Rechtbank Arnhem, 08-03-2012, BV9934, AWB 11/452, 11/455 en 11/878
Rechtbank Arnhem, 08-03-2012, BV9934, AWB 11/452, 11/455 en 11/878
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 8 maart 2012
- Datum publicatie
- 26 maart 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2012:BV9934
- Zaaknummer
- AWB 11/452, 11/455 en 11/878
Inhoudsindicatie
Reclamebelasting Wageningen. De rechtbank oordeelt dat de Verordeningen reclamebelasting 2009 en 2010 niet onverbindend zijn, ondanks eerdere gebreken in de bekendmakingen. Evenmin zijn de verordeningen onverbindend wegens strijd met de rechtszekerheid. Weliswaar werken beide verordeningen terug, maar in het onderhavige geval waren de aanslagen reclamebelasting zodanig voorzienbaar dat de terugwerkende kracht geen beletsel voor de verbindendheid vormt. De beroepen slagen, omdat de heffingsambtenaar bij het opleggen van de aanslagen beleid van het college van burgemeester en wethouders heeft gevolgd dat weliswaar is bedoeld ter verduidelijking van de verordeningen, maar in feite een groep belastingplichtigen begunstigt zonder grondslag in de verordeningen of een andere objectieve of redelijke grondslag. De aanslagen reclamebelasting worden daarom vernietigd wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummers: AWB 11/452, 11/455 en 11/878
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 8 maart 2012
inzake
[X], gevestigd te [Z], eiseres,
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente Wageningen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres de volgende aanslagen reclamebelasting opgelegd:
- voor het jaar 2009 met dagtekening 21 mei 2010 een aanslag (aanslagnummer [001]) van € 450 (hierna: aanslag [001]);
- voor het jaar 2009 met dagtekening 23 september 2010 een aanslag (aanslagnummer [002]) van € 450 (hierna: aanslag [002]);
- voor het jaar 2010 met dagtekening 31 oktober 2010 een aanslag (aanslagnummer [003]) van € 450 (hierna: aanslag [003]).
Verweerder heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 24 december 2010:
- het bezwaar tegen de aanslag reclamebelasting [001] niet-ontvankelijk verklaard, en
- het bezwaar tegen de aanslag reclamebelasting [002] ongegrond verklaard.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 januari 2011 het bezwaar tegen de aanslag reclamebelasting 2010 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft bij brief van 1 februari 2011, ontvangen door de rechtbank op 2 februari 2011, beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar betreffende de aanslagen reclamebelasting [001] en [002].
Eiser heeft bij brief van 3 maart 2011, ontvangen door de rechtbank op 4 maart 2011, beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag reclamebelasting 2010.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2011 te Arnhem. Namens eiseres is daar verschenen haar gemachtigde drs.dr.ir. [gemachtigde], bijgestaan door [A]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde], bijgestaan door mr. [B], werkzaam bij [C].
Verweerder heeft ter zitting pleitnota’s voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Eiseres heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota’s behorende bijlagen. De rechtbank rekent deze pleitnota’s inclusief bijlagen dan ook tot de gedingstukken.
De zaken van eiseres zijn met toestemming van partijen ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken die zijn geregistreerd onder de nummers AWB 11/463 en 11/464, AWB 11/458, 11/459 en 11/896, AWB 11/574, 11/575 en 11/877, AWB 11/466 en 11/882, AWB 11/678, 11/679 en 11/879, AWB 11/814 en 11/815 en AWB 11/883.
2. Feiten
2.1 [D] drijft onder de naam "[X]" een onderneming aan de [A-straat 1] te [Z].
2.2 De raad van de gemeente Wageningen (hierna: gemeenteraad) heeft op 18 december 2008 de Verordening op de heffing en de invordering van reclamebelasting 2009 (hierna: de Verordening 2009) vastgesteld. Hierin staat onder meer:
" Artikel 1. Begripsomschrijvingen
a. voorwerp van belasting: het voorwerp van belasting is de openbare aankondiging zichtbaar vanaf de openbare weg, zoals bedoeld in artikel 227 Gemeentewet;
b. (…)
Artikel 2. Belastinggebied
De verordening reclamebelasting is van toepassing binnen het gebied van de gemeente Wageningen zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende toelichting en kaart.
Artikel 3. Belastbaarfeit
Onder de naam "reclamebelasting" wordt een directe belasting geheven ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg.
