Rechtbank Gelderland, 11-12-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:5300, AWB - 18 _ 2974ev
Rechtbank Gelderland, 11-12-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:5300, AWB - 18 _ 2974ev
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 11 december 2018
- Datum publicatie
- 14 december 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2018:5300
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 2974ev
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting 2013 en 2014 met vergrijpboetes van 300%, niet opgegeven buitenlandse tegoeden. Omkering van de bewijslast. Verweerder maakt aanknopingspunten voor het resultaat uit overige werkzaamheden niet aannemelijk. Verweerder gaat voor de buitenlandse tegoeden uit van een redelijke schatting. Eiseres toont niet aan dat de aanslagen op dat punt te hoog zijn. De rechtbank ziet aanleiding tot vermindering van de boetes wegens de geestesgesteldheid van eiseres wordt haar een verminderd verwijt gemaakt.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 18/2974, 18/2975, 18/2976, 18/2977
in de zaken tussen
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres de volgende aanslagen opgelegd:
- -
-
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2013 (IB/PVV), aanslagnummer [000] .H.36.01, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.507 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 58.093. Hierover is bij beschikking € 2.842 aan belastingrente in rekening gebracht. Bij beschikking is tevens een boete van € 52.738 opgelegd;
- -
-
IB/PVV 2014, aanslagnummer [000] .H.46.01, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.783, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 55.982. Hierover is bij beschikking € 2.040 aan belastingrente in rekening gebracht. Bij beschikking is tevens een boete van € 50.596 opgelegd;
- -
-
Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringwet (Zvw) 2013, aanslagnummer [000] .W.36.01.4, ten bedrage van € 305. Hierover is bij beschikking € 1 aan belastingrente in rekening gebracht;
- -
-
Zvw 2014, aanslagnummer [000] .W.46.01.4, ten bedrage van € 291. Hierover is bij beschikking € 31 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 18 april 2018 de aanslagen, de beschikkingen belastingrente en de boetebeschikkingen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 16 mei 2018, ontvangen door de rechtbank op 18 mei 2018, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2018. Eiseres is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A] .
Verweerder heeft ter zitting afschriften van twee op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft eiseres stukken aan de rechtbank toegestuurd. De rechtbank heeft in deze stukken geen aanleiding gevonden het onderzoek ter zitting te heropenen.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is enig erfgenaam van haar broer [B] (de broer) die op [2012] is overleden.
2. Eiseres heeft aangiften IB/PVV voor de jaren 2013 en 2014 gedaan. In haar aangiften heeft zij geen vermogen op buitenlandse bankrekeningen of resultaat uit overige werkzaamheden vermeld.
3. Verweerder heeft op 12 oktober 2016 een informatiebeschikking over het jaar 2013 genomen. In deze beschikking heeft verweerder aan eiseres informatie gevraagd over het door eiseres in het buitenland aangehouden vermogen. Verweerder heeft vragen gesteld over het vermogen dat voorheen bij de UBS-bank te Zwitserland (UBS) en bij Credit Agricole werd aangehouden en over het vermogen dat door haar broer bij Stadtsparkasse [Q] (de Stadtsparkasse) werd aangehouden. Verder heeft verweerder gevraagd naar de herkomst van het vermogen en naar inkomsten uit bijverdiensten die eiseres in 2013 zou hebben genoten. Eiseres heeft geen informatie verstrekt. De informatiebeschikking is onherroepelijk geworden nadat het bezwaar van eiseres daartegen is afgewezen.
4. Over de jaren 1999 tot en met 2010 heeft verweerder aan eiseres navorderingsaanslagen IB/PVV en vermogensbelasting opgelegd wegens in het buitenland aangehouden vermogen. Eiseres heeft over deze aanslagen procedures gevoerd bij deze rechtbank en bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (het Hof). Bij uitspraak van 27 juni 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:5403) heeft het Hof in 4.9. van zijn uitspraak geoordeeld dat verweerder bij de schatting van het buitenlandse vermogen van eiseres redelijkerwijs de gegevens die zijn verstrekt door de UBS, de verklaring van [C] ( [C] ) van [2011] , de tipgever in die procedures, over het in Duitsland aangehouden en nadien bij Credit Agricole te Luxemburg ondergebrachte vermogen in aanmerking kon nemen en dat verweerder is uitgegaan van een redelijke schatting van het in het buitenland aangehouden vermogen van eiseres.
