Home

Rechtbank Gelderland, 25-10-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:5639, AWB - 14 _ 2462

Rechtbank Gelderland, 25-10-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:5639, AWB - 14 _ 2462

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
25 oktober 2016
Datum publicatie
25 oktober 2016
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2016:5639
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2462

Inhoudsindicatie

Pseudo-eindheffing hoge lonen (crisisheffing). Onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad acht de rechtbank de heffing niet in strijd met het wettelijke systeem en het discriminatiebeginsel. Bij de toets of de heffing in strijd is met artikel 1 Eerste Protocol resteert nog de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last. Hoewel sprake is van een substantieel bedrag, is de heffing niet disproportioneel jegens eiseres.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 14/2462

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Eiseres heeft voor het tijdvak maart 2013 aangifte loonheffingen gedaan, waarbij een bedrag van € 508.337 pseudo-eindheffing hoog loon (hierna ook: crisisheffing) is aangegeven en op 26 april 2013 is afgedragen. Tegen deze afdracht heeft eiseres op 29 mei 2013 bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 december 2013 het bezwaar afgewezen.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 24 januari 2014, ontvangen door de rechtbank Noord-Holland op 27 januari 2014, beroep ingesteld. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep gezonden aan de rechtbank Gelderland, waar het is ontvangen op 3 april 2014.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2016. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde mr. [gemachtigde] . Namens verweerder zijn verschenen drs. [gemachtigde] , mr. [A] , mr. [B] , mr. [C] en drs. [D] .

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

Overwegingen

Feiten

1. Alle aandelen in eiseres worden gehouden door [E] Ltd. Eiseres vormt met verschillende andere vennootschappen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.

2. Voor de jaren 2010 tot en met 2013 bedragen het door eiseres aangegeven loon en de daarop ingehouden loonheffingen (bedragen in euro’s):

2010

2011

2012

2013

Loon

6.322.397

2.994.225

3.927.106

2.185.681

Loonheffingen

3.235.265

1.510.830

1.989.358

1.100.015

3. Eiseres heeft in de aangifte loonheffingen over het tijdvak maart 2013 op grond van artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2013, hierna Wet LB) het loon in aanmerking genomen dat door de werknemers is genoten in 2012, voor zover dat meer bedraagt dan € 150.000 per werknemer. De over dit loon verschuldigde crisisheffing bedroeg € 508.337 en is door eiseres op aangifte afgedragen.

4. Uit de aangiften vennootschapsbelasting van de fiscale eenheid blijkt onder meer het volgende (bedragen in euro’s):

Boekjaar

2010

2011

2012

2013

Winstreserves

3.736.065.155

3.740.024.449

3.901.631.063

4.043.505.244

(Netto) omzet

775.304.432

928.233.451

897.762.369

1.079.898.758

Lonen en salarissen incl. sociale lasten en pensioen

-/- 32.669.229

-/- 41.526.719

-/- 38.569.110

-/- 50.226.572

Overige kosten

-/- 722.597.355

-/- 904.571.751

-/- 827.3553656

-/- 1.036.363.238

Saldo financiële baten en lasten

-/- 4.478.044

800.964

-/- 5.993.825

-/- 3.240.916

Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening

15.580.297

-/- 17.064.055

25.843.778

-/-9.931.968

Resultaat deelnemingen

niet bekend

54.995

177.001.203

-/- 6.298.180

Saldo fiscale winstberekening

-/- 17.009.060

202.844.981

-/- 16.230.148

5. De omzet exclusief omzetbelasting van de fiscale eenheid voor de omzetbelasting bedroeg volgens de aangiften omzetbelasting (bedragen in euro’s):

2010

2011

2012

2013

Omzet

605.346.912

855.699.329

1.024.596.938

1.047.552.482

Geschil

6. In geschil is of eiseres gehouden was de onderhavige crisisheffing af te dragen. Meer specifiek is in geschil:

- of de crisisheffing mogelijk is op grond van de Wet LB;

- of de crisisheffing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR);

- of de crisisheffing in strijd is met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP).