(…)
Artikel 5. Maatstaf van de heffing en belastingtarief
De reclamebelasting naar als een vast bedrag voor één of meer aankondigingen die worden aangetroffen per onroerende zaak of bouwwerk:
a. voor aankondigingen in de [A-straat 2]: € 600;
b. voor aankondigingen in andere straten binnen het in artikel 3 gedefinieerde gebied: € 450,-.
(…)
Artikel 9. Vrijstellingen
De reclamebelasting wordt niet geheven ter zake van openbare aankondigingen:
a. waarvoor op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst betaling aan de gemeente moet geschieden onderscheidenlijk een vergoeding aan de gemeente verschuldigd is;
b. die als algemene bewegwijzering en/of andere verkeersaanwijzingen en andere verkeers- en/of openbaar vervoeraanduidingen, waarmee een algemeen belang wordt gediend, kunnen worden aangemerkt;
c. die door of in opdracht van de gemeente zijn geplaatst of aangebracht, indien de openbare aankondiging geschiedt ter uitvoering van de publieke taak;
d. die door een (semi)overheidsinstantie dan wel een instelling met een cultureel, maatschappelijk dan wel daarmee gelijk te stellen doel zijn geplaatst of aangebracht en die een cultureel charitatief of ideëel belang dienen;
op zuilen, borden, muren of andere constructies die daartoe uitdrukkelijk zijn aangewezen door de gemeente;
e. aangebracht op als vervoermiddel bestemd en op als zodanig in gebruik zijnd materieel, zoals aanhangwagens en opleggers;
f. voorzien van opschriften aangebracht op bouwterreinen, voor zover deze opschriften rechtstreeks betrekking hebben op de op dat bouwterrein in uitvoering zijnde bouwwerkzaamheden;
g. die met, danwel zonder vermelding van de naam van de tussenpersoon zijn gedaan in verband met de verhuur of verkoop van roerende woon- of verblijfruimten of onroerende zaken.
(…)
Artikel 12. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de reclamebelasting.
Artikel 13. Inwerkingtreding en citeertitel
1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van bekendmaking.
2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009.
3. (…) "
2.3 De opbrengst van de reclamebelasting is, na aftrek van kosten, bestemd als subsidie voor de Stichting [E], die daarmee – kort weergegeven – activiteiten ontplooit ten behoeve van de collectieve belangenbehartiging van ondernemers in de binnenstad van [Z].
2.4 Het college van burgemeester en wethouders heeft bij schrijven van 12 augustus 2009 aan de gemeenteraad een notitie doen toekomen met als onderwerp Professionalisering Binnenstadsmanagement/Voortgang van de invoering van de reclamebelasting (hierna: de notitie van 12 augustus 2009). Hierin staat onder meer vermeld:
" (…)
11. Noodzaak van aanvullende beleidsregels. In een brief van de Raad (d.d. 12 december 2008), ter beantwoording van vragen tijdens de commissievergadering (d.d. 27 november 2008) over de invoering van de reclamebelasting, maakte de gemeente bekend dat men voornemens is om bij de uitvoering van de verordening te voorzien in aanvullende beleidsregels als aanvulling op Artikel 9 van de Verordening Vrijstellingen. Een aanvullende beleidsregel bleek nodig om te verduidelijken in hoeverre borden met naamsaanduidingen van beoefenaren van vrije en/of beschermde beroepen niet in de reclameheffing moeten worden betrokken. Een aantal typen aanduidingen dient niet als een belastingplichtig object te worden aangemerkt.
12. Beleidsregels als verduidelijking maar niet als vaststelling van nieuwe reclameregels. Overwegende dat het noodzakelijk is nadere regels vast te stellen, is het voor het college volgens Artikel 12 mogelijk deze aanvullende beleidsregels vast te stellen. Deze beleidsregels gelden als uitwerking van hetgeen in deze verordening is opgenomen en mogen niet tegen de bepalingen van deze verordening ingaan.
13. De Beleidsregels bij de Verordening op de heffing en invordering van reclamebelasting 2009 zullen naar verwachting in Augustus 2009 door College worden goedgekeurd.
