest Siilin (C-101/00) heeft het HvJ overwogen dat voertuigen gelijksoortig zijn wanneer zij zich door hun eigenschappen en door de behoeften waarin zij voorzien, in een concurrentieverhouding bevinden, waarbij de mate van concurrentie tussen twee modellen afhangt van de vraag in hoeverre zij voldoen aan een aantal vereisten op het punt van onder meer prijs, afmetingen, comfort, prestaties, verbruik, duurzaamheid en betrouwbaarheid. Het referentievoertuig moet het voertuig zijn waarvan de eigenschappen het dichtst aanleunen bij die van het ingevoerde voertuig. Hoewel deze overwegingen zien op (ingevoerde) gebruikte voertuigen, acht de rechtbank deze overwegingen ook bruikbaar bij de beoordeling of een ingevoerde auto als gebruikt of als nieuw moet worden aangemerkt nu dat bepalend is voor de belastingdruk. De rechtbank overweegt dat zij aannemelijk acht dat de onderhavige auto zich eerder in een concurrentieverhouding bevindt met tweedehandsauto’s dan met ‘echte’ nieuwe auto’s (zonder herstelde schade).
Verschuldigde BPM
10. Eiser heeft ter bepaling van de waarde van de auto in de staat waarin deze ten tijde van de aangifte verkeerde een taxatierapport laten opstellen. In het taxatierapport is rekening gehouden met een aftrek in verband met schade van € 2.149,92 (72%). Eiser heeft deze schade uitgebreid gecalculeerd. Verweerder heeft daartegen ingebracht dat de omvang van de schade te ruim is meegenomen in het taxatierapport. Verweerder gaat uit van beperktere reële schade van € 305.
11. Nu verweerder geen taxatie heeft laten uitvoeren, is de door eiser gestelde schade onvoldoende gemotiveerd betwist. Bovendien heeft verweerder ter zitting, naar aanleiding van de door de gemachtigde getoonde foto’s, erkend dat sommige onderdelen in z’n geheel moesten worden vervangen terwijl de schade zich aan de linkerzijde bevond. Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank uit zal gaan van het door eiser gestelde bedrag van € 2.149,92.
12. Gelet op de historische nieuwprijs voor de auto van € 28.251 en uitgaande van de door gemachtigde ter zitting overgelegde koerslijst (met een juiste datum van eerste toelating) met een inkoopwaarde € 17.825 en een schadebedrag van € 2.149,92 bedraagt de afschrijving 47,5%. Uitgaande van de historische BPM van € 1.891 betekent dit dat € 992 aan BPM verschuldigd is. Eiser heeft € 958 BPM op aangifte betaald. Gelet hierop dient de onderhavige naheffingsaanslag BPM van € 933 te worden verminderd tot € 34. Dit leidt tot een gegrond beroep.(…)
Het Hof heeft geoordeeld dat sprake is van een nieuwe auto voor de BPM, zodat een vermindering niet aan de orde is. Volgens het Hof is er geen schending van artikel 110 VWEU, aangezien een soortgelijk voertuig op de binnenlandse markt bij de berekening van de verschuldigde BPM ter zake van de registratie in het kentekenregister evenmin in aanmerking komt voor een vermindering.
1. Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 933. (…)
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de Inspecteur (…) ongegrond verklaard.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
(…)
2. De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft op 30 november 2016 aangifte voor de BPM gedaan ter zake van een auto van het merk Audi Type A1 Sportback (hierna: de auto). De auto is op 29 juli 2016 in Oostenrijk voor het eerst toegelaten tot de openbare weg. De auto is - via België - overgebracht naar Nederland en geregistreerd in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden kentekenregister. De kilometerstand van de auto bedroeg op dat moment tussen de 12 en 22. Bij het transport van de auto is schade aan de voorzijde van de auto ontstaan (bumper, grill en mistlampen). De schade beloopt volgens een tot het dossier behorend taxatierapport een bedrag van € 2.986 aan herstelkosten. De schade is geen gevolg van het gebruik van de auto als vervoermiddel. Op de ter zake van de auto opgemaakte factuur van de Belgische verkoper is vermeld dat de auto een nieuwe wagen is met schade vooraan.
In de aangifte BPM is belanghebbende ervan uitgegaan dat de auto als een gebruikte auto in de zin van artikel 10 van (…) de Wet BPM moet worden aangemerkt. Daarom heeft hij bij de berekening van de verschuldigde BPM een vermindering (afschrijving) op de voet van dat artikel toegepast.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de auto ten tijde van de registratie ervan in het Nederlandse kentekenregister als een nieuwe auto moet worden aangemerkt zodat belanghebbende volgens hem geen recht heeft op een vermindering (afschrijving) ex artikel 10 van de Wet BPM. Daarom heeft hij de onderhavige naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. (…)
3. Het geschil en de standpunten van partijen
In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de auto voor de toepassing van de Wet BPM ten tijde van het belastbare feit (de registratie in het Nederlandse kentekenregister) als een nieuwe auto (standpunt Inspecteur) of als een gebruikte auto (standpunt belanghebbende) moet worden aangemerkt.
4. Beoordeling van het geschil
Nieuw of gebruikt
Onder een nieuwe personenauto in de zin van de Wet BPM moet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad worden verstaan een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest (zie onder meer HR 21 september 2018, nr. 17/02947, ECLI:NL:HR:2018:1695, HR 27 januari 2017, nr. 16/03401, ECLI:NL:HR:2017:79, HR 29 januari 2016, nr. 14/01502, ECLI:NL:HR:2016:119 en HR 14 september 2012, nr. 12/00848, ECLI:NL:HR:2012:BX7199).
Gelet op de in onderdeel 2.1 van deze uitspraak vermelde feiten, waarbij moet worden benadrukt dat de auto ten tijde van de registratie ervan in het Nederlandse kentekenregister geen sporen van gebruik of beschadiging door gebruik van de auto vertoonde - de transportschade vormt geen schade als gevolg van gebruik van de auto als vervoermiddel -, kan naar het oordeel van het Hof niet anders worden geconcludeerd dan dat de auto na vervaardiging ervan nauwelijks is gebruikt, zodat sprake is van een nieuwe auto voor de toepassing van de Wet BPM. Een vermindering (afschrijving) op de voet van artikel 10 van de Wet BPM is dan niet aan de orde. Naar het oordeel van het Hof leidt dit niet tot een schending van het bepaalde in artikel 110 VWEU, aangezien een soortgelijk voertuig op de binnenlandse markt bij de berekening van de verschuldigde BPM ter zake van de registratie in het kentekenregister evenmin in aanmerking komt voor een vermindering van de BPM op de voet van artikel 10 van de Wet BPM. Het andersluidende standpunt van belanghebbende wordt verworpen. De uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd. De naheffingsaanslag is terecht aan belanghebbende opgelegd.
(…)
Slotsom
Het hoger beroep van de Inspecteur is gegrond.
5. Beslissing
Het Hof:
(…)
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank
(…)
3 Het geding in cassatie
Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
In het beroepschrift in cassatie van belanghebbende ligt de klacht besloten dat sprake is van discriminatie nu voor de heffing van BPM door het Hof geen rekening is gehouden met de werkelijke afschrijving en waardevermindering van de auto. Het Hof heeft de schadeauto in de heffing betrokken, gebaseerd op een waarde die ver uitgaat boven de werkelijke waarde door een nieuwe, onbeschadigde, auto als referentieauto te gebruiken bij de vaststelling van de belasting. Het gevolg daarvan is dat de schadeauto in de onderhavige casus, in relatie tot een nieuwe onbeschadigde auto, zwaarder wordt belast.
Het beroepschrift in cassatie van belanghebbende houdt met name het volgende in.
1. Inleiding en verzoek om prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie
Opnieuw een procedure over de kwestie 'nieuw of gebruikt'.
Ofschoon uw college al diverse malen uitspraak heeft gedaan over dit onderwerp en een toetsingskader heeft ontwikkeld, wordt dit toetsingskader heel verschillend geïnterpreteerd door feitenrechters. Om die reden is de onderhavige procedure van belang voor de rechtsontwikkeling.
(…)
Gezien de onduidelijkheid over deze materie en de wisselende uitspraken van diverse feitenrechters in dit verband, verzoek ik uw college een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie. Deze zou als volgt kunnen luiden:
"Staat het gemeenschapsrecht, meer in het bijzonder artikel 110 VWEU, in de weg aan de uitleg van een nationale wettelijke regeling, krachtens welke bij de beantwoording van de vraag of in het kader van de referentietoets sprake is van een nieuwe of gebruikte auto, enkel wordt getoetst of de auto niet of nauwelijks in gebruikt, in die zin dat er kilometers gemaakt zijn, en voor het overige geen acht wordt geslagen op andere omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de concurrentieverhoudingen, zoals een eerdere toelating in het buitenland, verstreken fabrieksgarantie, een lagere gerealiseerde verkoopprijs ten opzichte van de nieuwprijs, of een ernstige schade?"
(…)
Auto met schade in de heffing betrekken als nieuwe auto?
Artikel 10 Wet BPM hanteert als uitgangspunt dat de belasting verschuldigd is over de catalogusprijs van de auto minus een afschrijving. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat hiermee is bedoeld aan te sluiten bij de waardeontwikkeling van de auto tijdens de levensduur, vgl. MvT, Kamerstukken II 1992/93, 22 868, nr. 3, blz. 16. Als uitgangspunt geldt aldus dat bij invoer van een auto de werkelijke afschrijving wordt gehanteerd voor de vermindering van de verschuldigde BPM, vgl. de noot onder HR 29 mei 2009, nr. 08/00824, VN 2009/28.
Bij de beoordeling van maatregelen van de lidstaten in het licht van artikel 110 VWEU, moet in aanmerking worden genomen dat dit artikel zich ertegen verzet dat belasting wordt geheven die is gebaseerd op een hogere dan de werkelijke waarde van het belastbaar goed, vgl. C-47/88, Commissie/Denemarken 11 december 1990 Jur. Blz. I-4509, r.o. 18. Bij de heffing van belasting op auto's moet derhalve rekening worden gehouden met de werkelijke waardevermindering ervan, vgl. C-345/93, Nunes Tadeu, 9 maart 1995, Jur blz. I-479 r.o. 29, en C-393/98, Gnomes Valente, 22 februari 2001, jur. Blz., I-1327, r.o. 23.
Belanghebbende voerde een auto in met een ernstige transportschade. Ondanks deze schade, waardoor de waarde van de auto is gedaald, betrekt het gerechtshof de auto in de heffing zonder daarop enige afschrijving toe te passen. Door aldus de werkelijke waarde van de auto buiten beschouwing te laten, handelt het gerechtshof naar mijn mening in strijd met het gemeenschapsrecht, de bedoeling van de wetgever en het doel en strekking van de wet BPM.
Ten onrechte gaat het gerechtshof aldus voorbij aan de werkelijke afschrijving en waardevermindering van de schadeauto. Het gerechtshof betrekt de schadeauto in de heffing en baseert zich daarbij op een waarde die namelijk ver uitgaat boven de werkelijke waarde van de auto.
In dezen moet worden onderzocht hoe de door belanghebbende voldane BPM zich verhoudt tot de BPM die drukt op vergelijkbare, reeds in Nederland geregistreerde auto's (referentieauto's). Volgens vaste rechtspraak van het HvJEG moet een auto die als referentie dient ter berekening van de belasting die verschuldigd is voor een ingevoerd voertuig, een gelijksoortig voertuig zijn. Bij de beoordeling van de gelijksoortigheid waarop het in artikel 90, eerste alinea EG neergelegde verbod is gebaseerd, moet worden onderzocht of de betrokken producten vergelijkbare eigenschappen vertonen en aan dezelfde behoeften van de consument voldoen. In het arrest Siilin heeft het HvJEG met betrekking tot voertuigen overwogen dat deze gelijksoortig zijn in de zin van art 90, eerste alinea EG wanneer zij zich door hun eigenschappen en door de behoeften waarin zij voorzien, in een concurrentieverhouding bevinden, waarbij de mate van concurrentie tussen twee modellen afhangt van de vraag in hoeverre zij voldoen aan een aantal vereisten op het punt van onder meer prijs, afmetingen, comfort, prestaties, verbruik, duurzaamheid en betrouwbaarheid. Het referentievoertuig moet het voertuig zijn waarvan de eigenschappen het dichts aanleunen bij die van het ingevoerde voertuig.
In casu wordt belanghebbendes auto, die ernstig beschadigd is geraakt, in het kader van de heffing van de belasting vergeleken met nieuwe en schadevrije auto's. Dit is naar mijn mening onjuist, nu de schadeauto niet in dezelfde behoefde voorziet als een schadevrije auto. De schadeauto leunt qua eigenschappen niet het dichts aan tegen een schadevrije auto. De schadeauto en een onbeschadigde auto staan niet in een concurrentieverhouding tot elkaar, en bevinden zich in een andere economische context, omdat de schadeauto minder waard is dat de schadevrije auto.
Om de gelijksoortige producten te bepalen die de grondslag vormen voor de vergelijking van de belastingheffing, moet rekening worden gehouden met de economische context evenals met de wezenlijke eigenschappen van het voertuig, zoals gebruiksverleden, aanwezige garantie en schade. Uitgaande van de belasting die nog rust op de waarde van een voertuig dat zich reeds in de lidstaat bevindt en dat in deze lidstaat in hetzelfde handelsstadium en met dezelfde kenmerken is ingevoerd, kan dan aldus worden nagegaan of een belasting op ingevoerde gebruikte voertuigen een discriminerende werking heeft. Discriminatie doet zich voor wanneer de op een voertuig geheven belasting hoger is dan het bedrag dat nog is begrepen in de waarde van een gelijksoortig voertuig dat zich reeds op de markt bevindt en dat in hetzelfde handelsstadium als het voertuig in onbeschadigde staat is belast.
