Home

Rechtbank Gelderland, 05-04-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1800, AWB - 14 _ 2370

Rechtbank Gelderland, 05-04-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1800, AWB - 14 _ 2370

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
5 april 2016
Datum publicatie
5 april 2016
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2016:1800
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2370

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Vermogensetikettering eigen woning. Grenzen der redelijkheid overschreden? Eiser exploiteert een bouwbedrijf. De woning is gelegen op hetzelfde terrein als de bedrijfsloods. Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat de bewoning in de directe omgeving van de bedrijfsloods dienstbaar is aan de onderneming op een meer dan bijkomstige wijze en dat hij de woning ook met het oog hierop heeft gekocht. Dat de woning en de bedrijfsloods zelfstandig rendabel kunnen worden gemaakt, doet hieraan niet af. Beroep gegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 14/2370

in de zaak tussen

(gemachtigde: drs. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2010 een aanslag (aanslagnummer [000] .W06) inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 20.086. Tevens is bij beschikking € 48 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 februari 2014 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 2 april 2014, ontvangen door de rechtbank op 3 april 2014, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [A] . Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en mr. [B] .

Gelijktijdig is, met toestemming van partijen, de zaak behandeld van de echtgenote van eiser, [Y] (procedurenummer AWB 14/2372).

Overwegingen

Feiten

1. Eiser drijft met zijn echtgenote vanaf 1 november 2006 een onderneming (een bouwbedrijf) in de vorm van een vennootschap onder firma (de vof). De vof is gespecialiseerd in nieuwbouw, verbouw, onderhoud en renovatie.

2. Op [2009] is aan eiser en zijn echtgenote geleverd een woning met een bedrijfshal aan de [A-straat 1] te [Z] voor een bedrag van € 650.000. De woning en de bedrijfshal bevinden zich op hetzelfde perceel en staan los van elkaar op het terrein. De afstand tussen de bedrijfshal en de woning bedraagt ongeveer tien meter. De bedrijfshal ligt achter de woning en is alleen toegankelijk via de oprijlaan van ongeveer 7,5 meter breed naast de woning. De bedrijfsactiviteiten vonden vanaf 1 februari 2010 plaats in de bedrijfshal. Voordien werd daarvoor een loods gebruikt die was gelegen op een ander adres dan het (toenmalige) woonadres van eiser en zijn echtgenote.

3. De woning is in 2010 voor een bedrag van € 77.298 verbouwd. Ten aanzien van de bedrijfshal blijkt uit de afschrijvingsstaten van de vof over 2010 en 2011 dat in deze jaren € 6.700 respectievelijk € 4.517 is geactiveerd met de omschrijving "Verbouwing bedrijfshal". Vanaf 4 november 2010 staat eiser ingeschreven bij de gemeentelijke basisadministratie op het adres [A-straat 1] .

4. In de woning is één kamer in gebruik als kantoor ten behoeve van de onderneming. Het percentage van de woning dat ten behoeve van de onderneming wordt gebruikt is minder dan 10%.

5. Bij brief van 18 maart 2010 heeft verweerder het verzoek van eisers gemachtigde, om de woning [de rechtbank begrijpt: de woning aan de [A-straat 1] ] aan te merken als keuzevermogen, afgewezen op de grond dat sprake is van verplicht privévermogen.

6. Op 22 september 2011 heeft eiser aangifte inkomstenbelasting/premie volksvekeringen en Zvw voor het jaar 2010 gedaan. In deze aangifte is de woning geactiveerd op de vof-balans als ondernemingsvermogen.

7. Verweerder is bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV en Zvw afgeweken van de aangifte en heeft de woning aangemerkt als verplicht privévermogen. De door verweerder aangebrachte correcties zijn als volgt weer te geven (in €):

Aangifte

Aanslag

Aangegeven belastbare winst

6.038

Correctie afschrijving en rente van schulden eigen woning

+ 14.421

Correctie zelfstandigenaftrek

+ 1.542

Correctie MKB-vrijstelling

-/- 1.915

Totale correctie

+ 14.048

Vastgestelde belastbare winst/grondslag Zvw

20.086

Met dagtekening 1 augustus 2013 is de aanslag Zvw 2010 overeenkomstig de correcties opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 20.086.