(…)
16. Uitvoering van heffing. Als de aanvullende beleidsregels zijn vastgesteld, en de belastingplicht dus duidelijk is (evenals vrijstellingen), kan de verordening worden uitgevoerd: aanslagen worden verstuurd en inning kan plaatsvinden. (…) "
2.5 Bij de notitie van 12 augustus 2009 zijn gevoegd de – zo begrijpt de rechtbank uit de gedingstukken – uiteindelijk vastgestelde Beleidsregels bij de Verordening op de heffing en invordering van reclamebelasting (hierna: de Beleidsregels), met daarbij een toelichting. Hierin staat, voor zover thans van belang, vermeld:
" NADERE REGELS MET BETREKKING TOT DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN DE RECLAMEBELASTING
HOOFDSTUK 1 NADERE TOELICHTING VAN DE MAATSTAF VAN HEFFING
1.1 (…)
1.1 Uitgangspunt van deze aanvullende beleidsregels is dat naamsaanduidingen, in combinatie met functie en/of beroepsomschrijving niet vallen onder de reclame-uitingen en dus niet belastingplichtig zijn.
1.2 (…)
HOOFDSTUK 2 BEOORDELING EN AANVULLENDE BEPALING
Er is geen sprake van een openbare aankondiging met betrekking tot de reclameheffing in geval van naamsaanduidingen van vrije en/of beschermde beroepen, mits
A. deze naamsaanduidingen aan de volgende dimensies voldoen, dat wil zeggen:
• deze gezamenlijk geen groter oppervlak hebben dan 0,25 m²,
• geen van alle een grotere afmeting in één richting hebben dan 1,00 meter en
• geen van alle verder 0,1 meter uit de geven steken.
B. deze naamsaanduidingen alleen betrekking hebben op de volgende aankondigingen, dat wil zeggen:
• naamsvermeldingen;
• activiteiten of beroepsvermeldingen;
• openingstijden;
• contactgegevens (telefoonnummers, web en e-mailadressen).
(…)
Toelichting
(…)
9. De vrijstellingen die betrekking hebben op de openbare aankondigingen zoals die worden gedefinieerd in Art. 9 lid b, namelijk openbare aankondigingen die als algemene bewegwijzering en/of andere verkeers- en/of openbaar vervoersaanwijzingen kunnen worden aangemerkt, hebben verduidelijking nodig. Borden van vrije en/of beschermde beroepen kunnen niet worden opgevat als reclameborden maar zijn bedoeld voor het duiden van de naam en het aangeven van het uit te oefenen beroep. De tekst op de borden moet worden opgevat als een verduidelijking van huisnummer- en c.q. naamsaanduiding of verkeersaanduiding. (…) "
2.6 In de toelichting op de Beleidsregels wordt, voor zover hier van belang, een definitie en specificatie gegeven van wat onder vrije en beschermde beroepen dient te worden verstaan.
2.7 De gemeenteraad heeft bij besluit van 30 november 2009 de Verordening op de heffing en de invordering van reclamebelasting 2010 (hierna: de Verordening 2010) vastgesteld, die gelijkluidend is aan de Verordening 2009.
2.8 Met dagtekening 21 mei 2010 heeft verweerder de aanslag reclamebelasting [001] opgelegd. Daartegen heeft eiseres tijdig bezwaar gemaakt.
2.9 In de algemeen verkrijgbare krant "De Stad Wageningen" van 25 augustus 2010 is met betrekking tot de Verordening 2009 en de Verordening 2010 het volgende opgenomen:
" Verordening Reclamebelasting 2009
Op 25 februari 2009 is de Verordening Reclamebelasting 2009 gepubliceerd. Per abuis is
daarbij niet vermeld dat deze ter inzage lag. Vandaar dat het college van burgemeester en
wethouders nogmaals bekend maakt dat de gemeenteraad van Wageningen in zijn
vergadering van 18 december 2008 de Verordening Reclamebelasting 2009 heeft vastgesteld.
Deze verordening treedt een dag na deze bekendmaking in werking, met terugwerkende
kracht vanaf 1 januari 2009. De verordening wordt met ingang van deze bekendmaking
twaalf weken ter inzage gelegd bij de balie in het stadhuis, Markt 22.