5. Aan de broer zijn eveneens over de jaren 1999 tot en met 2010 navorderingsaanslagen IB/PVV en vermogensbelasting opgelegd wegens in het buitenland aangehouden vermogen. De broer heeft eveneens procedures gevoerd bij deze rechtbank en het Hof over de aan hem opgelegde navorderingaanslagen. In zijn uitspraak van 27 juni 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:5406) heeft het Hof in 4.8. van zijn uitspraak geoordeeld dat verweerder bij de schatting van het buitenlandse vermogen van de broer terecht de gegevens die zijn verstrekt door de Stadtsparkasse, ABN ARMO en ING en de verklaring van [C] in aanmerking heeft genomen en dat verweerder bij het opleggen van de navorderingsaanslagen is uitgegaan van een redelijke schatting van het in het buitenland aangehouden vermogen van de broer.
6. Tot de stukken van het geding behoort een gespreksverslag van een hoorgesprek tussen verweerder en eiseres naar aanleiding van het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2012. Tijdens dit gesprek dat plaatsvond op 18 mei 2017 heeft eiseres verklaard dat zij naar Duitsland is geweest en € 225.000 heeft opgehaald en dat daar nog € 100.000 van over is.
7. Verweerder heeft op 5 oktober 2017 een informatiebeschikking over het jaar 2014 genomen. In deze beschikking heeft verweerder aan eiseres informatie gevraagd over het door eiseres in het buitenland aangehouden vermogen. Verweerder heeft vragen gesteld over het vermogen dat voorheen bij de UBS en bij Credit Agricole werd aangehouden en over het vermogen dat door de broer bij de Stadtsparkasse werd aangehouden. Verder heeft verweerder gevraagd naar de herkomst van het vermogen en naar inkomsten uit bijverdiensten die eiseres in 2014 zou hebben genoten. Eiseres heeft geen informatie verstrekt. De beschikking is onherroepelijk geworden omdat eiseres geen bezwaar daartegen heeft gemaakt.
8. Verweerder heeft in 2017 informatie ontvangen dat eiseres als begunstigde van een door haar broer afgesloten levensverzekering bij Lis Life Elite met polisnummer [001] per cheque met nummer [002] een bedrag van € 596.568,80 heeft ontvangen van Credit Agricole Life Insurance. Naar aanleiding van deze informatie heeft de afdeling Central Liaison Office (CLO) van de Belastingdienst op 20 oktober 2017 aan de bevoegde autoriteit in Luxemburg een verzoek om inlichtingen op de voet van artikel 5 van de Bijstandsrichtlijn (Richtlijn 2010/24/EU) gedaan. In dit verzoek is onder vermelding van dit polisnummer gevraagd om bij CALI Europe (Credit Agricole Life Insurance) te Luxemburg informatie op te vragen over deze verzekering en de uitbetaling daarvan.
9. Bij brief van 15 december 2017 heeft verweerder aangekondigd af te zullen wijken van de aangifte IB/PVV 2013. Verweerder heeft daarbij - voor zover van belang - de volgende correcties aangekondigd:
Correctie belastbaar inkomen uit werk en woning: |
|
inkomsten als hulp in de huishouding van € 5.400; |
|
Correctie belastbaar inkomen uit sparen en beleggen: |
|
saldo ING rekening € 12.485; |
|
buitenlands vermogen: schatting waarde vermogen dat voorheen bij de UBS werd gehouden van € 380.000; |
|
buitenlands vermogen: schatting waarde vermogen dat voorheen bij Credit Agricole werd gehouden van € 180.000; |
|
buitenlands vermogen: schatting waarde vermogen dat bij de Sparkasse wordt gehouden van € 225.000; |
|
schatting van overig in het buitenland gehouden vermogen van € 625.000. |
Verweerder heeft daarbij aangekondigd een boete te zullen opleggen van 50% van de belasting over de inkomsten als hulp in de huishouding en een boete van 300% van de belasting over de inkomsten uit sparen en beleggen omdat eiseres met opzet dan wel met voorwaardelijke opzet een onjuiste aangifte IB/PVV 2013 heeft ingediend.