8. In verband met de oprichting van een besloten vennootschap waarin eiser en zijn echtgenote hun onderneming willen inbrengen, waarbij de woning naar privé zal worden overgebracht, is het onroerend goed getaxeerd. Blijkens een taxatierapport van [C] , met als opnamedatum 18 januari 2012, is in de bedrijfshal een inpandig kantoortje en magazijn aanwezig. De woning wordt in het taxatierapport gewaardeerd op € 400.000 en de bedrijfshal op € 257.500, beide met waardepeildatum 31 december 2011.

Geschil

9. In geschil is de aanslag Zvw 2010. Meer bijzonder is in geschil de vraag of de woning van eiser kwalificeert als keuzevermogen of dat sprake is van verplicht privévermogen.

Beoordeling van het geschil

10. Op grond van vaste jurisprudentie is voor de vermogensetikettering van vermogensbestanddelen in het algemeen de wil van de belanghebbende zoals die in zijn boekhouding of op andere wijze tot uiting is gekomen beslissend, tenzij daardoor de grenzen der redelijkheid worden overschreden (Hoge Raad 20 juni 1962, nr. 14.819, BNB 1962/272).

11. Ten aanzien van een woning moet, behoudens bijzondere omstandigheden, worden aangenomen dat het uit zijn aard in fiscale zin alleen tot het privévermogen van de ondernemer kan behoren (Hoge Raad 18 juni 1969, ECLI:NL:HR:1969:AX6858).

12. Een uitsluitend als zodanig gebruikte woning kan binnen de grenzen der redelijkheid tot het ondernemingsvermogen worden gerekend, indien de bewoning ervan mede dienstbaar is aan de bedrijfsuitoefening. De omstandigheid dat een dergelijke woning is gelegen op het complex van de onderneming vormt een duidelijke - doch niet zonder meer beslissende - aanwijzing dat zulks het geval is. De enkele ligging van de woning in de nabijheid van bedrijfsmatig gebruikte opstallen is onvoldoende (Hoge Raad 7 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5401). Het gebruik van de woning zal op enigerlei wijze dienstbaar moeten zijn aan de onderneming (vgl. Hoge Raad 17 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7968).

13. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat op eiser de bewijslast rust dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de woning tot het ondernemingsvermogen kan worden gerekend.

14. Eiser heeft aangevoerd dat hij en zijn echtgenote op grond van hun ervaringen vanaf de start van hun onderneming in november 2006 hebben besloten om in de directe omgeving van hun bedrijfshal te willen wonen en dat zij met dat oogmerk de onderhavige onroerende zaken hebben gekocht. Eiser heeft in dit verband gesteld dat vanuit de woning toezicht kan worden gehouden op de bedrijfsactiviteiten die in en om de bedrijfshal plaatsvinden. Met name heeft eiser daarbij gewezen op het belang om – ook buiten werktijden – goederen van leveranciers in ontvangst te kunnen nemen zodat deze niet onbewaakt worden achtergelaten, hetgeen in het verleden tot diefstal van goederen heeft geleid. Voorts heeft eiser gewezen op het belang om gemakkelijk te kunnen overleggen met de werknemers aan het begin en einde van de werkdag, het kunnen ontvangen van vertegenwoordigers en klanten in de keuken en het toezicht kunnen uitoefenen op eventuele (assemblage)werkzaamheden in de bedrijfshal. Dit toezicht werd mogelijk doordat eiser en zijn echtgenote – in ieder geval totdat in 2012 nieuwe kantoorruimte op het terrein tussen de woning en de bedrijfshal is gerealiseerd – vanuit kantoorruimte in de woning konden werken. Tot slot heeft eiser erop gewezen dat, doordat de bedrijfshal achter de woning is gelegen waar gedurende het hele etmaal bedrijvigheid is, er minder risico is dat derden bij de hal kunnen komen of bij de op het terrein gestalde aanhangwagens en mobiele unit.

15. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat – anders dan bijvoorbeeld bij een boerderij – het voor de bedrijfsuitoefening niet noodzakelijk is dat eiser naast de bedrijfshal woont. In dit verband heeft verweerder erop gewezen dat voorheen ook gebruik is gemaakt van een bedrijfshal die niet bij de woning was gelegen en dat in de nieuwe bedrijfshal een ruimte aanwezig is die is bestemd als kantoorruimte. Daarbij komt dat de bedrijfshal en de woning eenvoudig in gebruik kunnen worden gesplitst, hetgeen ook blijkt uit het feit dat eiser in eerste instantie heeft geprobeerd alleen de bedrijfshal te kopen van de voormalige bewoner. Ook is volgens verweerder, gelet op de bouwaanvraag die in mei 2011 is ingediend, aannemelijk dat eiser reeds bij de aankoop van plan is geweest om aparte kantoorruimte te bouwen, zodat ook daarvoor de ruimte in de woning niet nodig was.