(…)
Belastingverordeningen 2010
Op 9 december 2009 zijn onderstaande verordeningen gepubliceerd. Per abuis is
daarbij niet vermeld dat deze ter inzage lagen. Vandaar dat het college van burgemeester en
wethouders nogmaals bekend maakt dat de gemeenteraad van Wageningen in zijn
vergadering van 30 november 2009 de volgende belastingverordeningen voor 2010 heeft
vastgesteld:
(…)
o. Verordening Reclamebelasting 2010
Deze verordeningen treden de achtste dag na deze bekendmaking in werking, met
terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2010. De verordeningen worden met ingang van deze
bekendmaking twaalf weken ter inzage gelegd bij de balie in het stadhuis, Markt 22. "
2.10 Verweerder heeft met dagtekening 23 september 2010 de aanslag reclamebelasting [002] opgelegd. Daartegen heeft eiseres tijdig bezwaar gemaakt.
2.11 Bij de aanslag reclamebelasting [002] is een – ongeadresseerde – brief gevoegd van eveneens
23 september 2010. Daarin staat, voor zover relevant, het volgende:
" Geachte heer, mevrouw,
Op 15 december 2009 heeft u van mij een aanslag reclamebelasting voor het jaar 2009
gekregen voor openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg op het door u
gebruikte pand. Bij deze brief ontvangt u een nieuwe aanslag met dagtekening 23 september
2010 voor hetzelfde feit.
Reden van deze aanslag
Tegen de aanslag met dagtekening 15 december 2009 heeft u bezwaar aangetekend. Een van
uw grieven was de wijze van bekendmaking van de verordening reclamebelasting 2009. U
stelde dat deze niet op de voorgeschreven wijze was gepubliceerd en derhalve onverbindend
zou zijn. Ik ben van mening dat de verordening wel juist is bekendgemaakt. Echter om te
voorkomen dat een eventuele beroepsprocedure leidt tot enkel een geschil over de wijze van
bekendmaking, waarbij er niet meer aan uw overige grieven wordt toegekomen, heb ik
besloten u de meegestuurde aanslag op te leggen. Inmiddels is de verordening opnieuw
bekendgemaakt dus een eventuele fout heb ik hiermee hersteld. Met het oog op procesefficiëncy kunnen uw grieven tegen de hierbij meegestuurde aanslag dan worden meegenomen in de procedure tegen de aanslag van 15 december 2009.
Aanslag van 21 mei 2010
Op 21 mei 2010 heeft u ook een aanslag reclamebelasting 2009 ontvangen, met hetzelfde
belastbare feit als de onderhavige aanslag. Bij deze trek die aanslag van 21 mei 2010
ambtshalve in.
Een van beide
Deze aanslag van 23 september 2010 bevat hetzelfde belastbare feit als de reeds opgelegde
aanslag van 15 december 2009. Mocht de aanslag van 15 december 2009 vernietigd worden
door de rechter, dan geldt de meegestuurde aanslag van 23 september 2010 als primitieve
aanslag en dient u op grond daarvan te betalen. Mocht de aanslag van 15 december 2009 in
rechte standhouden, dan is de aanslag van 23 september 2010 een tweede primitieve aanslag
en dient om die reden vernietigd te worden. "
2.12 Met dagtekening 31 oktober 2010 heeft verweerder de aanslag reclamebelasting 2010 opgelegd. Daartegen heeft eiseres tijdig bezwaar gemaakt.
2.13 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 december 2010 het bezwaar tegen de aanslag reclamebelasting [001] van 21 mei 2010 niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang, omdat die aanslag ambtshalve is ingetrokken.
2.14 Bij uitspraak op bezwaar van eveneens 24 december 2010 heeft verweerder het bezwaar tegen de aanslag reclamebelasting [002] ongegrond verklaard. In deze uitspraak op bezwaar wordt inhoudelijk op de bezwaargronden ingegaan, zonder verwijzing naar een eventuele eerder op 15 december 2009 opgelegde aanslag reclamebelasting.
2.15 Bij uitspraak op bezwaar van 19 januari 2011 heeft verweerder het bezwaar tegen de aanslag reclamebelasting 2010 ongegrond verklaard.