10. Bij brief van 9 januari 2018 heeft verweerder aangekondigd af te zullen wijken van de aangiften IB/PVV 2014. Verweerder heeft daarbij - voor zover van belang - de volgende correcties aangekondigd:
Correctie belastbaar inkomen uit werk en woning: |
|
inkomsten als hulp in de huishouding van € 5.400; |
|
Correctie belastbaar inkomen uit sparen en beleggen: |
|
saldo ING rekening € 10.711; |
|
buitenlands vermogen: schatting waarde vermogen dat voorheen bij de UBS werd gehouden van € 380.000; |
|
buitenlands vermogen: schatting waarde vermogen dat voorheen bij Credit Agricole werd gehouden van € 180.000; |
|
buitenlands vermogen: schatting waarde vermogen dat bij de Sparkasse wordt gehouden van € 225.000; |
|
schatting van overig in het buitenland gehouden vermogen van € 625.000. |
Verweerder heeft daarbij aangekondigd een boete te zullen opleggen van 50% van de belasting over de inkomsten als hulp in de huishouding en een boete van 300% van de belasting over de inkomsten uit sparen en beleggen omdat eiseres met opzet dan wel met voorwaardelijke opzet een onjuiste aangifte IB/PVV 2014 heeft ingediend.
11. Op 12 januari 2018 heeft verweerder overeenkomstig de aankondiging de aanslag IB/PVV 2013 opgelegd met een boete van 50% van de belasting over de correctie van het resultaat uit overige werkzaamheden en 300% van de belasting over de correcties van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen. In totaal bedraagt de boete over 2013 € 52.730.
12. Verweerder heeft overeenkomstig de aankondiging op 6 februari 2018 de aanslag IB/PVV 2014 opgelegd met een boete van 50% van de belasting over de correcties van het resultaat uit overige werkzaamheden en 300% van de belasting over de correcties van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen. In totaal bedraagt de boete over 2014 € 50.596.
13. De Luxemburgse autoriteiten hebben op 26 juni 2018 de door CLO gestelde vragen beantwoord en de volgende informatie verstrekt:
- Een polisblad van een levensverzekering bij Credit Agricole Life Insurance van 19 oktober 2011 die de broer heeft afgesloten met eiseres als begunstigde. Voor deze verzekering heeft de broer een bedrag van € 578.969 gestort. Het contractnummer van de verzekering was [001] ;
- Een door eiseres ondertekend formulier dat vermeldt dat eiseres het kapitaal per gekruiste cheque wenst te ontvangen;
- Een cheque van Credit Agricole met nummer [002] ten bedrage van € 596.568,80 op naam van eiseres met dagtekening 24 mei 2013;
- Een afschrift van een bankrekening bij Credit Agricole Private Banking met nummer [003] die onder vermelding van nummer [001] op 24 mei 2013 is gecrediteerd met een bedrag van € 596.568,79;
- Een afschrift van een opname onder vermelding van nummer [002] op 27 mei 2013 van de bankrekening bij Credit Agricole Private Banking met nummer CA [003] ten bedrage van € 596.568,80 onder vermelding van een saldo op die rekening van € 6.082.666,30. Op dat afschrift is tevens het rekeningnummer [004] vermeld.
14. Bij brieven van 16 augustus en 4 september 2018 heeft mr. [D] , advocaat te [Z] , namens eiseres onder vermelding van rekeningnummer [004] aan Credit Agricole om informatie over dit rekeningnummer gevraagd. In een brief van 13 september 2018 aan eiseres melden twee medewerkers van Indosuez Wealth Management, onderdeel van de Credit Agricole groep, aan eiseres dat zij met hun instelling in de afgelopen 10 jaar geen relatie heeft gehad.