Beoordeling van het geschil

Strijd met het wettelijke systeem

7. De crisisheffing kan volgens eiseres niet worden geheven, omdat hoofdstuk IV van de Wet LB geen bepaling bevat over de wijze van heffing. Artikel 32bd van de Wet LB is onverbindend omdat artikel 1 van de Wet LB niet toestaat dat ter zake van één en hetzelfde loonbestanddeel loonbelasting wordt geheven ten laste van werkgever en werknemer, aldus eiseres.

8. Artikel 1 van de Wet LB bepaalt, voor zover thans van belang, dat onder de naam “loonbelasting” van werknemers of hun inhoudingsplichtige een directe belasting wordt geheven.

9. De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:121 en ECLI:NL:HR:2016:124, over vergelijkbare stellingen geoordeeld als eiseres inneemt. Kort gezegd heeft de Hoge Raad in het laatstgenoemde arrest geoordeeld dat de tekst van artikel 32bd, eerste lid, van de Wet LB bepaalt dat de crisisheffing wordt geheven in afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens de wet bepaalde. Klaarblijkelijk heeft de wetgever daarbij mede het oog gehad op het bepaalde in artikel 1 van de Wet LB, aldus de Hoge Raad. Naar het oordeel van de Hoge Raad is hiermee een voldoende basis in de wet opgenomen voor de crisisheffing. In het eerstgenoemde arrest heeft de Hoge Raad ter zake van de stelling dat over een reeds in de heffing betrokken loonbestanddeel wordt geheven met een vergelijkbare overweging geoordeeld dat artikel 32bd van de Wet LB niet onverbindend is, nu de wetgever heeft bedoeld een regeling te treffen in afwijking van artikel 1 van die wet. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen en is van oordeel dat de crisisheffing niet in strijd is met het wettelijke systeem.

Strijd met artikel 14 EVRM en artikel 26 IVBPR

10. Vervolgens heeft eiseres aangevoerd dat de crisisheffing in strijd is met artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR.

11. De Hoge Raad heeft in voormelde arresten van 29 januari 2016 geoordeeld dat de crisisheffing niet discriminerend is in de zin van artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR. De stelling van eiseres op dit punt wordt dan ook evenzeer verworpen, nu zij geen andere argumenten heeft aangevoerd dan waren aangevoerd in de zaken waarover de Hoge Raad heeft geoordeeld.

Strijd met artikel 1 EP

12. Eiseres heeft gesteld dat de crisisheffing onvoorzienbare terugwerkende kracht heeft en daarmee een ongeoorloofde inbreuk vormt op de rechtszekerheid, aangezien de grondslag voor heffing wordt bepaald door het loon over het fiscale jaar 2012. Zij heeft daartoe aangevoerd dat haar financiële en contractuele posities op dat moment vastlagen en zij geen rekening meer kon houden met de crisisheffing. In het bijzonder wijst eiseres op aandelenoptierechten die in een eerder jaar zijn toegekend en op een sign-on bonus die in 2011 met een medewerker werd overeengekomen, welke beloningen in 2012 tot het loon van de betreffende werknemers behoorden. Er is geen sprake van een “fair balance” op wetgevingsniveau, aldus eiseres. Ook is naar haar mening sprake van een individuele en buitensporige last.

13. De rechtbank stelt voorop dat belastingen in beginsel een inmenging vormen in het door artikel 1 EP gegarandeerde ongestoorde genot van eigendom. De tweede alinea van deze bepaling voorziet echter uitdrukkelijk in een algemene rechtvaardigingsgrond voor de inmenging die wordt veroorzaakt door de toepassing van fiscale maatregelen. Dit neemt niet weg dat ook op het terrein van de belastingen de inmenging volgens vaste rechtspraak van het EHRM “lawful” moet zijn en een “legitimate aim” moet dienen, en dat er een “fair balance” dient te bestaan tussen de belangen van het betrokken individu en het algemene belang. Bij deze laatste toets is van belang dat de wetgever op fiscaal gebied een ruime beoordelingsmarge toekomt.

14. Dat de maatregel “lawful” is, is hiervoor reeds komen vast te staan. In voormelde arresten van 29 januari 2016 heeft de Hoge Raad voorts overwogen dat wanneer wordt aangevoerd dat bij de invoering van de belastingmaatregel de gerechtvaardigde verwachtingen van de betrokkenen zijn geschonden, dit dient te worden beoordeeld vanuit de vraag of de “fair balance” is geschonden. In de desbetreffende arresten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de crisisheffing op het niveau van de regelgeving niet heeft geleid tot schending van artikel 1 EP. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding tot een ander oordeel te komen.

