Home

Rechtbank Midden-Nederland, 10-04-2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:1542, UTR 13-2356

Rechtbank Midden-Nederland, 10-04-2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:1542, UTR 13-2356

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
10 april 2014
Datum publicatie
24 april 2014
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2014:1542
Formele relaties
Zaaknummer
UTR 13-2356

Inhoudsindicatie

Bodemzaak, aanslagen rioolheffing/rioolrecht, geschil over opbrengstlimiet, de post "Dotatie aan het Fonds Openbare Ruimte" heeft deels ook betrekking op een uitbreiding van het voorzieningenniveau, Verordening partieel onverbindend, beroep gegrond en rec....

Uitspraak

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 13/2356

Combinatie Investerings Groep Vastgoed B.V. te Utrecht, eiseres,

(gemachtigde: mr. K. Dankers, advocaat te Utrecht),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort, verweerder,

(gemachtigde: B.H.G. Jonker).

Procesverloop

Aan eiseres is op 31 januari 2013 voor het belastingjaar 2013 een aanslag rioolheffing/

rioolrecht voor het eigenaarsdeel (€ 4.205,-) en een aanslag rioolheffing/rioolrecht voor het gebruikersdeel (€ 3.124,-) ten behoeve van het bedrijfspand Valutaboulevard 20 te Amersfoort (de onroerende zaak) opgelegd. Namens eiseres heeft [X] Beheer o.g. Utrecht B.V. bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen.

Bij uitspraak op bezwaar van 22 maart 2013 (de bestreden uitspraak op bezwaar) heeft verweerder het namens eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Namens eiseres heeft [X] Beheer o.g. Utrecht B.V. tegen de bestreden uitspraak op

bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2013. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld van [X] (statutair directeur van eiseres). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om een nadere toelichting te geven op de kostenposten van de rioolheffing in 2013.

Bij brief van 28 augustus 2013 heeft verweerder deze nadere toelichting inclusief tien bijlagen aan de rechtbank doen toekomen.

Bij brief van 29 oktober 2013 heeft eiseres op de nadere toelichting van verweerder gereageerd.

Bij brief van 19 november 2013 heeft verweerder op de reactie van eiseres gereageerd.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2014. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld van [X]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [A] (werkzaam op de afdeling Riolering).

Overwegingen

1.

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Bij het begin van het jaar 2013 was eiseres genothebbende krachtens eigendom en gebruik van de onroerende zaak. De onroerende zaak is aangesloten op de gemeentelijke riolering.In de openbare vergadering van 4 december 2012 heeft de raad van de gemeente Amersfoort de Verordening Rioolheffing 2013 (de Verordening) vastgesteld.

Op grond van de Verordening is bij het primaire besluit aan eiseres over het belastingjaar 2013 voor het eigendom van de onroerende zaak een rioolheffing eigenaar opgelegd van € 4.205,- en voor het gebruik van de onroerende zaak een rioolheffing gebruiker van € 3.124,- (totaal € 7.329,-).

2.

Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder in de bestreden uitspraak op bezwaar met een enkele verwijzing naar de gemeentebegroting onvoldoende inzicht heeft verschaft om te kunnen constateren dat de totale geraamde opbrengsten van de rioolheffing niet hoger zijn dan de totale geraamde kosten “ter zake”. In de gemeente Amersfoort is voor de periode 2013-2016 geraamd dat de rioolheffing in 2013 een bedrag van € 10.280.000,- zal opbrengen. De kosten die daartegenover staan worden geraamd op een bedrag van € 10.330.000,-. Zonder nadere toelichting op de verschillende posten en bedragen kan echter niet worden beoordeeld in hoeverre deze daadwerkelijk zijn toe te rekenen aan de kosten die gemoeid zijn met de gemeentelijke taken met betrekking tot grond-, afval- en hemelwater als omschreven in artikel 228a van de Gemeentewet.

Eiseres betwist in ieder geval dat het bedrag dat is gereserveerd voor “dotatie aan investeringsvoorziening” (€ 4.160.000,-) is aan te merken als een “last ter zake”. In dit kader is van belang dat op grond van artikel 229b, tweede lid, onder a, van de Gemeentewet uitsluitend voorzieningen mogen worden getroffen voor toekomstige investeringen ten behoud van het bestaande voorzieningenniveau. Reserves voor uitbreiding van het voorzieningenniveau mogen dus niet op deze wijze worden verhaald, maar zullen achteraf middels afschrijving aan de burger in rekening moeten worden gebracht. Deze stelling heeft eiseres in de loop van de procedure toegespitst op het project Kersenbaan tweede fase en de aanleg van nieuwe riolen in diverse straten in het Leusderkwartier en Berg-Noord.