Geschil
15. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslagen IB/PVV en Zvw naar een juist bedrag zijn opgelegd en of de boetebeschikkingen in stand kunnen blijven.
Beoordeling van het geschil
Omkering van de bewijslast
16. Voor het jaar 2013 en voor het jaar 2014 heeft verweerder informatiebeschikkingen genomen. Deze beschikkingen zijn onherroepelijk geworden. Dit betekent dat op grond van artikel 25, derde lid, van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR) de bewijslast is omgekeerd en verzwaard. In een dergelijk geval is het uitgangspunt dat de schatting van het nagevorderde bedrag ten opzichte van eiseres redelijk en dus niet willekeurig behoort te zijn. Voor de beoordeling of aan deze maatstaf wordt voldaan moet ook in aanmerking worden genomen in hoeverre verweerder beschikt over gegevens voor het opleggen van een aanslag en in hoeverre ervan mag worden uitgegaan dat de belastingplichtige in staat is opening van zaken te geven (vgl. Hoge Raad 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6324, rechtsoverweging 4.4.3). Daarvan uitgaande zal verweerder op basis van de feiten en omstandigheden van het geval aanknopingspunten dienen te verschaffen waaruit is af te leiden dat zijn berekening of schatting van de aanslag niet onredelijk en dus niet willekeurig is (zie Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1311). Het ligt op de weg van eiseres om voor zover zij de juistheid van die gegevens of de juistheid op een andere manier van de schatting van verweerder betwist daarvoor het verzwaarde tegenbewijs te leveren.
Correctie resultaat uit overige werkzaamheden
17. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslagen het inkomen uit werk en woning gecorrigeerd wegens niet opgegeven resultaat uit overige werkzaamheden. Deze correctie heeft hij gebaseerd op de verklaring van [C] in de procedures over 1999 tot en met 2010 dat eiseres in die jaren als werkster bijverdiende en dat niet opgaf, en het feit dat eiseres zelf aangeeft vrijwilligerswerk te verrichten. Eiseres betwist dat zij in 2013 en 2014 “zwart” als werkster heeft gewerkt. Zonder nadere ondersteunende gegevens, die verweerder niet heeft gegeven en mede gelet op de leeftijd van eiseres (zij is geboren op [1942] ), acht de rechtbank verweerder niet erin geslaagd om concrete aanknopingspunten te verschaffen voor het vermoeden dat eiseres ook in 2013 en 2014 als werkster bijverdiende. De correctie voor het resultaat uit overige werkzaamheden voor 2013 en 2014 kan daarom niet in stand blijven. De beroepen zijn in zoverre gegrond.
18. Aangezien de correctie voor het resultaat uit overige werkzaamheden voor 2013 en 2014 niet in stand kan blijven, kunnen de aanslagen Zvw voor 2013 en 2014 evenmin in stand blijven. De rechtbank zal deze aanslagen vernietigen.
Correctie inkomen uit sparen en beleggen
19. Verweerder heeft zich bij de correctie van het inkomen uit sparen en beleggen gebaseerd op de informatie die tijdens de eerder gevoerde procedures naar voren is gekomen, zoals de verklaring van [C] en de informatie die destijds door de bevoegde autoriteiten, UBS en Sparkasse is verstrekt. Daarnaast schat verweerder dat eiseres nog een vermogen van € 625.000 bezit omdat zij nooit met enig onderzoek heeft meegewerkt en zij daarom nog een belang heeft om niet mee te werken. In de loop van deze procedure heeft verweerder de schatting van € 625.000 nader onderbouwd met de informatie die hij uit Luxemburg heeft ontvangen.
