Home

Rechtbank Gelderland, 18-05-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:2698, AWB - 16 _ 1358

Rechtbank Gelderland, 18-05-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:2698, AWB - 16 _ 1358

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
18 mei 2017
Datum publicatie
30 december 2022
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2017:2698
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1358
Relevante informatie
Art. 47 AWR, Art. 27e AWR, Art. 67e AWR, Art. 52a AWR

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is op verzoek gepubliceerd.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 16/1358 t/m 16/1360

in de zaken tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premies volksverzekering (hierna: IB/PVV), opgelegd, berekend naar de navolgende bedragen aan belastbaar inkomen uit werk en woning, alsmede bij beschikkingen de navolgende boetes opgelegd en bedragen aan heffingsrente in rekening gebracht:

Jaar

Belastbaar inkomen uit werk en woning

Boete

Heffingsrente

2009

€ 162.251

€ 35.000

€ 11.363

2010

€ 167.924

€ 31.000

€ 8.895

2011

€ 163.303

€ 39.000

€ 6.645

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 januari 2016 de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen verminderd tot de volgende bedragen:

Jaar

Belastbaar inkomen uit werk en woning

Boete

Heffingsrente

2009

€ 107.477

€ 1

*

2010

€ 98.227

€ 1

*

2011

€ 130.391

€ 1

*

* het verlaagde bedrag van de heffingsrente overeenkomstig de vermindering van de navorderingsaanslag is niet vermeld in de van verweerder afkomstige stukken

Bij brief van 10 februari 2016, ingekomen bij de Belastingdienst op dezelfde dag en na doorzending ingekomen bij de rechtbank op 18 februari 2016, heeft eiseres beroep ingesteld tegen de uitspraak van 20 januari 2016.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [persoon A] en [persoon B] .

De brieven van eiseres die na sluiting van het onderzoek bij de rechtbank op 27 maart 2017 zijn binnengekomen, worden gelijktijdig met deze uitspraak aan eiseres teruggestuurd omdat ze geen aanleiding geven tot heropening van het onderzoek.

Overwegingen

Feiten

1. Verweerder heeft eiseres bij brief van 13 maart 2014 bericht dat hij voornemens is een onderzoek in te stellen ten aanzien van de inkomsten- en omzetbelasting over de jaren 2008 tot en met 2012. Dit onderzoek zal op 2 april 2014 om 09.30 uur plaatsvinden op het woonadres van eiseres.

2. In de periode waarin het onderzoek plaatsvond had eiseres [naam persoon C] (advocaat te [plaatsnaam] , hierna: [persoon C] ) ingeschakeld om haar te vertegenwoordigen. [persoon C] heeft verweerder bij elektronisch bericht van 31 maart 2014 bericht dat eiseres niet beschikbaar is op 2 april 2014 en dat reeds een onderzoek door de Belastingdienst heeft plaatsgevonden over de periode tot en met het jaar 2011.

3. Naar aanleiding van de onder 2. vermelde reactie, heeft verweerder op 1 april 2014 een informatiebeschikking genomen. In de informatiebeschikking heeft verweerder aangegeven dat slechts een beperkt onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van de voorbelasting verband houdende met de aangiften omzetbelasting. De informatiebeschikking heeft verweerder voorts gebaseerd op het door eiseres niet voldoen aan de verplichtingen uit artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) omdat haar administratie grotendeels ontbreekt. Eiseres heeft tegen de informatiebeschikking bezwaar gemaakt.

4. Eiseres heeft [naam persoon D] (hierna: [persoon D] ) ingeschakeld om bezwaar te maken tegen de informatiebeschikking. Hij heeft bij brief van 9 mei 2014 aangegeven dat eiseres wegens overmacht niet over de volledige administratie beschikt. Ook stelt de gemachtigde van eiseres dat de privé gerelateerde onderwerpen in de aangiften niet onder de bewaarplicht voor ondernemers kunnen worden geschaard.