3.

Het geschil gaat over de vraag of de Verordening (geheel of partieel) onverbindend is, omdat het tarief zodanig is vastgesteld dat de geraamde baten uitgaan boven de geraamde lasten ter zake (de opbrengstlimiet) uit artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet.Hoofdregel is dat de overschrijding van de opbrengstlimiet niet leidt tot onverbindendheid van de Verordening in haar geheel, maar tot onverbindendheid van de tariefstelling in de Verordening voor zover – nadat uit de lastenraming de (gedeelten van) posten zijn geëlimineerd die daarin ten onrechte zijn opgenomen – de geraamde baten uitgaan boven de geraamde lasten. De hoofdregel lijdt uitzondering in geval van een vooraf kenbare én substantiële overschrijding van de opbrengstlimiet. Een dergelijke overschrijding leidt tot algehele onverbindendverklaring. Zie in dit verband de arresten van de Hoge Raad van 10 april 2009 en 29 mei 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BC3691 en ECLI:NL:HR:2009:BI5103).

4.

In het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BI1943) staan de uitgangspunten voor geschillen over de opbrengstlimiet van gemeentelijke rechten.

-

Indien een belanghebbende aan de orde stelt of de in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet bedoelde geraamde baten de in dat artikel bedoelde geraamde “lasten ter zake” hebben overschreden, dient de heffingsambtenaar inzicht te verschaffen in de desbetreffende ramingen.

-

Indien de belanghebbende ten aanzien van één of meer posten in de raming in twijfel trekt of de post kan worden aangemerkt als een “last ter zake”, dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen over deze post(en) te verstrekken, teneinde – naar vermogen – deze twijfel weg te nemen.

-

Indien de belanghebbende niet stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, heeft de rechter slechts de rechtsvraag te beantwoorden of, uitgaande van die feiten, de desbetreffende post kan worden aangemerkt als een “last ter zake”. Bij ontkennende beantwoording van die vraag dient hij te beoordelen of daardoor de opbrengstlimiet is overschreden.

-

Indien de belanghebbende wél stelt dat die feitelijke gegevens onjuist zijn, en de heffingsambtenaar deze stelling van de belanghebbende betwist, komt bewijslevering aan de orde. In dat geval draagt de belanghebbende de bewijslast van zijn stelling dat de door de heffingsambtenaar verschafte feitelijke gegevens onjuist zijn, omdat die onjuistheid een voorwaarde is voor het intreden van het rechtsgevolg dat hij inroept (onverbindendheid van de verordening). Na bewijslevering dient de rechter, uitgaande van de feiten die hij bewezen acht, de rechtsvraag te beantwoorden die hiervoor in het vorige gedachtestreepje is omschreven, en in het licht daarvan te beoordelen of de opbrengstlimiet is overschreden.

5.

Eiseres heeft zich in haar brief van 29 oktober 2013 en ter zitting op het standpunt gesteld dat verweerder met zijn nadere toelichting niet heeft aangetoond dat de dotatie aan het Fonds Openbare Ruimte in zijn geheel kan worden aangemerkt als een “last ter zake”. Uit het Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2021 (GRP) blijkt volgens eiseres dat een aantal projecten dat wordt betaald uit deze investeringsvoorziening niet ziet op noodzakelijke vervanging van de bestaande voorzieningen, maar juist betrekking heeft op een uitbreiding van het voorzieningenniveau. Zo ziet het project Kersenbaan tweede fase op de aanleg van een retentiebassin voor vermindering van de kans op wateroverlast in het Leusderkwartier. Daarnaast dienen volgens eiseres ook alle werkzaamheden die verband houden met de zogenoemde afkoppeling van het hemelwater te worden aangemerkt als een uitbreiding van het bestaande voorzieningenniveau. Voor dit project moet een tweede buis worden gelegd naast de bestaande riolering. In verschillende straten in het Leusderkwartier en Berg Noord is dit het geval.

6.

Verweerder heeft in zijn brief van 19 november 2013 nader toegelicht dat het tweede retentiebassin aan de Kersenbaan een noodzakelijke vervanging betreft van bestaande riolering. Wat betreft de afkoppeling van het hemelwater heeft verweerder gesteld dat op het moment dat een gemengd riool vervangen moet worden, de gemeente Amersfoort een gescheiden rioolsysteem zal aanleggen om zoveel mogelijk afvalwater en regenwater van elkaar te ontkoppelen. Vervanging van een rioolbuis is aan de orde als een rioolbuis 60 tot 70 jaar oud is.

Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat het tweede retentiebassin van 800 m³ aan de Kersenbaan toch een uitbreiding van de bestaande riolering betreft, omdat er meer opvang van regenwater nodig is. De afkoppeling van het hemelwater in het Leusderkwartier en Berg-Noord is deels vervanging en deels uitbreiding van de bestaande riolering.

7.

Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat een gemeente mag bijdragen aan bestemmingsreserves en voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van de betrokken activa. Wat wel wordt betwist, is dat het in de genoemde projecten Kersenbaan, Leusderkwartier en Berg-Noord alleen gaat om kosten tot behoud van voorzieningen, zoals kosten voor onderhoud en vervanging.

Gelet op het bovengenoemde stappenschema van de Hoge Raad draagt eiseres de bewijslast van deze stelling. Hierin is zij grotendeels geslaagd nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat de aanleg van het tweede retentiebassin aan de Kersenbaan een uitbreiding van de bestaande riolering betreft en dat de afkoppeling van het hemelwater in het Leusderkwartier en Berg-Noord deels vervanging en deels uitbreiding van de bestaande riolering betreft.

De rechtbank merkt daarbij nog op dat indien één oude rioolbuis die aan vervanging toe is, wordt vervangen door twee buizen (één voor het rioolwater en één voor het hemelwater) er geen sprake is van uitbreiding, maar van onderhoud en vervanging. Indien een rioolbuis nog niet toe aan is vervanging, maar wel wordt vervangen door twee buizen is wel sprake van uitbreiding. De rechtbank is van oordeel dat het verweerder op voorhand duidelijk moet zijn geweest dat de uitbreidingsinvesteringen geen “lasten ter zake” zijn en als zodanig niet mochten worden verhaald door middel van de rioolafvoerrechten.

8.

De rechtbank dient nu te beoordelen of daardoor de opbrengstlimiet is overschreden.

Concreet houdt dit in dat de rechtbank na eliminatie van de desbetreffende kostenbedragen moet kijken of de geraamde baten “in betekenende mate” uitgaan boven het gecorrigeerde bedrag van de geraamde lasten. Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 april 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BU7248) blijkt dat hiervan sprake is indien de geraamde baten 10% of meer uitgaan boven het gecorrigeerde bedrag van de geraamde lasten.

Eiseres heeft niet bewezen dan wel gesteld dat de gehele posten voor de projecten Kersenbaan, Leusderkwartier en Berg-Noord uitbreiding betreffen. Echter, indien de rechtbank (uit pragmatisch oogpunt) wel uitgaat van alle in bijlage 1 genoemde posten met betrekking tot de projecten Kersenbaan, Leusderkwartier en Berg-Noord (nummers 28, 29, 41, 42, 56, 68, 71, 74, 80, 90, 96 en 98) komt de rechtbank uit op een bedrag van € 419.064,-.

Uitgaande van dit bedrag bedraagt het gecorrigeerde bedrag van de geraamde lasten € 9.910.936,-. De geraamde baten van € 10.280.000,- gaan minder dan 10% (namelijk 3,7%) over dit gecorrigeerde bedrag van de geraamde lasten uit. Dit betekent dat de door de Hoge Raad in zijn arrest van 10 april 2009 (zie overweging 3) geformuleerde hoofdregel van toepassing is, waarbij de overschrijding van de opbrengstlimiet leidt tot onverbindendheid van de tariefstelling in de Verordening (de zogenaamde partiële onverbindendheid). Van algehele onverbindendheid is dus geen sprake.

9.

Dit brengt mee dat de aanslagen met het berekende verschil van 3,7% moeten worden verminderd. Nu het voor de rechtbank niet mogelijk is om precies vast te stellen welk deel van de posten in het Leusderkwartier en Berg-Noord zien op uitbreiding, wordt de gehele post in mindering gebracht en dient dit voor risico van verweerder te blijven.

10.

Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar.

11.

De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en de aanslagen voor het belastingjaar 2013 (met 3,7%) te verminderen tot op een bedrag van € 4.054,- voor het eigenaarsdeel en € 3.012,- voor het gebruikersdeel.

12.

Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 318,- vergoedt.

13.

De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.217,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de eerste zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op de tweede zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag rioolheffing/rioolrecht voor het eigenaarsdeel tot € 4.054,- en de aanslag rioolheffing/rioolrecht voor het gebruikersdeel tot € 3.012,-;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318,- aan eiseres te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.217,50, te betalen aan eiseres.

Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Menger, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2014.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel