Rechtbank Gelderland, 05-07-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:2972, AWB - 17 _ 2269ev
Rechtbank Gelderland, 05-07-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:2972, AWB - 17 _ 2269ev
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 5 juli 2018
- Datum publicatie
- 19 juli 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2018:2972
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 2269ev
Inhoudsindicatie
Precariobelasting. Belastingplicht op grond van de verordening, gedoogplicht, tariefstelling en algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Er wordt geheven van de regionale netbeheerder. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam in een vergelijkbare zaak (Muiden). Tekst en bedoeling van dit artikel over de belastingplicht zijn voldoende duidelijk. Zij kan als derde geen rechten ontlenen aan een overeenkomst die volgens haar stellingen op de juridische eigenaar is overgegaan. Bovendien heeft die juridische eigenaar de leidingen niet, dus geldt een eventuele gedoogplicht niet voor deze leidingen.
Het tarief is niet onredelijk of willekeurig. Geen schending van het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 17/2269, 17/2270 en 17/2272
in de zaken tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2013, 2014 en 2015 aanslagen precariobelasting opgelegd met dagtekening 30 september 2015.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 21 maart 2017 de aanslagen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 1 mei 2017, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2018. Beide partijen zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is netbeheerder en economisch eigenaar van het elektriciteitsnetwerk in de gemeente Geldermalsen. De juridische eigenaar van het netwerk is in de jaren 2013 tot en met 2015 [A] N.V. (hierna: [B] ), een 100% dochtermaatschappij van eiseres, thans [C] N.V.
2. Tot [1984] vond de exploitatie van de elektriciteitsleidingen plaats door N.V. [D] (hierna: [D] ). Op [1984] is de naam van [D] gewijzigd in N.V. [E] . Deze naam is op [1990] vervolgens gewijzigd in N.V. [F] (hierna: N.V. [F] ).
3. Blijkens akte van fusie en naamswijziging van [1993] zijn N.V. [F] en N.V. [G] opgegaan in de N.V. [H] . Blijkens akte van fusie van [2001] is onder meer N.V. [H] opgegaan in N.V. [I] .
4. Volgens de akte van [2011] is de naam van N.V. [I] gewijzigd in [A] N.V.
5. De gemeente is ontstaan als gevolg van een gemeentelijke herindeling. Tot de huidige gemeente behoren de oude gemeentekernen Geldermalsen, Deil, Buurmalsen en Beesd.
6. [D] en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeentekernen (thans tezamen: gemeente Geldermalsen) hebben respectievelijk op 2 november 1926, 23 januari 1923, 2 juli 1923 en 8 september 1922 (nagenoeg gelijkluidende) overeenkomsten getekend. Artikel 3 respectievelijk artikel 4 luidt als volgt:
“De gemeente verleent door onderteekening dezer overeenkomst aan de Vennootschap voor zoodanigen duur als naar het oordeel der Vennootschap voor de uitoefening van haar bedryf noodig zal blyken, kosteloos het uitsluitend recht werken tot geleiding, transformeering, verdeeling en levering van electriciteit en de daarmede in verband staande beveiligings- en ondersteuningswerken te hebben, aan te brengen, in stand te houden en te verwyderen in, op, aan, door of boven gemeentelyke gronden, wegen, wateren en andere eigendommen.”
7. In de gemeente Geldermalsen geldt voor de jaren 2013 tot en met 2015 de Verordening precariobelasting buizen, kabels, draden of leidingen Gemeente Geldermalsen (hierna: de Verordening). Hierin is, voor zover van belang, onder meer het volgende opgenomen (tekst 2013):
“(…)
Artikel 3 Belastingplicht
1. Ter zake van buizen, kabels, draden of leidingen ter zake waarvan op grond van de Gaswet of de Elektriciteitswet een netbeheerder is aangewezen, wordt de precariobelasting wordt geheven van de door de minister aangewezen netbeheerder.
2. In alle andere gevallen wordt de precariobelasting geheven van degene die de buizen, kabels, draden of leidingen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft, dan wel van degene ten behoeve van wie dat voorwerp of die voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond aanwezig zijn. (…)”
8. Met dagtekening 30 september 2015 heeft verweerder voor de belastingjaren 2013, 2014 en 2015 aanslagen precariobelasting opgelegd ten bedrage van respectievelijk € 629.437, € 1.049.062 en € 1.678.500. Het tarief bedroeg in 2013, 2014 en 2015 respectievelijk € 0,50 per strekkende meter per maand, € 2,50 per strekkende meter per jaar en € 4,00 per strekkende meter per jaar.
Geschil
9. In geschil is of de aanslagen precariobelasting terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
10. Eiseres voert het volgende aan:
- -
-
de aanslag is in strijd met artikel 3, tweede lid, van de Verordening;
- -
-
de aanslag is in strijd met de geldende overeenkomsten van de gemeente (hierna: de overeenkomsten);
- -
-
het tarief is onevenredig hoog en naar willekeur vastgesteld;
- -
-
de aanslagen zijn in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het vertrouwensbeginsel, het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel;
- -
-
zij recht heeft op proceskostenvergoeding in bezwaar en op bestuurscompensatie.