20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij de schatting van het buitenlands vermogen terecht de gegevens die in het verleden zijn verstrekt door UBS, de Stadsparkasse en de verklaring van [C] uit de procedures over 1999 tot en met 2010 in aanmerking genomen. Het Hof heeft geoordeeld dat verweerder in de eerdere procedures die gegevens in aanmerking kon nemen en dat verweerder voor die jaren is uitgegaan van een redelijke schatting. Het is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat een vermogen van deze omvang niet zomaar verdwijnt. In het kader van een redelijke schatting mocht verweerder deze gegevens ook voor 2013 en 2014 in aanmerking nemen. Daarmee heeft verweerder voldoende aanknopingspunten genoemd om dit deel van de schatting op te baseren. Ten aanzien van de schatting van het bedrag van € 625.000 neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De belastingautoriteiten in Luxemburg hebben aan de Belastingdienst informatie verstrekt op het verzoek om inlichtingen over eiseres en haar broer. Uit die informatie volgt dat aan eiseres op 24 mei 2013 een cheque ten bedrage van € 596.568,80 is uitgegeven als uitbetaling op de levensverzekering die haar broer in 2011 had afgesloten. Verder volgt daaruit dat hetzelfde bedrag is gestort op een rekening met nummer CA [003] , dat vervolgens op 27 mei 2013 van die rekening eenzelfde bedrag is opgenomen en dat op die rekening nog een saldo van € 6.082.666,30 resteerde. Het rekeningnummer [004] dat eiseres zelf in haar verzoek om informatie aan Credit Agricole heeft genoemd is eveneens op het afschrift van 27 mei 2013 vermeld. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat eiseres, mede gelet op het overlijden van haar broer op [2012] en de omstandigheid dat zij enig erfgenaam is, over de rekening met nummer CA [003] kon beschikken. Daarmee heeft verweerder ook ten aanzien van de schatting van € 625.000 voldoende concrete aanknopingspunten gegeven op grond waarvan die schatting naar het oordeel van de rechtbank eerder als te laag dan te hoog moet worden aangemerkt.
21. Eiseres heeft tegenover de schatting van verweerder van het bedrag van € 625.000 de brief van Indosuez Wealth Management van 13 september 2018 overgelegd. Eiseres voert verder in algemene zin aan dat de aanslagen te hoog zijn omdat zij geen vermogen meer heeft op buitenlandse bankrekeningen. Het geld uit Zwitserland heeft zij mee naar huis genomen en dat is opgemaakt. Eiseres stelt dat zij schulden voor haar broer heeft betaald, geld heeft uitgeleend, belastingschulden van haarzelf en haar broer heeft betaald, de voormalige advocaat heeft betaald en geld heeft geschonken. De verklaringen van [C] zijn volgens eiseres onbetrouwbaar. Verder stelt zij dat er in 2014 bij haar is ingebroken en dat daarbij een tas met € 114.000 aan contanten is gestolen.
22. Eiseres is er met hetgeen zij naar voren heeft gebracht, gelet op het oordeel van de rechtbank in 20, niet in geslaagd om overtuigend aan te tonen dat de schatting van verweerder onjuist is en dat de belastingaanslagen ten aanzien van het inkomen uit sparen en beleggen over 2013 en 2014 ten onrechte of tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Eiseres heeft haar stellingen niet of onvoldoende onderbouwd. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de brief van 13 september 2018 in het licht van de door verweerder verstrekte gegevens de rechtbank niet overtuigt en dat eiseres de informatie uit Luxemburg verder in onvoldoende mate concreet heeft weersproken. Deze beroepsgronden falen.
Belastingrente
23. Nu eiseres geen afzonderlijke gronden tegen de beschikkingen belastingrente heeft aangevoerd, zal de in rekening gebrachte belastingrente begrepen in de aanslagen IB/PVV 2013 en 2014 dienen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslagen. De beschikkingen belastingrente die zijn begrepen in de aanslagen Zvw 2013 en 2014 dienen te worden vernietigd.
Boetes
24. Verweerder heeft tegelijk met het opleggen van de aanslagen IB/PVV 2013 en 2014 aan eiseres boetes opgelegd van 50% van de belasting over de correctie van het resultaat uit overige werkzaamheden en van 300% van de belasting over de correctie van het inkomen uit sparen en beleggen. Aangezien de correctie van het resultaat uit overige werkzaamheden niet in stand kan blijven, vervalt de boete over die correctie ook.