Door de nieuwe, onbeschadigde, auto als referentieauto te gebruiken bij de vaststelling van de belasting, wordt de schadeauto van belanghebbende, in relatie tot de onbeschadigde auto, zwaarder belast. Aldus getuigt de opvatting van het gerechtshof, dat de schadeauto van belanghebbende in het kader van de belasting gelijksoortig is aan een nieuwe, onbeschadigde auto, naar mijn mening van een onjuiste rechtsopvatting.
(…)
In het verweerschrift heeft de Staatssecretaris gesteld:
Belanghebbende heeft een auto geïmporteerd die - naar niet in geschil is - niet of nauwelijks is gebruikt in de zin dat er geen eerdere gebruiker was en ermee niet of nauwelijks is gereden. De kilometerstand van de auto bedroeg op het moment van de registratie in Nederland tussen de 12 en 22 km. Ook niet in geschil is dat de auto bij het transport schade opgelopen heeft aan de voorzijde (bumper, grill en mistlampen). De schade is geen gevolg van het gebruik van de auto als vervoersmiddel.
De vraag is of deze auto geldt als nieuwe auto als bedoeld in artikel 9, lid 5, van de Wet BPM 1992 (tekst 2016) in welk geval de heffing van BPM tegen de catalogusprijs geschiedt, of dat deze geldt als gebruikte auto als bedoeld in artikel 9, lid 6 en artikel 10, van de Wet BPM 1992 (tekst 2016), in welk geval een afschrijving (vermindering) in aanmerking genomen wordt.
De Inspecteur heeft uiteengezet dat de Belastingdienst alle auto's waar niet of nauwelijks mee gereden is, als nieuwe auto's beschouwt. Derhalve worden alle auto's met een zeer lage kilometerstand in de heffing van de BPM betrokken zonder dat daarbij een afschrijving in aanmerking wordt genomen.
Dit betekent dat er in Nederland ten tijde van de invoer geen niet of nauwelijks gebruikte auto's waren waarop een lagere BPM drukte dan die ter zake van de invoer van de auto van belanghebbende verschuldigd was.
Daarmee kan de onderhavige heffing de toets van artikel 110 VWEU doorstaan.
Dat artikel behelst immers niet meer dan dat een bij import ter registratie aangeboden auto niet nadeliger wordt belast dan de auto's die zich ten tijde van de invoer reeds op het Nederlandse grondgebied bevinden. Alle auto's met een verwaarloosbare kilometerstand worden hetzelfde belast. Daarbij wordt weliswaar geen onderscheid gemaakt tussen auto's met en auto's zonder schade, maar dat levert daarmee nog geen belemmering op.
Alleen bij (gebruikte) auto's met een niet verwaarloosbare kilometerstand, kan een afschrijving en dus ook schade in aanmerking worden genomen. Deze auto's zijn vanwege het gebruikt zijn op de weg echter nimmer als product vergelijkbaar met auto's waar niet of nauwelijks mee gereden is.
Dit past in de lijn van de jurisprudentie van de Hoge Raad. Ook auto's die bijvoorbeeld al elders eerder geregistreerd waren (HR 29 mei 2009, nr. 08/00824, ECLI:NL:HR:2009:BI5100), die lang in een showroom hebben gestaan, of die een al lopende garantietermijn hadden (HR 27 januari 2017, nr. 16/02949, ECLI:NL:HR:2017:78) en die daarom als nieuwe auto al een zekere waardevermindering ondergaan hebben, worden nog steeds als nieuwe auto in aanmerking genomen, aangezien zij niet of nauwelijks gebruikt zijn, zonder dat de Nederlandse wet of artikel 110 VWEU wordt geschonden. De Hoge Raad brengt in herinnering (onderdeel 2.3.2 van het arrest van 27 januari 2017):
(…)
Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde in gelijke zin over een ongebruikte auto met inbraakschade (Gerechtshof 's-Hertogenbosch 6 december 2018, nr. 18/00104, ECLI:NL:GHSHE:2018:5167; cassatieberoep thans aanhangig onder nummer 19/00245).
En het Gerechtshof Arnhem oordeelde eerder dat een niet of nauwelijks gebruikte auto ondanks het aanwezig zijn van een kras in het lakwerk, als nieuw kan worden aangemerkt en dat dit geen strijd oplevert met artikel 110 VWEU (Gerechtshof Arnhem 10 juli 2012, nr. 11/00666, ECLI:NL:GHARN:2012:BX4775, gevolgd door HR 8 maart 2013, nr. 12/03887, ECLI:NL:HR:2013:BZ3605 (81, lid 1 RO)).
Het oordeel van het Hof acht ik daarmee juist. Er is geen sprake van strijdigheid met artikel 110 VWEU. Het gaat er om of producten op een nationale markt worden bevoordeeld ten opzichte van gelijksoortige geïmporteerde producten.
Van een dergelijke bevoordeling kan in het onderhavige geval geen sprake zijn.
Er is dus ook geen reden om prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ EU.