Beoordeling van het geschil
Belastingplicht
11. Eiseres voert aan dat zij geen belastingplichtige is op grond van artikel 3, eerste dan wel tweede lid, van de Verordening. Zij betoogt dat zij niet is aangewezen door de minister, zodat zij niet onder het eerste lid valt. Zij is door de eigenaar op grond van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998 aangewezen als netbeheerder en valt daarom ook niet onder het tweede lid. Het tweede lid ziet volgens de tekst ervan namelijk alleen op alle gevallen waarin niet op grond van de Gaswet 1998 of de Elektriciteitswet een netbeheerder is aangewezen.
12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres wel belastingplichtig is op grond van artikel 3, eerste dan wel tweede lid, van de Verordening. Hij betoogt dat zowel de tekst als doel en strekking van de Verordening voldoende duidelijk zijn over de uitleg van het begrip “belastingplichtige”.
13. De vraag of eiseres op grond van artikel 3 van de Verordening als belastingplichtige kan worden aangemerkt, is eerder aan de orde geweest in de uitspraken van deze rechtbank tussen eiseres en andere gemeentes, waarbij dezelfde tekst over belastingplicht aan de orde was. Het gaat om de uitspraken van 14 juli 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:3695 (Elburg 2015), 5 oktober 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:5142 (Oldebroek 2015), en 9 januari 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:59 (Ermelo 2016 en 2017). Uit die uitspraken volgt dat de rechtbank van oordeel is dat de uitleg die eiseres geeft aan artikel 3 van de Verordening niet juist is. Eiseres valt onder artikel 3, tweede lid, van de Verordening, omdat zij kan worden begrepen onder het begrip “andere gevallen”. Gerechtshof Amsterdam is in een vergelijkbare zaak tot hetzelfde oordeel gekomen, in de uitspraak van 5 september 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3644 (Muiden). De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel van Gerechtshof Amsterdam. Dit leidt tot de conclusie dat eiseres belastingplichtig is voor de precarioheffing over haar netwerken in de gemeente Geldermalsen.
14. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres in deze zaak heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor een ander oordeel.
15. De tekst van artikel 3 van de Verordening en de bedoeling van dit artikel, die onder meer kan worden afgeleid uit het Raadvoorstel van 24 september 2013, zijn voldoende duidelijk, zodat er geen sprake is van een leemte. Het eerste lid is namelijk kennelijk alleen bedoeld om de belastingplicht te regelen van de door de minister aangewezen netbeheerders van de landelijke netwerken. De tekst is niet met deze bedoeling in strijd en is gemakkelijk in te kleuren overeenkomstig deze bedoeling. Daarvoor hoeft alleen tussen “Elektriciteitswet” en “een netbeheerder” gelezen te worden “door de minister”, zodat voor de komma staat “op grond van de Gaswet of Elektriciteitswet 1998 door de minister een netbeheerder is aangewezen”. Dan is ook duidelijk dat het tweede lid alle andere gevallen betreft en dus ook geldt voor de netten van netbeheerders die niet door de minister zijn aangewezen maar waarvan de aanwijzing wel heeft plaatsgevonden op grond van de Elektriciteitswet 1998 of de Gaswet.
Contractuele gedoogplicht
16. Eiseres stelt dat de gemeente aan [D] , thans [B] , het algemene recht heeft verleend voor het kosteloos hebben van elektriciteitswerken in de grond van verweerder. Verweerder heeft hiermee volgens eiseres de plicht op zich genomen om het hebben van de netwerken in haar grond te gedogen. Deze contractuele gedoogplicht staat volgens haar aan de heffing van precariobelasting in de weg. [B] kan zich als rechtsopvolger van [D] beroepen op de overeenkomsten. Eiseres stelt dat zij zich ook kan beroepen op deze gedoogplicht, omdat de gemeente niet het hebben van een en hetzelfde net jegens [B] kan gedogen en jegens eiseres niet.
17. Verweerder betwist in eerste instantie dat sprake is van een contractuele gedoogplicht, omdat de overeenkomsten moeten worden aangemerkt als een vorm van publiekrechtelijke toestemming. Voorts stelt verweerder dat de overeenkomsten niet zijn overgegaan op [B] . Indien de overeenkomsten wel zijn overgegaan, kan eiseres hierop geen beroep doen volgens verweerder.
18. Gerechtshof Amsterdam heeft in de uitspraak over Maasdriel over deze kwestie geoordeeld. Daar was sprake van vergelijkbare overeenkomsten. Uit die uitspraak volgt dat als er al van moet worden uitgegaan dat [B] aan de overeenkomsten een contractueel gedoogrecht kan ontlenen, nog geen gronden aannemelijk zijn gemaakt op basis waarvan dat recht ook aan eiseres als derde zou toekomen. Het gerechtshof leest de vrijstelling van artikel 4, onderdeel c, van de Verordening zo, dat degene die zich ter zake van de aanwezigheid van een contractueel gedoogrecht op die vrijstelling beroept, zelf tot dat gedoogrecht gerechtigd moet zijn. Het gerechtshof beschouwt eiseres als een derde (Gerechtshof Amsterdam 21 september 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3990).