25. Voor de boete over de correctie van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van 300% geldt het volgende. Om deze boetes te kunnen opleggen is op grond van artikel 67d, vijfde lid, van de AWR vereist dat het aan het opzet van eiseres is te wijten dat een onjuiste aangifte is gedaan. De bewijslast voor de boetes ligt voor ieder jaar afzonderlijk, zowel wat betreft de vraag of het beboetbare feit zich heeft voorgedaan als de vraag of sprake is geweest van opzet, bij verweerder (vgl. Hoge Raad 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6324). Verweerder kan in beginsel met gebruik van een bewijsvermoeden voldoen aan de op hem rustende bewijslast dat het beboetbare feit is gepleegd (vgl. Hoge Raad 28 juni 2013, ECLI:NL:HR: 2013:63 en Hoge Raad 27 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:713).
26. De rechtbank stelt vast dat het bewijs voor de beboetbare feiten in deze zaak in de eerste plaats wordt geleverd door de informatie die verweerder uit Luxemburg heeft verkregen. Op grond daarvan is aannemelijk dat eiseres op 27 mei 2013 een opname van een bedrag van € 596.568,80 heeft gedaan van een bankrekening bij Credit Agricole en dat op die rekening een saldo van € 6.082.666,30 resteerde. Gelet op dit saldo staat vast dat eiseres in 2013 en 2014 beschikte over aanzienlijke tegoeden op buitenlandse bankrekeningen of in contanten. Verweerder heeft voor het overige ter onderbouwing van de aanslagen gebruik gemaakt van bewijsvermoedens. Vaststaat dat het vermogen meer was dan het heffingvrije vermogen in box 3 over de jaren 2013 en 2014. Op basis van deze feiten kan worden aangenomen dat van eiseres over de jaren 2013 en 2014 te weinig IB/PVV is geheven.
27. Wanneer een belastingplichtige een bankrekening met een aanzienlijk tegoed daarop aanhoudt in een land dat tot 1 januari 2015 beschikte over een bankgeheim en dit tegoed niet in de aangifte vermeldt, kan in het algemeen reeds op grond daarvan worden aangenomen dat hij die aangifte opzettelijk onjuist heeft gedaan. Het is van algemene bekendheid dat banktegoeden die de vrijgestelde bedragen te boven gaan, zijn onderworpen aan de heffing van IB/PVV en daarom moeten worden aangegeven (vgl. r.o. 3.11.3 van het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2013). Eiseres en haar broer hebben daarnaast over de jaren 1999 tot en met 2010 procedures gevoerd over hun buitenlandse tegoeden. Eiseres kon daarom weten dat zij dergelijke bedragen in haar aangifte IB/PVV moest aangeven. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat eiseres door die tegoeden toch niet in haar aangiften IB/PVV over 2013 en 2014 op te nemen opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan.
28. Op grond van het beleid dat verweerder voert bij het opleggen van boetes, te vinden in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, bedraagt de boete bij opzet 50% van de te weinig geheven belasting. Wanneer sprake is van strafverzwarende omstandigheden kan de boete tot 100% worden verhoogd. In geval van inkomen uit sparen en beleggen zijn die percentages 150 en 300. Als strafverzwarende omstandigheden gelden listigheid, valsheid en samenspanning, het feit dat het ten onrechte niet geheven bedrag (verhoudingsgewijs) omvangrijk is geweest en het feit dat dezelfde beboetbare feiten in eerdere jaren ook zijn gepleegd.
29. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat eiseres bewust ervoor heeft gekozen bankrekeningen in het buitenland aan te houden om de tegoeden en de inkomsten daaruit op een listige wijze voor verweerder verborgen te houden. Bovendien heeft eiseres ervoor gekozen de tegoeden in haar aangiften IB/PVV over 2013 en 2014 niet op te nemen ondanks de op dat moment lopende procedures over de jaren 1999 tot en met 2010. Deze omstandigheden rechtvaardigen in beginsel een maximale boete van 300% van de nagevorderde belasting bij inkomen uit sparen en beleggen, zoals verweerder die heeft opgelegd.
30. Bij de beoordeling of een boete in de omstandigheden van het geval telkens passend en geboden is, moet de rechtbank ook acht slaan op de proportionaliteit van die boete in verband met de ernst van het gepleegde feit. Bij de beoordeling van die ernst slaat de rechtbank in dit geval ook acht op de persoonlijke omstandigheden van eiseres en met name haar geestesgesteldheid. Uit een brief van haar huisarts van 10 november 2016 blijkt dat eiseres een verhoogde psychische emotionele kwetsbaarheid heeft. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij psychische klachten heeft, dat zij onlangs is opgenomen geweest in een psychiatrische instelling en dat zij door verschillende psychiaters wordt behandeld. De rechtbank acht het, mede gelet op het gedrag van eiseres ter zitting, niet uitgesloten dat haar psychische klachten heviger zijn geworden als gevolg van de spanning die de procedures over haar belastingaanslagen hebben veroorzaakt. Hoewel het aan eiseres is om zelf orde op zaken te stellen en volledige openheid van zaken te geven, en zij ook lijkt te begrijpen dat openheid van zaken in haar belang is, kan de rechtbank niet uitsluiten dat haar geestesgesteldheid heeft meegespeeld in haar beslissing om ook voor 2013 en 2014 onjuiste aangiften te doen. Deze omstandigheden zijn voor de rechtbank aanleiding om eiseres een verminderd verwijt te maken van het feit dat zij opzettelijk onjuiste aangiften IB/PVV over 2013 en 2014 heeft gedaan. De rechtbank ziet daarom in de geestesgesteldheid van eiseres reden voor matiging van de boete en acht een boete van 75% van de geheven belasting over het corrigeerde inkomen uit sparen en beleggen passend en geboden.
31. In het algemeen dient bij de vraag of een boete passend en geboden is rekening te worden gehouden met de wijze waarop de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan waaronder de omstandigheid dat de omkering van de bewijslast is toegepast (vlg. Hoge Raad 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1962 en Hoge Raad 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6324). In dit geval ziet de rechtbank echter in de omkering van de bewijslast geen aanleiding om de boetes verder te matigen aangezien het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk is dat eiseres in 2013 en 2014 over een tegoed van ongeveer € 6 miljoen kon beschikken.
Proceskostenvergoeding
32. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of gebleken dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Conclusie
33. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen gegrond verklaard te worden. De aanslagen IB/PVV 2013 en 2014 worden verminderd met de correctie voor het resultaat uit overige werkzaamheden. De aanslagen Zvw voor 2013 en 2014 worden vernietigd. De beschikkingen belastingrente begrepen in de aanslagen IB/PVV 2013 en 2014 worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslagen. De beschikkingen belastingrente begrepen in de aanslagen Zvw 2013 en 2014 worden vernietigd. De boetebeschikkingen voor 2013 en 2014 worden verminderd. De boete over de correctie van het resultaat uit overige werkzaamheden wordt verminderd naar nihil en de boete over de correctie van het inkomen uit sparen en beleggen wordt verminderd tot 75% van de daarover geheven belasting.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag IB/PVV voor het jaar 2013 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.107 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 58.093;
- vermindert de belastingaanslag IB/PVV voor het jaar 2014 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.383 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 55.982;
- vernietigt de aanslagen Zvw voor de jaren 2013 en 2014;
- vermindert de beschikkingen belastingrente op de aanslagen IB/PVV dienovereenkomstig;
- vernietigt de beschikkingen belastingrente op de aanslagen Zvw over 2013 en 2014;
- vermindert de boetebeschikking behorend bij de belastingaanslag over het jaar 2013 tot € 13.070;
- vermindert de boetebeschikking behorend bij de belastingaanslag over het jaar 2014 tot € 12.595;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. van der Vegt, voorzitter, mr. J.M.W. van de Sande en mr. A.P. Vaatstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 11 december 2018 |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |