Rechtbank Noord-Holland, 20-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8561, AWB - 19 _ 4369
Rechtbank Noord-Holland, 20-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8561, AWB - 19 _ 4369
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 20 juli 2020
- Datum publicatie
- 30 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:8561
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 4369
Inhoudsindicatie
Eiser en de belastingdienst hebben een geschil over de verkrijgingsprijs van een aanmerkelijk belang. In dat kader oordeelt de rechtbank dat percelen cultuurgrond niet binnen het landbouwbedrijf van eiser zijn aangewend. Dit betekent dat de landbouwvrijstelling niet van toepassing is.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4369
(gemachtigde: mr. D.J.M. Dudink),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 16 april 2018 een beschikking verkrijgingsprijs aanmerkelijk belang gegeven.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de beschikking vernietigd en de verkrijgingsprijs aanmerkelijk belang opnieuw vastgesteld.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2020 te Haarlem. De zaak is gelijktijdig met de zaak van [A] (hierna: de echtgenote), bij de rechtbank bekend met kenmerk HAA 19/4370, behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B] , bijgestaan door [C] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is geboren op [#] en woont op het adres [D] . Hij is gehuwd met [A] .
2. Tot 1 januari 2015 exploiteerde eiser samen met zijn echtgenote een bloembollenbedrijf in de vorm van een vennootschap onder firma. Tot het bedrijf behoren percelen cultuurgrond te [E] en te [F] . Op 30 maart 2016 heeft eiser samen met zijn echtgenote de besloten vennootschap [G] B.V. opgericht. Eiser en zijn echtgenote hebben het door hen geëxploiteerde bloembollenbedrijf ingebracht in [G] B.V. De onderneming komt met ingang van 1 januari 2015 voor rekening en risico van [G] B.V.
3. Eiser en zijn echtgenote hebben ter zake van de inbreng van de onderneming in [G] B.V., verzocht om toepassing van de faciliteit van de geruisloze omzetting (artikel 3.65 van de Wet inkomstenbelasting 2001; hierna: Wet IB 2001). Verweerder heeft het verzoek gehonoreerd en de beschikking geruisloze overgang op 2 maart 2018 afgegeven.
4. Na ontvangst op 16 april 2018 van de getekende akkoordverklaring met de
Standaardvoorwaarden geruisloze omzetting heeft verweerder op dezelfde dag de beschikking verkrijgingsprijs aandelen [G] B.V. afgegeven. Verweerder heeft de verkrijgingsprijs lager vastgesteld dan eiser had berekend, omdat naar zijn mening de verhoging van de verkrijgingsprijs ingevolge de zesde standaardvoorwaarde van het besluit van 2 juli 2010 (nr. DGB 2010/3599M Stcrt. 2010, 10512; hierna: Besluit geruisloze omzetting) met het bedrag dat onder de landbouwvrijstelling zou zijn vrijgesteld, lager is dan volgens eiser.
5. Verweerder is bij het primaire besluit van mening dat op de percelen cultuurgrond te [E] (sectie [H] nummers [#] tot en met [#] en [#] , groot 18.97.30 hectare) de landbouwvrijstelling gedeeltelijk niet van toepassing is omdat de cultuurgronden in de bezitsperiode 4 november 2011 tot 1 januari 2015 niet steeds feitelijk in het bloembollenbedrijf werden aangewend.
De verkrijgingsprijs van de aandelen werd als volgt vastgesteld:
Waardering cultuurgrond 18.97.30 ha per 1-1-2015 € 1.233.245
Af: boekwaarde € 826.448
Waardeverandering periode 4-11-2011 tot 1-1-2015 € 406.797
Af: toegestane landbouwvrijstelling 18.97.30 ha € 51.562
Niet onder de landbouwvrijstelling valt:
406.797 -/- 51.562 € 355.235
Aandeel eiser niet vrijgesteld deel 60 % € 213.141
Door eiser berekende verkrijgingsprijs aandelen € 684.035
Af: minder landbouwvrijstelling € 213.141
Vastgestelde verkrijgingsprijs aandelen € 470.894
6. Bij brief van 24 mei 2018 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de beschikking verkrijgingsprijs aandelen [G] B.V. Het bezwaar betrof het niet van toepassing zijn van de landbouwvrijstelling op de percelen cultuurgrond te [E] .
7. Tijdens het hoorgesprek op 7 februari 2019 is vervolgens nog het gebruik van de percelen cultuurgrond te [F] (sectie [I] , thans nummers [#] , [#] , [#] , 1671 en deel [#] , totaal groot 08.59.33 hectare; hierna ook: “de percelen cultuurgrond bij het huis”) aan de orde gekomen. Bij het primaire besluit was voor deze percelen cultuurgrond wel de verhoging van de verkrijgingsprijs in verband met de toepassing van de landbouwvrijstelling in aanmerking genomen. Deze percelen liggen naast en nabij het woonhuis en de bedrijfslocatie van eiser aan de [D] .
8. Eiser heeft over het gebruik van de percelen cultuurgrond bij het huis aangegeven dat ze niet worden gebruikt in het eigen bloembollenbedrijf van eiser voor de teelt van bloembollen. De percelen cultuurgrond worden gebruikt als ruilmiddel om percelen cultuurgrond van anderen te kunnen verkrijgen teneinde daar bloembollen te telen.
9. De marktwaarde, vrij van huur en gebruik van de percelen cultuurgrond bij het huis bedraagt op 1 januari 2015 € 565.508. De waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemming is gelijk aan de marktwaarde. De boekwaarde bedraagt op 1 januari 2015 € 437.595. De meerwaarde bedraagt op 1 januari 2015 € 127.913 (€ 565.508 -/- € 437.595).
10. In een brief van 1 maart 2019 heeft verweerder de verhoging van de verkrijgingsprijs van de aandelen in verband met de toepassing van de landbouwvrijstelling op de percelen [E] alsnog in aanmerking genomen. De landbouwvrijstelling is van toepassing omdat het gebruik van de percelen als grasland in de jaren dat ze niet feitelijk werden aangewend in het eigen bloembollenbedrijf bevorderlijk was voor het gebruik van de percelen in het eigen bloembollenbedrijf in andere jaren.
11. Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder de verhoging in verband met
de toepassing van de landbouwvrijstelling op de percelen cultuurgrond bij het huis niet toegestaan. Het niet toestaan van de landbouwvrijstelling op deze cultuurgrond heeft verweerder intern gecompenseerd met het aandeel van eiser in de landbouwvrijstelling op de cultuurgronden te [E] .
12. De landbouwvrijstelling heeft verweerder als volgt berekend:
Taxatie [J] € 1.916.753
Af: waarde percelen bij huis € 565.508
Af: boekwaarde grond € 1.390.398
Bij: boekwaarde percelen bij huis € 437.595
Landbouwvrijstelling € 398.442
Aandeel eiser 60% € 239.065
Aandeel echtgenote 40% € 159.377
13. Verweerder heeft rekening houdende met een landbouwvrijstelling van € 239.065, de verkrijgingsprijs van de aandelen bij uitspraak op bezwaar als volgt vastgesteld:
Ondernemingsvermogen 1-1-2015 € 530.882
Af: lijfrente € 89.827
Af: Belastingschulden € 42.214
Af: Creditering € 6.842
Af: Voordeel kavelruil grond € 12.660
Bij: Landbouwvrijstelling € 239.065
Verkrijgingsprijs aandelen € 618.344
Geschil 14. Partijen houdt verdeeld de verkrijgingsprijs van de aandelen in [G] B.V. Meer in het bijzonder is in geschil de toepassing van de zesde standaardvoorwaarde van het Besluit geruisloze omzetting. Meer in het bijzonder is de vraag of de verkrijgingsprijs van de aandelen moet worden verhoogd met het aandeel van eiser in de stille reserve in de percelen cultuurgrond gelegen bij het huis.
15. Eiser heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de percelen cultuurgrond bij het huis functioneel worden gebruikt en dienstbaar zijn aan het landbouwbedrijf (het bloembollenbedrijf) van eiser. Het ter beschikking stellen van deze percelen aan een andere agrariër (de heer [K] ) leidt ertoe dat eiser over kwalitatief geschiktere grond voor de teelt van bloembollen kan beschikken. Dat leidt tot een betere kwaliteit bloembollen en bijgevolg hogere verkoopopbrengsten. De landbouwvrijstelling is op deze gronden van toepassing nu indirect er een voldoende verband met het landbouwbedrijf is. Bijgevolg dient de verkrijgingsprijs van het aanmerkelijk belang met de in die gronden begrepen meerwaarde te worden verhoogd.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en verhoging van de verkrijgingsprijs van het aanmerkelijk belang tot een bedrag van € 684.035.
16. Verweerder heeft zich – eveneens zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de landbouwvrijstelling niet van toepassing is op de percelen cultuurgrond bij het huis omdat:
- de percelen cultuurgrond bij het huis niet fysiek worden gebruikt in het bloembollenbedrijf van eiser;
- de gronden slechts worden gebruikt als ruilmiddel om grond van anderen te kunnen gebruiken, en
- de feitelijke exploitatie van de cultuurgrond niet voor rekening en risico van eiser komt.
De verkrijgingsprijs van de aandelen moet worden vastgesteld op € 618.344.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
17. Op grond van het Besluit geruisloze omzetting geeft de inspecteur na geruisloze omzetting ter zake van de verkrijgingsprijs ambtshalve een voor bezwaar vatbare beschikking af als bedoeld in artikel 4.36 van de Wet IB 2001.
18. De verkrijgingsprijs bedoeld in artikel 4.21 van de Wet IB 2001 van de bij de omzetting verkregen aandelen wordt gesteld op de som van de fiscale boekwaarden op het overgangstijdstip van de vermogensbestanddelen die worden ingebracht. Indien en voor zover zonder de toepassing van artikel 3.65 van de Wet IB 2001 voordelen - zowel positieve als negatieve voordelen - zouden zijn vrijgesteld door de toepassing van artikel 3.11 (vrijstelling voor bosbedrijf) of artikel 3.12 (landbouwvrijstelling) van de Wet IB 2001 wordt het bedrag bepaald op grond van de vorige volzin, verhoogd respectievelijk verlaagd met deze voordelen (zesde standaardvoorwaarde).
19. In artikel 3.12 van de Wet IB 2001 is de landbouwvrijstelling opgenomen. Lid 1
bepaalt het volgende:
‘Tot de winst behoren niet voordelen uit landbouwbedrijf ter zake van waardeveranderingen van gronden - daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen - voor zover de waardeverandering van de grond is toe te rekenen aan de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij voortzetting van de aanwending van de grond in het kader van een landbouwbedrijf, en niet is ontstaan in de uitoefening van het bedrijf.’
Inhoudelijk
20. De rechtbank dient te beoordelen of de voordelen op de percelen cultuurgrond gelegen bij het huis zijn vrijgesteld onder de landbouwvrijstelling als bedoeld in artikel 3.12 van de Wet IB 2001. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
21. De landbouwvrijstelling ziet op de waardeveranderingen van grond die binnen het
kader van een landbouwbedrijf wordt aangewend. Vaststaat dat eiser een landbouwbedrijf uitoefent. Dat de grond tot het bedrijfsvermogen van het landbouwbedrijf van eiser behoort, is een noodzakelijke voorwaarde, maar niet voldoende voor het van toepassing zijn van de landbouwvrijstelling. De grond dient feitelijk dienstbaar te zijn aan de uitoefening van het eigen landbouwbedrijf (vergelijk HR 23 november 1955,
, BNB 1956/38). Tussen partijen staat evenwel vast dat de percelen cultuurgrond bij het huis niet fysiek worden gebruikt in het bloembollenbedrijf van eiser. Integendeel, vast staat dat deze gronden elk jaar opnieuw als ruilobject worden aangeboden aan een of meerdere andere agrariërs teneinde in hun onderneming te worden geëxploiteerd. Derhalve doet zich de situatie dat de gronden in het kader van vruchtwisseling het ene jaar wel en het daaropvolgende jaar niet in het eigen landbouwbedrijf fysiek worden benut, zich hier niet voor. Immers bij vruchtwisseling wordt beoogd de gronden kwalitatief geschikt te houden dan wel geschikter te maken voor het gewas dat binnen de eigen onderneming een daaropvolgend jaar wordt gezaaid of gepoot op die gronden (vergelijk Hof ‘s-Gravenhage19 januari 1968, nr. 84/1967, ECLI:NL:GHSGR:1968:AX6040).
22. Voorts geldt dat de exploitatie van de in geschil zijnde gronden niet voor rekening en risico van eiser heeft plaatsgevonden. Ook na ommekomst van de termijn waarvoor de gronden door een andere agrariër zijn geëxploiteerd worden deze gronden niet aansluitend in het eigen landbouwbedrijf fysiek aangewend, doch opnieuw als ruilobject aangeboden en gebruikt (vergelijk Hoge Raad 1 februari 2008, nr. 43731, ECLI:NL:HR:2008:BC3175 en Hof Amsterdam 28 mei 2009, nr. 07/00532, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1821, overweging 2.4.3). Daarmee is de situatie bereikt dat de gronden permanent ter beschikking aan een derde worden gesteld en daarmee buiten het landbouwbedrijf van eiser zijn gebracht. Dat de handelwijze van eiser uit louter bedrijfseconomische reden wenselijk wordt geacht – dat wil zeggen voor eiser tot een beter financieel resultaat leidt – kan niet tot een andersluidend oordeel leiden. Ook hetgeen eiser ter zitting heeft aangevoerd over de noodzaak tot specialisatie en schaalvergroting van de teelt van bloembollen kan dat evenmin. Anders dan eiser heeft gesteld, ziet de rechtbank ten slotte geen reden om de hiervoor genoemde jurisprudentie op het gebied van de landbouwvrijstelling dusdanig ruim uit te leggen dat de vrijstelling toepassing vindt vanwege het indirecte verband tussen de percelen cultuurgrond bij het huis en het landbouwbedrijf van eiser.
23. Met verweerder is de rechtbank derhalve van oordeel dat de landbouwvrijstelling op percelen cultuurgrond die als ruilmiddel wordt gebruikt, in welke verhouding dan ook, niet van toepassing is.
24. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskostenvergoeding
25. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.