Rechtbank Noord-Nederland, 09-09-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:4426, LEE AWB-13_47
Rechtbank Noord-Nederland, 09-09-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:4426, LEE AWB-13_47
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 9 september 2014
- Datum publicatie
- 20 oktober 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2014:4426
- Zaaknummer
- LEE AWB-13_47
Inhoudsindicatie
aanslag leges: dienst in de zin van 229b GW - toetsing opbrengstlimiet - redelijkheid tarief
Uitspraak
Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 13/47
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 9 september 2014 in de zaak tussen
[eiseres], te [vestigingsplaats], eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde eiseres]),
en
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder]).
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres een aanslag leges opgelegd ten bedrage van € 183.768.
Bij uitspraak op bezwaar van 30 november 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2014. Eiseres is daar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand].
Overwegingen
Feiten
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres heeft op [datum] 2011 een definitieve aanvraag ingediend voor de verlening van een omgevingsvergunning, ter zake van de bouw van een woonzorgcentrum aan [adres].
Verweerder heeft aan eiseres op [datum] 2012 de onder 1.1 vermelde vergunning verleend. Ter zake van de verlening van deze vergunning heeft eiseres onderhavige aanslag leges met dagtekening [datum] 2012 opgelegd.
Bij brief van 6 februari 2014 heeft verweerder de rechtbank een nader stuk doen toekomen. Als bijlagen heeft verweerder daar onder meer bijgevoegd de Programmabegroting 2011 en het Kostendekkingsoverzicht Legesverordening 2011, alsmede een aantal specificaties.
Volgens de Tarieventabel Leges, behorende bij de Legesverordening 2011 bedraagt het tarief, indien een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, 2,2% van de vastgestelde bouwkosten.
Geschil en beoordeling
In geschil is het antwoord op de vragen of verweerder aan eiseres terecht en tot het juiste bedrag onderhavige aanslag leges heeft opgelegd.
Eiseres is primair van mening dat de gemeente Tynaarlo met het verstrekken van de onder 1.1 vermelde vergunning geen dienst heeft verricht in de zin van artikel 229b, eerste lid van de Gemeentewet, omdat naar haar oordeel het private belang van de bouw van een woonzorgcentrum ondergeschikt is aan het publieke belang, de ouderenzorg in het bijzonder.
Verweerder is van mening dat in dit verband getoetst moet worden met welk belang de door de gemeente verrichte werkzaamheden inzake het verlenen van de omgevingsvergunning verband houden en dat de gemeente met het in behandeling nemen van de ingediende aanvraag tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning een dienst heeft verleend.
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 juli 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:5740) dat naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de in artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde rechten, waaronder de leges, uitsluitend kunnen worden geheven voor door de gemeente verrichte werkzaamheden die rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang. Daarvan is in elk geval geen sprake indien de door de gemeente verrichte werkzaamheden eerst en vooral het publieke belang dienen. Het gaat bij de toepassing van dit criterium om de vraag welke belangen de gemeente in welke mate met de door haar verrichte werkzaamheden dient. Anders dan eiseres stelt, zijn daarbij de belangen (privaat of publiek) die worden gediend met de werkzaamheden van de aanvrager van de dienstverlening niet relevant. Het algemeen belang is weliswaar gediend bij de werkzaamheden die door de gemeente bij de behandeling en beoordeling van aanvragen van de omgevingsvergunning, zijn verricht, maar dat neemt, naar het oordeel van de rechtbank, niet weg dat de behandeling en de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning eerst en vooral het individuele belang van de aanvrager dienen, die immers zonder de aangevraagde vergunning het bouwwerk, op de bouw waarvan de aanvraag betrekking heeft, niet kan realiseren.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de gemeente aan eiseres in het onderhavige geval een dienst heeft verleend, ter zake waarvan verweerder een aanslag leges mocht opleggen.
Eiseres is subsidiair van mening dat zij niet heeft kunnen beoordelen of de geraamde baten van de op basis van de legesverordening en de tarieventabel geheven leges de geraamde lasten ter zake hebben overschreden, omdat verweerder onvoldoende inzicht heeft verschaft in de betreffende ramingen.
Verweerder is van mening dat geen sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet en verwijst daartoe naar de, eerst op 6 februari 2014, toegezonden stukken (zie 1.3).
De rechtbank overweegt dat in het kader van de toetsing aan de opbrengstlimiet pas dan plaats is voor een correctie van de omvang van de volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedragen aan opbrengsten en lasten, indien verweerder deze opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op die bedragen heeft kunnen ramen. Verweerder heeft bij zijn brief van 6 februari 2014 het onder 1.3 genoemd kostendekkingsoverzicht van baten en lasten overgelegd, alsmede de begroting voor het jaar 2011. Uit het overzicht kan worden afgeleid dat in het jaar 2011 de totale geraamde lasten hoger zijn dan de totale geraamde baten, welke conclusie eiseres ter zitting heeft bevestigd. Nu eiseres voorts niet, althans onvoldoende heeft gesteld dat de door verweerder gebruikte gegevens onjuist zijn en dat deze zouden leiden tot een onjuist beeld van de door verweerder gestelde lasten en/of baten, gaat de rechtbank uit van de juistheid van de door verweerder gepresenteerde feiten (vgl. Hoge Raad 4 april 2014, nr. 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777 en Hoge Raad 18 april 2014, nr. 13/00469, ECLI:NL:HR:2014:938). Daarvan uitgaande is de rechtbank van oordeel dat de opbrengstlimiet niet is overschreden.
Eiseres is tenslotte, onder verwijzing naar de conclusie van de Advocaat-Generaal IJzerman van 20 september 2013 behorende bij het arrest van het Hoge Raad nr. 12/05118 (ECLI:NL:PHR:2013:978) van mening dat verweerder met het opleggen van de onderhavige aanslag leges geen redelijke verhouding in acht heeft genomen met de aan het verlenen van de betreffende vergunning verbonden kosten. Het onderling scheefliggen van de verdeling van de legesdruk leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing, aldus eiseres.
Verweerder is op dit punt van mening dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad er geen rechtstreeks verband hoeft te bestaan tussen de hoogte van de leges en de omvang van de ter zake van gemeentewege verstrekte diensten, en ook dat geen verband hoeft te bestaan tussen de hoogte van de leges en de voor die dienst door de gemeente gemaakte kosten. Verweerder kan de door eiseres aangehaalde conclusie van de Advocaat-Generaal niet rijmen met de hiervoor vermelde vaste jurisprudentie.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in het arrest van 4 april 2014 met nr. 12/05118 (ECLI:NL:HR:2014:780) de door eiseres aangehaalde conclusie van de Advocaat-Generaal (zie punt 9) niet heeft gevolgd en dat uit het arrest volgt dat het hanteren van een vast, bescheiden percentage niet kan worden aangemerkt als onredelijk of willekeurig. Nu in dit geval sprake is van een vast percentage van 2,2% (zie 1.4) is de rechtbank van oordeel dat eiseres’ grief op dit punt faalt.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Wat betreft een proceskostenveroordeling overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij de eerst op 6 februari 2014 toegezonden stukken (1.3) eerder aan eiseres had moeten doen toekomen en dat om die reden een vergoeding van proceskosten van twee punten op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet onredelijk zou zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze conclusie niet te volgen en veroordeelt verweerder aldus in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 974.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, voorzitter, en mr. G.B.A. Brummer en
mr. F.J.H.L. Makkinga, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2014.
w.g. griffier
w.g. rechter