15. Het voorgaande laat de mogelijkheid open dat sprake is van een individuele en buitensporige last. Eiseres heeft gesteld dat daarvan in haar geval sprake is. Zij heeft daartoe aangevoerd:

-

dat de crisisheffing 13% bedraagt van de totale loonsom over 2012;

-

dat de crisisheffing over de aandelenoptierechten en de sign-on bonus 27% bedraagt van het totaalbedrag dat aan crisisheffing is afgedragen;

-

dat zij is geconfronteerd met een zeer substantiële impact van de onvoorzienbare terugwerkende kracht op haar financiële en contractuele posities.

16. De rechtbank is van oordeel dat bij de toetsing of sprake is van een individuele buitensporige last, alle relevante feiten en omstandigheden van belang zijn. Beslissend is de mate waarin eiseres in de gegeven omstandigheden getroffen wordt door de desbetreffende verplichting (Hoge Raad 12 augustus 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR4868). De rechtbank neemt daarbij de onder 15. opgesomde omstandigheden en de hiervoor bij de feiten opgenomen cijfers in aanmerking. Zij kent daarbij, in navolging van A-G Wattel in zijn conclusie van 18 juni 2015, ECLI:NL:PHR:2015:947, veel gewicht toe aan de verhouding tussen de hoogte van de crisisheffing in het concrete geval en de totale loonsom, aangezien de crisisheffing een loonkostenpost is voor de werkgever. De financiële situatie van eiseres wordt voorts bepaald door zowel de omvang van het eigen vermogen als de omvang van haar winsten (of het ontbreken daarvan). Bij de toets of sprake is van een individuele en buitensporige last moet niet alleen worden gekeken naar het jaar waarop de crisisheffing betrekking heeft, maar ook naar de daaropvolgende jaren, zodat de mogelijke gevolgen ervan voor de bedrijfsvoering en continuïteit van eiseres beoordeeld kunnen worden. De situatie in latere jaren kan aldus licht werpen op de vraag in hoeverre eiseres door de crisisheffing is getroffen (Hoge Raad 16 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2102). Daarbij is tevens van belang dat de crisisheffing met ingang van 1 januari 2015 is afgeschaft.

17. Eiseres kan worden toegegeven dat zij is geconfronteerd met een substantieel bedrag aan te betalen crisisheffing. Naar het oordeel van de rechtbank is evenwel niet doorslaggevend dat sprake is van een in absolute zin hoog bedrag (vergelijk Hoge Raad 20 juni 2014, ECLI:HR:2014:1463 en Hoge Raad 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:121). Gelet op de hiervoor weergegeven cijfers bedroeg de crisisheffing van € 508.337 ca. 23,3% van de totale loonsom over 2013 en ca. 1% van de totale loonkosten over het jaar 2013. De rechtbank gaat daarbij uit van de loonsom en loonkosten over het jaar 2013 omdat de last die voortvloeit uit de crisisheffing in dit jaar wordt gedragen. De crisisheffing is op zichzelf genomen fors, maar niet buitensporig. Het vermogen van eiseres bood voldoende ruimte om de crisisheffing te betalen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij die toets terecht aangesloten bij de financiële positie van de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar continuïteit in gevaar komt als gevolg van de extra last uit hoofde van de crisisheffing dan wel dat zij voor de toekomst ernstig in haar bedrijfsvoering wordt geschaad. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat eiseres geen inzicht heeft gegeven in de ontwikkeling van de cijfers na 2013. Uit het voorgaande volgt dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een individuele en buitensporige last in de hier bedoelde zin.

18. Eiseres heeft nog aangevoerd dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt omdat uit de uitspraak op bezwaar blijkt dat verweerder uitgebreid is ingegaan op de bezwaren van eiseres. Er is geen sprake van een schending van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.

19. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

20. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Linssen, voorzitter, mr. R.A. Eskes en mr. P.J. Tikken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.W.H. van Brandenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 25 oktober 2016

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.