5. Verweerder heeft de gemachtigde van eiseres bij brief van 23 juni 2014 geantwoord dat eiseres als ondernemer aangifte heeft gedaan voor de inkomsten- en omzetbelasting en dat zij daarom dient te voldoen aan de bewaarplicht. Hij stelt eiseres in de gelegenheid om alsnog de ontbrekende administratie naar verweerder te sturen.

6. Bij brief van 23 september 2014 heeft [persoon D] verweerder bericht dat hij niet beschikt over de administratie van eiseres. Hij kan deze dus niet naar verweerder sturen en om die reden trekt hij het bezwaar tegen de informatiebeschikking in. De adviseur van eiseres verzoekt verweerder om schattingsaanslagen op te leggen.

7. De bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in een controlerapport van

21 oktober 2014. Hierin is - kort samengevat - vastgesteld dat eiseres niet aan haar administratieve verplichtingen heeft voldaan. Ook heeft verweerder vastgesteld dat eiseres geen onderneming heeft gevoerd omdat de verhuur van diverse panden en een appartement naar hun aard niet zijn aan te merken als het voeren van een onderneming. Tevens gaat de verhuur van dit onroerend goed het normaal vermogensbeheer niet te boven.

8. Het controlerapport vermeldt ten aanzien van het inkomen van eiseres het volgende:

“Uit de ingediende aangiften inkomsten blijkt niets van een zodanig inkomen waarvan mevrouw [eiseres] heeft kunnen leven. Wij hebben geconstateerd dat de kosten van mw. [eiseres] haar baten vele malen blijvend overtreffen.

Er moet dus sprake geweest zijn van andere voor de Belastingdienst voorlopig onbekende inkomsten. Deze zullen door ons belast gaan worden als Resultaat Overige Werkzaamheden (ROW).

Om tot een redelijke berekening te komen hebben wij voor zover mogelijk een vermogensvergelijking gemaakt. Daarbij is dus gebruik gemaakt van de ingediende aangiften inkomstenbelasting. In deze berekening is onder meer gebruik gemaakt van de volgende gegevens/feiten:

- Netto loon;

- Omzet, kosten, investeringen en privéstortingen in veronderstelde onderneming;

- Geclaimde hypotheekrenten en aflossingen;

- Gestelde hypotheekrente en aflossingen onroerende zaken in het buitenland, zie box 3. Daarbij is de gestelde hypotheekrente minimaal gehouden, terwijl ons bekend is dat in het buitenland bij weinig zekerheden( inkomen/vermogen in dat land) de hypotheekrente wel 3 tot 4 maal zo hoog zijn;

- Omdat vele gegevens en bewijsstukken ontbreken is een totaalopstelling gemaakt over de jaren 2008 tot en met 2011. Voor het jaar 2012 zal het waarschijnlijk niet anders zijn.

De uitkomsten van onze berekeningen leiden tot een jaarlijks tekort van minimaal € 145.000.

Wij zullen de ROW per jaar vaststellen op dit bedrag. De aangegeven bedragen inzake de veronderstelde onderneming zullen wij vaststellen op nihil. De berekening is als bijlage van dit verslag bijgevoegd.”

9. Het inkomen van eiseres over de jaren 2009 tot en met 2011 is in het controlerapport als volgt berekend:

2009

Vastgesteld verzamelinkomen € 26.066 (negatief)

Geen onderneming € 43.317

ROW € 145.000

Nieuw verzamelinkomen € 162.251

2010

Vastgesteld verzamelinkomen € 7.179 (negatief)

Geen onderneming € 30.103

ROW € 145.000

Nieuw verzamelinkomen € 167.924

2011

Vastgesteld verzamelinkomen € 34.144 (negatief)

Geen onderneming € 59.598

ROW € 145.000

Nieuw verzamelinkomen € 170.454*

* de aanslag is echter opgelegd naar een verzamelinkomen van € 163.303

10. Verweerder heeft naast de navorderingsaanslagen ook boetes opgelegd omdat het aan eiseres is te wijten dat in eerste instantie te weinig belasting is geheven (voorwaardelijk opzet). De boetes zijn vastgesteld (rekening houdend met het feit dat ook voor de omzetbelasting boetes zijn opgelegd) tot bedragen van respectievelijk € 35.000, € 31.000 en

€ 39.000.

11. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen en de opgelegde boetes over de jaren 2009 tot en met 2011. In bezwaar heeft zij diverse aanvullende stukken (waaronder bankafschriften) overgelegd met betrekking tot het jaar 2008.

12. Gelet op de vastgestelde informatiebeschikking en de daarmee verband houdende omkering en verzwaring van de bewijslast, heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres in bezwaar moet doen blijken of en in hoeverre de vastgestelde navorderingsaanslagen niet juist zijn. In zijn brief van 1 december 2015 heeft verweerder aangegeven dat de correctie van de jaarlijkse tekorten tot een bedrag van € 145.000 voor de onderhavige jaren op basis van de door eiseres over het jaar 2008 ingezonden informatie aan de hoge kant is. Daarom biedt verweerder eiseres de gelegenheid om voor de jaren 2009 tot en met 2011 nadere stukken in de procedure in te brengen waaruit de onjuistheid van de opgelegde aanslagen kan worden afgeleid. Eiseres heeft niet gereageerd op deze brief van verweerder.

13. Bij uitspraak op bezwaar van 20 januari 2016 heeft verweerder bericht dat hij de correcties resultaat uit overige werkzaamheden zal bijstellen naar de daadwerkelijk geconstateerde tekorten. De hiermee gemoeide bedragen voor de jaren 2009 tot en met 2011 komen daarom uit op respectievelijk € 90.226, € 75.303 en € 112.088. Het belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) over de jaren 2009 tot en met 2011 is daarom verminderd tot respectievelijk € 107.477, € 98.227 en € 130.391. Vanwege de moeilijke financiële omstandigheden waarin eiseres verkeert, heeft verweerder de boetes over de hiervoor genoemde drie jaren verlaagd tot € 1 per belastingjaar.

Geschil

14. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2009, 2010 en 2011 alsmede vergrijpboetes van (thans) € 1 per belastingjaar heeft opgelegd.

15. Eiseres heeft aangevoerd dat de door haar ingediende aangiften juist zijn en daarom gevolgd dienen te worden. Er bestaat geen aanleiding voor het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslagen, aldus eiseres. Zij heeft voorts diverse malen gepoogd om haar administratie terug te krijgen van de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) om haar inkomsten en uitgaven te onderbouwen, maar dit is niet gelukt. Tot slot heeft eiseres onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 9 september 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ2071) aangevoerd dat verweerder niet heeft onderbouwd dat de inkomsten die verweerder bij het opleggen van de navorderingsaanslagen in aanmerking heeft genomen, voor eiseres een bron van inkomen vormen. Er is door verweerder namelijk niets gesteld over de door eiseres verrichte arbeid en of zij met die arbeid heeft deelgenomen aan het economische verkeer en of daaruit redelijkerwijs voordeel te verwachten was.

15. Verweerder heeft aangevoerd dat eiseres de door verweerder gemaakte vermogensvergelijking niet inhoudelijk heeft bestreden en dat zij daarom uitgaat van de juistheid van die vermogensvergelijking. Het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad is verder niet van belang voor de vraag of eiseres inkomsten heeft genoten die zij niet in haar aangifte heeft vermeld, aldus verweerder. Ook dient de bewijslast volgens verweerder te worden omgekeerd en verzwaard omdat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan en omdat een informatiebeschikking is genomen die nu in rechte vaststaat.

Beoordeling van het geschil

17. Artikel 27e, eerste lid, van de AWR bepaalt dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (‘de omkering en verzwaring van de bewijslast’).

18. Nu de informatiebeschikking van 1 april 2014 onherroepelijk vaststaat, heeft verweerder zich op basis van die informatiebeschikking kunnen beroepen op omkering en verzwaring van de bewijslast (vergelijk Hoge Raad 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2795).