19. De rechtbank ziet ook op dit punt geen aanleiding tot een ander oordeel te komen. Uit niets volgt dat de gemeentelijke regelgever heeft bedoeld de vrijstelling uit te breiden naar derden. Dat dit in de regel niet bedoeld zal zijn, valt ook op te maken uit het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1267 (Naarden). Daaraan kan nog worden toegevoegd dat als [B] zich kan beroepen op een contractueel gedoogrecht jegens de gemeente, dit alleen betrekking kan hebben op leidingen die zij heeft. Hiervóór is al geoordeeld dat niet [B] , maar eiseres de onderhavige leidingen heeft. Met de overdracht van de economische eigendom aan eiseres is een eventuele gedoogplicht van de gemeente ten aanzien van de desbetreffende leidingen geëindigd, omdat [B] geen leidingen meer heeft die de gemeente op grond van de overeenkomst moet gedogen, en de gemeente niet met eiseres een vergelijkbare overeenkomst heeft gesloten.
Tarief onevenredig hoog en willekeurig
20. Eiseres voert aan dat het door de gemeente gehanteerde tarief onevenredig hoog is en naar willekeur is vastgesteld. In dit verband voert eiseres aan dat het tarief in de gemeente Leiderdorp en Opsterland voor de respectievelijk belastingjaren 2013 en 2012 € 0,78 en € 1,20 per strekkende meter bedraagt. Dit is significant lager dan het door verweerder gehanteerde tarief.
21. Verweerder stelt dat de billijkheid van de verordening in het algemeen aan het oordeel van de rechtbank is onttrokken. Het tarief per strekkende meter is niet onevenredig hoog en naar willekeur vastgesteld. De vergelijking met de door eiseres genoemde gemeenten is evenmin relevant.
22. Bij de beoordeling van deze stelling geldt als uitgangspunt dat aan gemeenten binnen de grenzen van de Gemeentewet een autonome bevoegdheid is toegekend om de tarieven van de precariobelasting vast te stellen. Gebruik van die bevoegdheid mag niet een onredelijke belastingheffing tot gevolg hebben waarop de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid aan de raad niet het oog kan hebben gehad. Eiseres heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat daarvan in dit geval sprake is. Het tarief voor de onderhavige precariobelasting is in artikel 5 van de Verordening afhankelijk gesteld van het aantal meters van de buizen, kabels, draden of leidingen, te rekenen met een vast bedrag per meter. Deze maatstaf is in beginsel niet willekeurig of onredelijk. Eiseres heeft met de enkele verwijzing naar lagere precariotarieven in twee andere gemeenten ook niet aannemelijk gemaakt dat het onderhavige tarief leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing. De omstandigheid dat het tarief dat eiseres hanteert, met name voor het jaar 2013, aanzienlijk hoger is dan het door deze gemeenten gehanteerde tarief maakt dat niet anders. De rechtbank verwerpt de stelling dat het tarief onevenredig hoog en naar willekeur is vastgesteld (vergelijk Gerechtshof Amsterdam 21 september 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3990).
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
23. Eiseres stelt zich op het standpunt dat bij [B] op grond van de overeenkomsten het vertrouwen is gewekt dat er geen precariobelasting zou worden geheven. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet echter sprake zijn van een toezegging van het bestuursorgaan aan eiseres. Voor zover uit de overeenkomsten al valt af te leiden dat verweerder een toezegging heeft gedaan, is deze niet gericht aan eiseres. Alleen al om die reden faalt het beroep op het vertrouwensbeginsel.
24. De heffing is ook niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder heeft zijn bevoegdheid tot het heffen van precariobelasting met de overeenkomsten niet prijsgegeven. Dat eiseres een andere mening is toegedaan, maakt het heffen niet onzorgvuldig. Evenmin heeft verweerder het motiveringsbeginsel geschonden. Verweerder heeft de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd, nog daargelaten dat een gebrek in de motivering er niet toe kan leiden dat de aanslagen komen te vervallen.
Bestuurscompensatie
25. Eiseres heeft verzocht om toekenning van bestuurscompensatie. Naar de rechtbank begrijpt, doet zij een beroep op artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht. De compensatie dient er volgens eiseres uit te bestaan dat de in rekening gebrachte precariobelasting wordt gecompenseerd. Omdat de aanslagen in stand blijven, is geen sprake van schade als gevolg van een onrechtmatig besluit en bestaat op grond daarvan geen recht op compensatie. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.
Proceskosten in bezwaar
26. Eiseres heeft voorts nog betoogd dat verweerder in de bestreden uitspraak op bezwaar ten onrechte heeft geweigerd haar de door haar in bezwaar gemaakte kosten te vergoeden.
27. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover de bestreden uitspraak op bezwaar wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Daarvan is hier geen sprake. Verweerder heeft dan ook terecht geweigerd de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, te vergoeden.
Conclusie
28. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskostenveroordeling
29. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Tikken, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. R.A. Eskes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 5 juli 2018 |
||
griffier |
Wegens verhindering van de voorzitter en de oudste rechter getekend door mr. R.A. Eskes |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |