Home

Rechtbank Noord-Holland, 16-11-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:10619, AWB - 20 _ 3649

Rechtbank Noord-Holland, 16-11-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:10619, AWB - 20 _ 3649

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
16 november 2021
Datum publicatie
22 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:10619
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3649

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslagen ib/pvv en beschikking in strijd met het correctiebeleid, aftrek specifieke zorgkosten, toerekening aftrek specifieke zorgkosten, de beroepen zijn gegrond,

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 20/3649, HAA 20/3650, HAA 20/3233 en HAA 20/3234

(gemachtigde: J.A. Klaver),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2012, 2013 en 2015 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.396 (2012), € 4.925 (2013) en € 26.049 (2015). Voorts is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht tot een bedrag van

€ 133 (2012), € 212 (2013) en € 19 (2015). Voor het jaar 2014 heeft verweerder een beschikking ib/pvv aan eiser opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.549 (2014).

Verweerder heeft op 17 november 2017 een bezwaarschrift van eiseres ontvangen tegen de navorderingsaanslagen ib/pvv 2012, 2013 en 2015 en op 5 december 2017 een bezwaarschrift tegen de beschikking ib/pvv 2014.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslagen ib/pvv 2012, 2013 en de beschikking ib/pvv 2014 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.332 (2012), € 3.202 (2013) en € 12.501 (2014). Overeenkomstig zijn de beschikkingen belastingrente verminderd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag ib/pvv 2015 gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

In de zaak met nummer HAA 20/3234 (2015) zijn een conclusie van repliek en een conclusie van dupliek ingediend.

Verweerder heeft in de zaak met nummer HAA 20/3234 (2015) ten aanzien van delen van twee van de overgelegde gedingstukken een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Betreffende het geanonimiseerde stuk in bijlage 21 verwijst de rechtbank naar de afspraken die hierover met partijen zijn gemaakt dat de 8:29-procedure achterwege heeft kunnen blijven, omdat de uitkomst daarvan hen bekend is (uitspraak van 2 juni 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:4983).

Ten aanzien van de bij de conclusie van dupliek van 2 februari 2021 gevoegde bijlage 22 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank Noord-Holland bij beslissing van

22 januari 2020 bepaald dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 13 juli 2020 bericht dat zij de rechtbank geen toestemming verleent kennis te nemen van de ongeschoonde versie.

De rechter heeft in deze zaken geen kennis genomen van de ongeanonimiseerde stukken.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2021 te Haarlem.

Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde J.A. Klaver. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. drs. [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en was gehuwd met [naam 3] tot zijn overlijden op [datum] 2014.

2012 (HAA 20/3649)

2. Eiseres heeft op 4 maart 2013 digitaal aangifte ib/pvv over het jaar 2012 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2. De aangifte bestaat uit een belastbare winst uit onderneming ter hoogte van € 2.401. In de aangifte is voorts een bedrag van € 3.085 als totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten opgenomen, waarvan € 2.394 (77,6%) aan eiseres is toebedeeld. Tezamen met een restant persoonsgebonden aftrek van € 5 leverde dit de totale aftrek van € 2.399 op.

3. Verweerder heeft met dagtekening 22 november 2013 een voorlopige aanslag ib/pvv 2012 aan eiseres opgelegd. Voorts heeft verweerder met dagtekening 11 januari 2014 de definitieve aanslag ib/pvv 2012 aan eiseres opgelegd. Beide aanslagen zijn conform de ingediende aangifte opgelegd.

2013 (HAA 20/3650)

4. Eiseres heeft op 19 juni 2014 digitaal aangifte ib/pvv over het jaar 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 714. De aangifte bestaat uit een belastbare winst uit onderneming ter hoogte van € 4.925. In de aangifte is voorts een bedrag van € 4.211 als totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten opgenomen, dat geheel aan eiseres is toebedeeld.

5. Verweerder heeft met dagtekening 23 juli 2014 de definitieve aanslag ib/pvv 2013 aan eiseres opgelegd, conform de ingediende aangifte.

2014 (HAA 20/3233)

6. Eiseres heeft op 29 juni 2015 digitaal aangifte ib/pvv over het jaar 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.902. De aangifte bestaat uit een belastbare winst uit onderneming ter hoogte van € 0 en belastbare inkomen uit vroegere dienstbetrekking van € 12.549. In de aangifte is voorts een bedrag van € 4.946 als totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten opgenomen, waarvan € 2.647 (53,5%) aan eiseres is toebedeeld.

7. Verweerder heeft met dagtekening 21 augustus 2015 de definitieve aanslag ib/pvv 2014 aan eiseres opgelegd, conform de ingediende aangifte.

2015 (HAA 20/3234)

8. Eiseres heeft op 30 juni 2016 digitaal aangifte ib/pvv over het jaar 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.703. De aangifte bestaat uit een belastbare winst uit onderneming ter hoogte van € 1.471 en belastbaar inkomen uit vroegere dienstbetrekking van € 24.578. In de aangifte is voorts een bedrag van € 1.346 als aftrek specifieke zorgkosten opgenomen.

9. Verweerder heeft met dagtekening 26 augustus 2016 de definitieve aanslag ib/pvv 2015 aan eiseres opgelegd, conform de ingediende aangifte.

Alle navorderingsaanslagen

10. Verweerder heeft eiseres bij brieven met dagtekening 14 maart 2017 om informatie verzocht over de aangiften ib/pvv 2012 tot en met 2015. Eiseres heeft bij brief van

21 juni 2017, ontvangen door verweerder 10 juli 2017, hierop gereageerd.

11. Verweerder heeft eiseres bij brief met dagtekening 2 augustus 2017 geïnformeerd over zijn voornemen om navorderingsaanslagen over de jaren 2012 tot en met 2015 op te leggen, omdat eiseres de gevraagde bewijsstukken niet heeft verstrekt. Hierop heeft de gemachtigde van eiseres bij brief van 28 augustus 2017 gereageerd; daarbij zijn geen bewijsstukken overgelegd.

12. Verweerder heeft eiseres bij brief met dagtekening 17 oktober 2017 geïnformeerd over de handhaving van zijn voornemen (zie punt 11).

13. Verweerder heeft met dagtekening 28 oktober 2017 de navorderingsaanslagen ib/pvv 2012, 2013 en 2015 aan eiseres opgelegd. Daarbij heeft verweerder de door eiseres geclaimde aftrek specifieke zorgkosten volledig gecorrigeerd.

14. Verweerder heeft met dagtekening 30 oktober 2017 de beschikking ib/pvv 2014 aan eiseres opgelegd. Daarbij heeft verweerder de door eiseres geclaimde aftrek specifieke zorgkosten volledig gecorrigeerd, waarna het verzamelinkomsten van eiseres opnieuw is vastgesteld. De verschuldigde ib/pvv is niet gewijzigd.

15. Verweerder heeft op 21 november 2017 (voor de jaren 2012, 2013 en 2015) en

8 december 2017 (voor het jaar 2014) bezwaarschriften van de gemachtigde van eiseres tegen de navorderingsaanslagen en beschikking ontvangen, welke de gemachtigde van eiseres bij brieven, ontvangen door verweerder op 9 januari 2018 (2012, 2013 en 2015) en 16 januari 2018 (2015), nader heeft gemotiveerd. Bij de bezwaren zijn geen bewijsstukken overgelegd.

16. Verweerder heeft bij brief met dagtekening 15 maart 2018 een vooraankondiging op alle bezwaarschriften aan eiseres verstuurd.

17. Op 3 juli 2018 heeft een hoorgesprek met eiseres en de gemachtigde van eiseres plaatsgevonden. Van het hoorgesprek is een verslag gemaakt. Tijdens het hoorgesprek zijn bewijsstukken overgelegd en is, onder andere, afgesproken dat eiseres uiterlijk tot en met

3 augustus 2018 de resterende stukken ter onderbouwing van de specifieke zorgkosten kan indienen. De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 30 juli 2018 nadere stukken ter onderbouwing van de specifieke zorgkosten voor alle jaren overgelegd.

18. Naar aanleiding van de door eiseres overgelegde nadere stukken heeft verweerder aan eiseres bij brief met dagtekening 17 december 2018, enkel ter zake van het jaar 2014, verzocht om nadere informatie. De gemachtigde van eiseres heeft hier bij brief van 5 januari 2019 op gereageerd.

19. Verweerder heeft met dagtekening 29 april 2020 een motivering van de uitspraak op het bezwaar 2012, 2013 en 2014 toegezonden en heeft met dezelfde dagtekening (voor het jaar 2015) en met dagtekening 19 mei 2020 (voor de jaren 2012, 2013 en 2014) de uitspraken op bezwaar gedaan. Verweerder is gedeeltelijk tegemoet gekomen aan de bezwaren van eiseres gericht tegen de navorderingsaanslagen ib/pvv 2012 en 2013 en de beschikking ib/pvv 2014. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag ib/pvv 2015 gehandhaafd.

20. Tot de stukken van het geding in de zaak met nummer HAA 20/3234 (2015) behoort een op 21 december 2018 gedateerde ambtsedige verklaring van [naam 4] , onder meer inhoudende:

“Begin 2015 is door de Belastingdienst een analyse uitgevoerd voor aangiften inkomstenbelasting die onder vermelding van een beconnummer werden ingestuurd. Hierbij viel het beconnummer [#] Maatschap Werkcollectief Hoorn (hierna: WKH ) op vanwege het hoge percentage aangiften met zorgkosten. Via dit beconnummer werden veel meer aangiften met een aftrek zorgkosten ingestuurd dan op basis van het landelijk gemiddelde zou mogen worden verwacht. Zoals bij dit soort signalen gebruikelijk is, zijn vervolgens voor een klein gedeelte van de aangiften vragenbrieven verstuurd teneinde te kunnen beoordelen in hoeverre de door WKH opgevoerde aftrekposten terecht werden opgevoerd. Met dagtekening 30 juni 2015 zijn daartoe 173 vragenbrieven verstuurd voor aangiften IH 2014 van WKH waarin een aftrek zorgkosten was opgevoerd en waarvoor nog geen definitieve aanslag was vastgesteld. Het grootste deel van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2012 tot en met 2014 was op dat moment echter al geautomatiseerd vastgesteld.

Naar aanleiding van de bevindingen bij de behandeling van deze aangiften, is begin 2016 vervolgens een signalering ingebracht, die er voor zorgde dat de aangiften die vanaf dat moment zouden worden ingediend onder het beconnummer van WKH, zouden worden uitgeworpen voor inhoudelijke beoordeling van de aangifte. Op het moment van inbrengen van de signalering was nog niet duidelijk in hoeverre de bevindingen bij de behandeling van de 173 aangiften, representatief waren voor het aangiftegedrag van WKH. Ten tijde van het inbrengen van de signalering gold een algemene ondergrens van [onleesbaar gemaakt], die ook voor andere adviseurs gold waarvoor een signalering was ingebracht.

Tijdens de behandeling van deze aangiften wordt duidelijk dat slechts een beperkt gedeelte van de in aftrek gebrachte bedragen in de aangiften van WKH aannemelijk kan worden gemaakt. Dit leidt tot het op 9 november 2016 indienen van de preweeg waarin WKH wordt voorgedragen voor een strafrechtelijk onderzoek. Op 17 november 2016 is besloten het strafrechtelijk onderzoek in te stellen.

Met dagtekening 14 maart 2017 zijn via een zogenaamde centrale mailing 1.853 verzoekenom informatie over de aangiften 2012 tot en met 2015 verstuurd aan de klanten van WKH. […] Een klein deel van de vragenbrieven had betrekking op papieren aangiften die vermoedelijk ook door WKH zijn ingediend. Om de omvang van het fiscale nadeel te bepalen, is voor deze mailing een ondergrens gehanteerd van [onleesbaar gemaakt]. Naar aanleiding van deze vragenbrieven zijn in veel gevallen navorderingsaanslagen opgelegd, omdat de opgevoerde zorgkosten niet aannemelijk gemaakt konden worden.”

Geschil 21. In geschil is of eiseres recht heeft op een hogere aftrek specifieke zorgkosten. Voor alle jaren is de aftrek extra kleding en beddengoed in geschil alsook, met uitzondering van het jaar 2014, de aftrek dieetkosten. Verder is voor de jaren 2014 en 2015 in geschil of verweerder een ambtelijk verzuim heeft begaan en is ter zake van alle jaren in geschil of de navorderingsaanslagen in strijd met het correctiebeleid zijn opgelegd.

22. Ten eerste stelt eiseres dat de navorderingsaanslagen en beschikking in strijd met het correctiebeleid zijn opgelegd en op grond daarvan vernietigd dienen te worden. Voor de jaren 2014 en 2015 heeft als tweede argument voor de vernietiging van de beschikking en navorderingsaanslag te gelden dat geen sprake is van een nieuw feit, dan wel dat verweerder een ambtelijk verzuim heeft begaan. Verder stelt eiseres dat zij met de overgelegde stukken voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat recht bestaat op de aftrek voor uitgaven van specifieke zorgkosten en ook op basis daarvan ten onrechte is nagevorderd bij eiseres. Ook heeft verweerder voor de jaren 2012 en 2014 niet de juiste verdeelsleutel aangehouden, waardoor de toerekening van de aftrek specifieke zorgkosten onjuist is. Eiseres had naar verhouding van het in de aangifte gekozen aandeel, haar deel van de aftrek specifieke zorgkosten toegerekend dienen te krijgen. Ter zitting heeft eiseres ter zake van het jaar 2014 het standpunt ingenomen dat zij mocht vertrouwen op volledige tegemoetkoming, gelet op hetgeen in de uitspraak op bezwaar is vermeld namelijk, ‘de inspecteur heeft besloten aan uw bezwaar tegemoet te komen’. Aldus is verweerder ten onrechte gedeeltelijk aan het bezwaar van eiseres tegemoet gekomen. Ook is eiseres voor het jaar 2014 in verwarring gebracht, doordat eerst de uitspraak op bezwaar bij brief van 29 april 2020 aan eiseres is verstuurd, welke is gevolgd door de uitspraak op bezwaar met dagtekening 19 mei 2020.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslagen.

23. Ter zitting is verweerder akkoord gegaan met de door eiseres geclaimde dieetkosten voor de jaren 2012, 2013 en 2015. Hierdoor heeft eiseres, conform het standpunt van eiseres, recht op een hogere aftrek specifieke zorgkosten van € 100 in de jaren 2012, 2013 en 2015. De overige in aftrek gebracht specifieke zorgkosten zijn terecht gecorrigeerd, nu eiseres deze niet aannemelijk heeft gemaakt. Verder had verweerder een nieuw feit, was geen sprake van een ambtelijk verzuim en zijn de navorderingsaanslagen en beschikking niet in strijd met het correctiebeleid opgelegd. Tot slot is verweerder het met eiseres eens dat voor de jaren 2012 en 2014 de toerekening van de aftrek specifieke zorgkosten onjuist is geweest, omdat deze niet naar rato is verminderd. Verweerder ziet geen aanleiding voor vernietiging van de beschikking voor het jaar 2014 op grond van het vertrouwensbeginsel, omdat een ‘tegemoetkomen’ geen ‘volledig tegemoetkomen’ hoeft te betekenen.Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen conform die hierboven uiteengezette standpunten.

24. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Alle navorderingsaanslagen, aftrek specifieke zorgkosten

25. De op een belastingplichtige drukkende uitgaven voor specifieke zorgkosten komen in aftrek op grond van artikel 6.1 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).

Kleding en beddengoed

26. Op grond van artikel 6.17, eerste lid en onder g, van de Wet IB 2001, worden uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor extra kleding en beddengoed aangemerkt als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Ingevolge artikel 38 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 worden deze uitgaven in aanmerking genomen indien ze voortvloeien uit ziekte of invaliditeit en deze ten minste een jaar heeft geduurd of vermoedelijk zal duren.Op eiseres rust de last aannemelijk te maken dat dergelijke uitgaven zijn gedaan, dat de uitgaven op haar hebben gedrukt en dat aan de overige voorwaarden voor aftrek is voldaan.

27. Eiseres stelt dat zij in elk jaar recht heeft op een aftrek voor de uitgaven voor extra kleding en beddengoed voor haarzelf en voor haar echtgenoot (dat wil zeggen, tot zijn overlijden in 2014). Zij stelt ook dat in rechte te beschermen vertrouwen ontleend kan worden aan het accepteren van de aftrek voor de echtgenoot in 2014, op grond van dezelfde soort verklaring van de arts. Verweerder heeft gesteld dat uit de verklaringen van de arts onvoldoende aannemelijk is geworden dat eiseres (in de jaren 2012, 2013, 2014 en 2015) en haar echtgenoot (in de jaren 2012 en 2013) aan een ziekte zoals bijvoorbeeld incontinentie leden, omdat in de verklaringen is opgenomen dat sprake is van incontinentie dan wel onbedoeld vochtverlies. Derhalve zijn enkel de verklaringen onvoldoende om de kosten in de hierboven genoemde jaren in aftrek toe te laten. Dat de kosten voor de echtgenoot wel in het jaar van zijn overlijden (2014) in aftrek zijn toegelaten, is gebeurd omdat een overzicht van de ziektekostenverzekeraar is overgelegd, waaruit opgemaakt kan worden dat in het jaar 2014, urinezakken en overige materialen in verband met urineweginfecties zijn aangeschaft. Dit maakt dat het bestaan van een ziekte en van de kosten voor extra kleding en beddengoed voor het jaar 2014 voor haar echtgenoot wel aangenomen is.

28. Op de verklaring van de huisarts van eiseres, gedateerd 8 januari 2018, is opgenomen dat eiseres “lijdt aan incontinentie/onbedoeld vochtverlies” en zijn in de kantlijn de jaartallen 2014 en 2015 geschreven. Tevens is een gelijke verklaring van de huisarts overgelegd voor de echtgenoot waarop in de kantlijn de jaartallen 2012, 2013 en 2014 zijn geschreven. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier, in het bijzonder uit de verklaringen van de huisarts, niet duidelijk is af te leiden of sprake is van incontinentie of van onbedoeld vochtverlies van andere aard. Die verklaringen geven dus geen uitsluitsel of er sprake is van een ziekte of invaliditeit ten gevolge waarvan extra uitgaven voor extra kleding en beddengoed kunnen zijn gedaan. Deze onduidelijkheid moet naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van eiseres komen. Het was immers aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij recht heeft op deze aftrekpost. Zij is in deze bewijslast reeds hierom niet geslaagd, zodat geen recht bestaat op de aftrek voor extra kleding en beddengoed. Wat betreft het beroep van eiseres op opgewekt vertrouwen vanwege de voor de echtgenoot in 2014 wel geaccepteerde aftrek, acht de rechtbank niet aannemelijk dat eiseres daaraan in redelijkheid vertrouwen heeft kunnen ontlenen. In dezelfde uitspraak op bezwaar waarin staat dat de aftrek voor de echtgenoot in 2014 wordt verleend, wordt deze voor eiseres immers geweigerd, evenals de aftrek voor eiseres en haar echtgenoot voor alle andere jaren geweigerd is. Uit de door verweerder gegeven toelichting blijkt dat er bijzondere omstandigheden waren (het zorgoverzicht 2014 met vermelding van materiaal en van urineweginfecties) die in het licht van het overlijden van de echtgenoot in 2014 tot een coulante behandeling van de aftrek hebben geleid. Daaraan kan geen in rechte te beschermen vertrouwen ontleend worden voor het geval van eiseres en ook niet voor de eerdere jaren waarin voor de echtgenoot de aftrek is geclaimd.

Dieetkosten

29. Verweerder heeft zich ter zitting nader op het standpunt gesteld dat eiseres de kosten voor de door haar te volgen diëten aannemelijk heeft gemaakt en derhalve ook voor de jaren 2012, 2013 en 2015 recht heeft op een hogere aftrek specifieke zorgkosten van € 100 per jaar (bedrag vóór verdeling). Ter zitting is dan ook komen vast te staan dan de dieetkosten niet langer in geschil zijn.

30. Dit leidt ertoe dat verweerder de uitgaven specifieke zorgkosten tot een te laag bedrag heeft vastgesteld. De uitgaven voor dieetkosten dienen voor deze jaren vastgesteld te worden op € 1.050 (2012), € 1.050 (2013) en € 100 (2015).

Toerekening aftrek specifieke zorgkosten

31. Verweerder heeft erkend dat hij, bij het opleggen van de navorderingsaanslag ib/pvv 2012 en de beschikking ib/pvv 2014, op grond van artikel 2.17, tweede lid, van de Wet IB 2001, had moeten aansluiten bij de verdeling van de specifieke zorgkosten, zoals in de aangiften door eiseres en haar echtgenoot is aangegeven. Tevens heeft verweerder voor de beschikking ib/pvv 2014 ook erkend dat hij de drempel onjuist heeft berekend. Verweerder heeft in zijn verweerschriften de berekeningswijze voor de juiste toerekening opgenomen. Ter zitting heeft eiseres bevestigd dat de berekeningswijze van verweerder correct is. De rechtbank ziet geen reden om aan deze berekeningswijze te twijfelen en stelt vast dat van de totale aftrek specifieke zorgkosten 77,6% (2012) respectievelijk 53,5% (2014) aan eiseres toegerekend dient te worden. Voor het jaar 2013 heeft eiseres de volledige aftrek aan zichzelf toegerekend. De drempel voor de aftrek specifieke zorgkosten voor het jaar 2014, stelt de rechtbank vast op € 520, conform de berekening van verweerder.

32. Gelet op het voorgaande dient het verzamelinkomen vastgesteld te worden op € 1.372 (2012), € 2.989 (2013), € 11.324 (2014) respectievelijk € 26.006 (2015).

Correctiebeleid

33. Eiseres voert aan dat de navorderingsaanslagen in strijd zijn met het correctiebeleid van de Belastingdienst. Dit beleid houdt volgens eiseres in dat navordering achterwege moet blijven wanneer het nagevorderde belastingbedrag onder de correctiegrens van € 450 ligt. Eiseres wijst op de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 10 december 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:2416), op de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 oktober 2020 (ECLI:NL:RBNNE:2020:4212, en op de conclusie van A-G Niessen van 14 juli 2021 (ECLI:NL:PHR:2021:709). Verweerder stelt daartegenover dat het correctiebeleid inhoudt dat bij een inkomenscorrectie van € 1.000 of meer nagevorderd wordt, ook als het belastingbedrag minder dan € 450 is. Verweerder wijst op de vaste jurisprudentie van deze rechtbank en op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 29 april 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:1391).

34. De Hoge Raad heeft op 12 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1671) als volgt over het correctiebeleid beslist:

“3.3 […] Zonder miskenning van het recht kon het Hof aan dat correctiebeleid de uitleg geven dat – behoudens kwade trouw of repeterende onjuistheden – een navorderingsaanslag tot een bedrag van minder dan € 450 niet wordt opgelegd, ook indien de inkomenscorrectie meer dan € 1.000 beloopt.”

35. Na de verdere verminderingen en de gewijzigde toerekening van de aftrek van specifieke zorgkosten bedraagt de resterende correctie op het belastbaar inkomen in alle jaren meer dan € 1.000. Gelet op het arrest van de Hoge Raad dient de navordering op grond van het correctiebeleid echter ook achterwege te blijven indien het bedrag van de navordering minder dan € 450 bedraagt. Dit betekent dat de beschikking voor het jaar 2014 vernietigd moet worden, aangezien daarbij geen belasting, i.e. een belastingbedrag lager dan € 450 nagevorderd wordt (vergelijk rechtbank Noord-Holland 21 oktober 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8757). Ook de navorderingsaanslag over het jaar 2015 dient vernietigd te worden, aangezien het aanvankelijke navorderingsbedrag al onder de € 450 lag. Na de verdere verminderingen en de gewijzigde toerekening van de aftrek van specifieke zorgkosten bedragen de navorderingsaanslagen ib/pvv 2012 en 2013 meer dan € 450 (namelijk € 4531 en € 1.1052) en zijn deze dus niet in strijd met het correctiebeleid opgelegd.

36. Vanwege strijdigheid met het correctiebeleid van de Belastingdienst dienen de beschikking voor het jaar 2014 en de navorderingsaanslag voor het jaar 2015 vernietigd te worden. De rechtbank komt niet toe aan de behandeling van de overige geschilpunten die voor de jaren 2014 en 2015 zijn opgeworpen.

Slotsom

37. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

Immateriële schadevergoeding

38. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting een verzoek tot toekenning van een immateriële schadevergoeding van € 2.000 gedaan. Verweerder heeft zich ter zitting bij de toekenning van dat bedrag aangesloten. De rechtbank onderschrijft deze opvatting van partijen, stelt de totale vergoeding vast op € 2.000 en overweegt als volgt. Er is sprake van samenhang, nu de zaken van eiseres in beroep gelijktijdig zijn behandeld en in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Het (eerste) bezwaarschrift is ingediend op 21 november 2017, de laatste uitspraak op bezwaar is gedaan op 19 mei 2020 en de rechtbank doet uitspraak op 16 november 2021, zodat in deze zaken de redelijke termijn is overschreden met afgerond 24 maanden welke periode geheel is toe te rekenen aan de bezwaarfase. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn verlengd zou moeten worden zijn niet aan de orde.

39. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.000 voor de overschrijding van de redelijke termijn.

Proceskosten

40. Nu de beroepen gegrond zijn zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Anders dan verweerder betoogt zal de rechtbank naast de kosten voor het beroep ook een vergoeding toekennen voor de kosten van het bezwaar, omdat is komen vast te staan dat in elke zaak bij de uitspraak op bezwaar sprake was van een onrechtmatigheid aan de zijde van verweerder (in 2012 en 2014 de onjuiste verdeling, in 2012, 2013 en 2015 de dieetkosten en voor 2014 en 2015 ook het correctiebeleid). De zaken worden op de voet van artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), beschouwd als één zaak, omdat ze nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld door het bestuursorgaan en de rechter en de werkzaamheden voor rechtsbijstand in elk van de zaken ook nagenoeg identiek konden zijn. De toe te kennen vergoeding van proceskosten bedraagt op basis van het Bpb € 3.600 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 265 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1,5 vanwege de samenhang en een wegingsfactor 1 voor het gemiddelde gewicht van de zaken).

Beslissing

Rechtsmiddel