19. In het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 9 september 2011 is het uitgangspunt neergelegd dat een voordeel slechts gerekend wordt tot het inkomen indien er een bepaalde bron aan ten grondslag ligt. Volgens vaste jurisprudentie moet aan drie voorwaarden worden voldaan wil sprake zijn van een bron van inkomen: deelname aan het economische verkeer, het (subjectieve) oogmerk om voordeel te behalen, en de (objectieve) verwachting dat het voordeel redelijkerwijs - in de toekomst - kan worden behaald.

20. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder niet heeft onderbouwd dat de inkomsten uit de vermogensvergelijking aan de hiervoor (onder 19.) vermelde voorwaarden voor het aannemen van een bron van inkomen voldoen. Naar het oordeel van de rechtbank miskent eiseres met het door haar ingenomen standpunt dat de bewijslast is omgekeerd en verzwaard en dat uit de vermogensvergelijking van verweerder volgt dat eiseres inkomsten moet hebben genoten die zij niet heeft aangegeven omdat haar uitgaven de (wel door eiseres) opgegeven inkomsten ruimschoots overtreffen. De conclusie uit de vermogensvergelijking dat sprake is van niet aangegeven inkomsten kan vervolgens niet worden weersproken door het innemen van het standpunt dat geen sprake is van een bron van inkomen, aangezien uit de vermogensvergelijking het tegendeel blijkt.

21. Beoordeeld dient dan te worden of de navorderingsaanslagen berusten op een redelijke schatting. De rechtbank stelt voorop dat in dit kader van verweerder slechts kan worden verlangd dat de schatting redelijk is, dat wil zeggen niet naar willekeur is vastgesteld (zie Hoge Raad 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3291). Eiseres heeft niets aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat de vermogensvergelijking van verweerder berust op onjuistheden en de navorderingsaanslagen daarom naar willekeurige bedragen zijn vastgesteld. De omstandigheid dat eiseres stelt niet meer over haar administratie te beschikken omdat deze na de inbeslagname door de FIOD niet is teruggeven, wat hier verder ook van zij, vormt geen beletsel voor eiseres om te reageren op de uitgangspunten van de correcties (op basis van de vermogensvergelijking) zoals neergelegd in het controlerapport van het boekenonderzoek. De rechtbank volgt verweerder in de correcties van het belastbaar inkomen die hij na de uitspraak op bezwaar heeft gehandhaafd op basis van de vermogensvergelijking. De navorderingsaanslagen blijven daarom in stand.

21. Aan eiseres zijn boetes wegens opzet opgelegd op grond van artikel van artikel 67e van de AWR. In paragraaf 25, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst is bepaald dat de boete in het geval van opzet (maximaal) 50 procent bedraagt van de nageheven belasting. Verweerder heeft gesteld dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet van eiseres. De bewijslast dat sprake is van opzet rust - ook nu de bewijslast ter zake van de navorderingsaanslagen moet worden omgekeerd en verzwaard - op verweerder.

23. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder geslaagd in het bewijs dat in dit geval sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Uit de vermogensvergelijking in het controlerapport volgt dat eiseres in de jaren 2009 tot en met 2011 grote bedragen niet in haar aangifte heeft verantwoord. Zij heeft hiervoor geen enkele inhoudelijke verklaring gegeven (zie onder 20. en 21.). Zij heeft daarom bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Daarbij acht de rechtbank de bij uitspraak op bezwaar gehandhaafde boetes van (driemaal) € 1 passend en geboden.

24. Aangezien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de boetes aan eiseres zijn aangekondigd, te weten 21 oktober 2014, uitspraak heeft gedaan, dienen de boetes in beginsel ambtshalve te worden verminderd. Nu de boetes door verweerder in de uitspraak op bezwaar tot € 1 per belastingjaar zijn verminderd, ziet de rechtbank aanleiding om te volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.

25. Nu eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd, dienen ook de beroepen inzake de beschikkingen heffingsrente ongegrond te worden verklaard.

26. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

27. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Westerbaan, rechter, in tegenwoordigheid van

mr. S. Kranenbarg, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.