3. Geschil
3.1 Met betrekking tot de aanslag reclamebelasting [001] is in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard;
3.2 Met betrekking tot de aanslagen reclamebelasting [002] en 2010 is in geschil of deze terecht zijn opgelegd, waarbij het geschil zich toespitst op de volgende vragen:
a. of de vaststelling en de bekendmaking van de Verordening 2009 en 2010 tijdig en op de juiste wijze heeft plaatsgevonden;
b. of de reclamebelasting, gezien de gang van zaken omtrent het referendum dat vooruitlopend op de invoering van de reclamebelasting is gehouden, op zorgvuldige wijze is ingevoerd;
c. of er in plaats van de reclamebelasting een zogenoemde BIZ-heffing had moeten worden ingevoerd;
d. of heffing van reclamebelasting strijd is met wetgeving van de Europese Unie, met name of sprake is van verboden staatssteun;
e. of er sprake is van détournement de pouvoir, nu vooraf al vaststaat de opbrengst (na aftrek van de perceptiekosten) wordt uitgekeerd aan de Stichting [E];
f. of er in wezen sprake is van een verplicht lidmaatschap van de Stichting [E];
g. of eiseres profijt ondervindt van hetgeen uit de opbrengst van de reclamebelasting wordt georganiseerd;
h. of de belastingplicht tot het onderhavige gebied mag worden beperkt;
i. of de hoogte van de tarieven niet onredelijk is;
j. of het opleggen van de aanslagen [002] en [003] strijdig is met het rechtszekerheidsbeginsel;
k. of de maatstaf van heffing voldoende duidelijk is gedefinieerd;
l. of de in de Beleidsregels neergelegde vrijstelling voor beoefenaren van een vrij of beschermd beroep leidt tot strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel.
3.3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd.
4. Beoordeling van het geschil
Ten aanzien van de aanslag reclamebelasting [001]
4.1 Tussen partijen is niet in geschil – en de rechtbank ziet geen aanleiding daar anders over te oordelen – dat de aanslag reclamebelasting [001] met dagtekening 21 mei 2010 door verweerder is ingetrokken op 23 september 2010. Gelet hierop, heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover eiseres heeft gesteld nog belang te hebben bij een uitspraak op bezwaar vanwege een mogelijke veroordeling van verweerder in de proceskosten, kan dat niet aan dit oordeel afdoen, reeds omdat niet is gebleken dat in de bezwaarfase tijdig, dat wil zeggen voordat uitspraak op bezwaar is gedaan, om een proceskostenvergoeding is verzocht (vgl. Hoge Raad 3 december 2010, nr. 09/04397, LJN BO5988). Het beroep is derhalve ongegrond.
Ten aanzien van de aanslagen reclamebelasting [002] en [003]
4.2 Voor zover eiseres zich op het standpunt heeft gesteld dat de Verordening 2009 en de Verordening 2010 niet op de juiste wijze zijn bekendgemaakt en daardoor niet in werking zijn getreden, kan die stelling niet slagen. De Verordeningen 2009 en 2010 zijn op 18 december 2008, respectievelijk 30 november 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. De eerdere bekendmakingen van de verordeningen, zo is ter zitting gebleken, waren onjuist omdat de verordeningen zelf niet ter inzage waren gelegd gedurende de periode van terinzagelegging. Niet is in geschil dat de verordeningen vervolgens in ieder geval in "De Stad Wageningen" van 25 augustus 2010 op de juiste wijze zijn bekendgemaakt. De Verordening 2009 en 2010 waren derhalve ten tijde van het opleggen van de aanslagen reclamebelasting [002] en [003] in werking getreden.
4.3 Eiseres heeft voorts gesteld dat de aanslagen reclamebelasting [002] en [003] zijn opgelegd in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat de onderliggende verordeningen pas in 2010 in werking zijn getreden maar terugwerkende kracht hebben tot respectievelijk 1 januari 2009 en 1 januari 2010. Naar het oordeel van de rechtbank staat in de onderhavige gevallen het rechtszekerheidsbeginsel evenwel niet in de weg aan de terugwerkende kracht van de reclamebelasting. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiseres, als ondernemer die in de binnenstad van [Z] is gevestigd, reeds lange tijd op de hoogte was van het voornemen om reclamebelasting in te voeren. Al een aantal jaren vóór de invoering in 2009 is in een pilot van onder meer de Stichting [F] (inmiddels omgevormd in de Stichting [E]) het initiatief genomen voor de ontwikkeling van een ondernemersfonds voor de binnenstad. Daarnaast zijn de ondernemers in 2008 geraadpleegd en hebben zij kunnen stemmen over de invoering van de reclamebelasting. Ter zitting is namens eiseres voorts gesteld dat zij de ontwikkelingen hiervan alsmede de behandeling van de Verordening 2009 door de gemeenteraad heeft bijgehouden. Tot slot zijn aan eiseres verscheidene keren aanslagen opgelegd, zodat de invoering van de reclamebelasting, inclusief het belastingobject en de hoogte van het tarief, voor eiseres zodanig voorzienbaar dat in 2010 daaraan terugwerkende kracht kon worden verleend (vgl. Hoge Raad 24 april 2009, nr. 43.936, LJN BG4806). Het beroep kan in zoverre niet slagen.
4.4 Eiseres heeft voorts een aantal beroepsgronden aangevoerd, hierboven genoemd onder b), c), e), f), g), h) en i). Ten aanzien van deze gronden verwijst de rechtbank naar de overwegingen van het arrest van de Hoge Raad van 11 november 2011 (nr. 10/04446, LJN BR4564) met betrekking tot de gemeente Doetinchem en naar de overwegingen van deze rechtbank in haar uitspraak van 30 augustus 2011 (AWB 09/5118, LJN BR6729) met betrekking tot de gemeente Ede. Uit deze uitspraken volgt in de eerste plaats dat voor de beslissing van de gemeenteraad tot invoering van een reclamebelasting niet de instemming door of raadpleging van (potentiële) belastingplichtigen is vereist. In de tweede plaats staat de Experimentenwet BI-zones niet in de weg aan het instellen van een reclamebelasting. Verder is de reclamebelasting een algemene belasting waarvan de opbrengsten in beginsel ten goede komen aan de algemene middelen. Dat de opbrengst van de reclamebelasting na aftrek van de kosten van heffing als subsidie wordt uitgekeerd aan de Stichting [E] kan dan ook niet worden aangemerkt als détournement de pouvoir. Deze constructie leidt evenmin tot het oordeel dat in wezen sprake is van een verkapte verplichte deelname aan de stichting of een ondernemersvereniging. De gemeentelijke wetgever is op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet vrij in het kiezen van de heffingsmaatstaf en het beperken van de belastingplicht tot een bepaald gebied. Ten aanzien van de gebiedsomschrijving acht de rechtbank, mede gelet op de toelichting door verweerder ter zitting, aannemelijk dat een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat voor de afbakening van het onderhavige belastinggebied. Verweerder heeft gesteld – en de rechtbank acht dat aannemelijk – dat alle ondernemers in het aangewezen centrumgebied enige mate van profijt zullen hebben van de activiteiten en voorzieningen van de Stichting [E] die middels de reclamebelasting worden gefinancierd. De omstandigheid dat een ondernemer van mening is dat hij niet voldoende profijt heeft van de met de opbrengst uitgevoerde activiteiten of dat het ondervonden profijt niet in verhouding staat tot het belastingbedrag, is niet van belang, omdat aan de belastingheffing inherent is dat (de mate van) profijt niet geïndividualiseerd kan worden. Ten aanzien van het tarief stelt de rechtbank voorop dat de gemeente een grote mate van vrijheid toekomt bij het bepalen van het tarief. De door de gemeentelijke wetgever in dit geval vastgestelde tarieven komen de rechtbank niet zo hoog voor dat daarmee de grenzen der redelijkheid worden overschreden. Deze beroepsgronden kunnen dan ook niet leiden tot het oordeel dat de Verordening 2009 en Verordening 2010 onverbindend moeten worden verklaard.
4.5 Eiseres heeft voorts aangevoerd dat sprake is van verboden staatssteun, als bedoeld in artikel 107 van het VWEU (voorheen: artikel 87 EG), op de grond dat, onder meer, de met de reclamebelasting bekostigde subsidie aan de Stichting [E] potentieel de omzet van multinationale grootwinkelbedrijven in het aangewezen belastinggebied beïnvloedt en aldus de tussenstaatse handel in theorie beïnvloedt. Deze stelling kan evenwel reeds niet slagen, omdat die is gericht tegen de met de opbrengsten uit de reclamebelasting gefinancierde subsidie, waarvan de rechtmatigheid in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen. De stelling is niet gericht tegen de reclamebelasting zelf, waarvan de opbrengsten in eerste instantie toevloeien naar de algemene middelen.
4.6 Eiseres heeft voorts aangevoerd dat de Beleidsregels discriminerend zijn, niet eenduidig geformuleerd en in strijd met de wet.
4.7 Uit de Verordening 2009 en 2010 volgt dat het belastbare feit wordt gevormd door de openbare aankondiging die zichtbaar is vanaf de openbare weg, als bedoeld in artikel 227 van de Gemeentewet. In de Verordening 2009 en 2010 wordt geen nadere omschrijving of definitie gegeven van wat onder het belastbare feit moet worden verstaan. Uit de jurisprudentie (onder andere Hoge Raad 30 maart 2007, nr. 42.353, LJN AX2154) volgt daarom dat onder openbare aankondigingen dient te worden verstaan alle tot het publiek gerichte mededelingen welke erop zijn gericht de belangstelling van het publiek te trekken voor hetgeen wordt aangekondigd. In artikel 9 van de Verordening 2009 en 2010 worden vrijstellingen van de belastingplicht omschreven. In onderdeel b van dat artikel wordt een vrijstelling verleend voor de openbare aankondigingen die kunnen worden aangemerkt als algemene bewegwijzering en/of andere verkeersaanwijzingen en andere verkeer- en/of openbaar vervoeraanduidingen, waarmee een algemeen belang wordt gediend.
4.8 Uit de notitie van 12 augustus 2009, de Beleidsregels en de toelichting op de beleidsregels volgt dat het gemeentebestuur zich op het standpunt heeft gesteld dat de in artikel 9, aanhef en onder b, van de Verordening 2009 opgenomen vrijstelling ook van toepassing dient te zijn op openbare aankondigingen van beoefenaren van vrije en beschermde beroepen indien de aankondiging voldoet aan bepaalde, in de Beleidsregels nader genoemde normen. Naar het oordeel van de rechtbank kan een op de gevel aangebrachte openbare aankondiging van een vrije of beschermde beroepsbeoefenaar – voor zover al voldoende duidelijk is wat daaronder moet worden verstaan – waarop naam, eventueel openingstijden, een website en dergelijke echter niet worden aangemerkt als een aankondiging als bedoeld in artikel 9, aanhef en onder b, van de Verordening 2009 en de Verordening 2010. De Beleidsregel kan dan ook geen nadere uitwerking van de belastingverordeningen vormen. De daarin neergelegde vrijstelling voor vrije en beschermde beroepsbeoefenaren had door de gemeentelijke wetgever afzonderlijk moeten worden opgenomen. Dit geldt eveneens voor de uitzondering voor openbare aankondigingen die aan bepaalde afmetingen voldoen. Uit artikel 5 van de Verordening 2009 en 2010 volgt juist dat de belasting wordt geheven naar een vast bedrag, ongeacht de vorm of het aantal aankondigingen dat wordt aangetroffen.
4.9 Ter zitting heeft verweerder gesteld dat hij heeft gehandeld overeenkomstig de Beleidsregel. Dit brengt met zich dat verweerder een groep belastingplichtigen – de vrije en beschermde beroepsuitoefenaren – gunstiger heeft behandeld dan andere belastingplichtigen. Uit de tekst en toelichting van de Beleidsregel blijkt dat volgens het gemeentebestuur in de gevallen van de vrije en beschermde beroepsbeoefenaren geen sprake is van "commerciële uiting" of "reclame" en dat daarom de reclamebelasting niet van toepassing zou moeten zijn. Wat daarvan verder zij, in de Verordening 2009 en de Verordening 2010 wordt een dergelijk onderscheid niet gemaakt en is uitsluitend sprake van "openbare aankondigingen". Het in de Beleidsregels gemaakte onderscheid vindt derhalve geen steun in de Verordening 2009 en 2010 en ook overigens ziet de rechtbank geen objectieve rechtvaardigingsgrond voor het gemaakte onderscheid. Gelet hierop, is sprake van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen die veroorzaakt wordt door begunstigend beleid zonder dat daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging is. De conclusie uit het voorgaande moet zijn dat de onderhavige aanslagen reclamebelasting [002] en [003] zijn opgelegd in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De beroepen zijn derhalve gegrond.
Conclusie
4.10 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep tegen de aanslag reclamebelasting [001] ongegrond. De beroepen tegen de aanslagen reclamebelasting [002] en [003] zijn gegrond. De rechtbank zal de uitspraken op bezwaar vernietigen en zelf in de zaak voorziend de aanslagen reclamebelasting [002] en [003] vernietigen.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Zoals ook door gemachtigde is erkend, is geen sprake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de aanslag reclamebelasting [001] ongegrond;
- verklaart de beroepen tegen de aanslagen reclamebelasting [002] en [003] gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor wat betreft de aanslagen reclamebelasting [002] en [003];
- vernietigt de aanslagen reclamebelasting [002] en [003];
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 82 (2x € 41) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 8 maart 2012
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.