16. Niet is in geschil dat de in de woning ten behoeve van de onderneming gebruikte kantoorruimte minder dan 10% van de inhoud van de woning bedraagt, zodat dat gebruik op zichzelf een onvoldoende omstandigheid is om de woning als keuzevermogen te etiketteren (vgl. Gerechtshof Arnhem 30 maart 2004, ECLI:NL:GHARL:LJN AO8163).

17. Anders dan verweerder heeft betoogd, is naar het oordeel van de rechtbank voor de beantwoording van de vraag of de bewoning dienstbaar is aan de onderneming, niet doorslaggevend of het wonen in de directe omgeving van (een deel van) de onderneming noodzakelijk is voor een goede bedrijfsuitoefening. Voldoende is dat de bewoning in de directe omgeving dienstbaar is aan, dat wil zeggen: mede in het belang is van de onderneming. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat het in eerste instantie aan de ondernemer is om te bepalen wat in het belang is van een goede bedrijfsuitoefening. In de door eiser aangevoerde voordelen van bewoning op hetzelfde terrein als waar de bedrijfshal, materialen en andere bedrijfsmiddelen staan, alsmede de voordelen om klanten, leveranciers en werknemers ter plaatse te woord te kunnen staan, ziet de rechtbank – anders dan verweerder – een belang van meer dan bijkomstige aard voor de onderneming. De rechtbank acht ook, gelet op de geloofwaardige verklaring van eiser ter zitting, aannemelijk dat de woning is gekocht met het oogmerk deze te gebruiken ten dienste van de onderneming. Of de woning splitsbaar is van de bedrijfshal en eenvoudig zelfstandig rendabel is te maken, is dan niet meer van belang. Dat in 2011 een aanvraag is ingediend om een zelfstandige kantoorruimte te realiseren of dat in de bedrijfshal al een ruimte aanwezig was die als kantoorruimte kon worden aangemerkt, kan aan dit oogmerk van eiser ten tijde van de aankoop evenmin afdoen. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve sprake van keuzevermogen en heeft eiser de grenzen van de redelijkheid niet overschreden door de woning als ondernemingsvermogen te etiketteren.

18. Verweerder heeft subsidiair betoogd dat sprake is van fraus legis, nu eiser en zijn echtgenote de onderneming in 2012 in een BV hebben ingebracht, bij welke gelegenheid de woning naar privé is gebracht. Volgens verweerder is er geen reden dat de woning het ene moment, ten tijde van de aankoop in 2009, nog ondernemingsvermogen is en het andere moment, ten tijde van de staking in 2012, niet meer.

19. De rechtbank ziet in hetgeen verweerder ter zake heeft gesteld geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van (een samenstel van) feiten en/of rechtshandelingen die erop zijn gericht om in strijd met doel en strekking van de wet belasting te verijdelen, laat staan dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat verijdeling van belastingheffing de doorslaggevende beweegreden is voor het aanmerken van de woning als ondernemingsvermogen, gevolgd door de inbreng in een BV. Het staat een belastingplichtige vrij om in overeenstemming met de wettelijke bepalingen de fiscaal voordeligste weg te kiezen. Van gekunsteldheid of belastingverijdeling is niet gebleken.

20. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen en de aanslag Zvw 2010 verminderen tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 6.038.

21. Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente hebben aangevoerd, dient ook het beroep inzake de beschikking heffingsrente gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal de beschikking verminderen overeenkomstig de vermindering van de aanslag Zvw 2010.

22. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.484 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1 omdat sprake is van minder dan vier samenhangende zaken). Hiervan wordt in onderhavige procedure de helft toegekend en in de samenhangende procedure van de echtgenote van eiser de andere helft.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de aanslag Zvw 2010 tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 6.038;

-

vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 742;

-

gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, mr. A.P. Vaatstra en mr.drs. M.J.C. Pieterse rechters, in tegenwoordigheid van mr.drs. O.D. Heitling, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 5 april 2016

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.