Home

Rechtbank Noord-Nederland, 07-05-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:2401, AWB - 13 _ 3051

Rechtbank Noord-Nederland, 07-05-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:2401, AWB - 13 _ 3051

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
7 mei 2015
Datum publicatie
23 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2015:2401
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 13 _ 3051

Inhoudsindicatie

Eiser gebruikt 28% van de door hem (samen met zijn partner) gehuurde woning voor zakelijke doeleinden. In geschil is of en zo ja welke kosten voor aftrek in aanmerking komen.

De rechtbank is van oordeel dat het huurrecht van de woning tot het ondernemingsvermogen van eiser behoort. Dat brengt mee dat de op de gehele woning betrekking hebbende huur- en andere huisvestingskosten in aftrek kunnen worden gebracht en dat een bijtelling voor het privé-gebruik ter zake van de gehele woning dient plaats te vinden. Deze aftrekmogelijkheid vindt echter voor het woongedeelte zijn begrenzing in de kosten die bij huur van een woning door een huurder plegen te worden gedragen. Deze zogenaamde huurderslasten zijn niet aftrekbaar. De door eiser gemaakte huurkosten zijn volledig aftrekbaar. Van de kosten van gas/stroom/water/inrichting/gemeentelijke heffingen/waterschapslasten/inboedelverzekering is een gedeelte van 28% aftrekbaar. Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.

Uitspraak

Zittingsplaats Leeuwarden

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 13/3051

en

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2009 met dagtekening 10 mei 2012 aan eiser een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit uitsluitend werk en woning van € 8.796.

Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 11 aan heffingsrente vergoed.

Bij uitspraak op bezwaar van 23 oktober 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit uitsluitend werk en woning van € 6.492.

De heffingsrente heeft verweerder dienovereenkomstig verhoogd tot een bedrag van € 94.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de beide zittingen nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2014 en 5 december 2014. Eiser is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich beide keren laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1

Eiser is geboren op [geboortedag] 1979 en woonde in 2009 samen met [partner] (de partner).

1.2

Eiser woonde vanaf 2 juli 2009 in een door hem samen met zijn partner gehuurde woning aan de [adres] (hierna: de woning). De WOZ-waarde van de woning bedraagt voor het belastingjaar 2009 € 100.000. Daarvόόr woonde eiser in een huurwoning aan de [adres] .

1.3

Vanaf 1 januari 2008 drijft eiser een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [naam] (hierna: de onderneming). De activiteiten van deze eenmanszaak bestaan uit het ontwikkelen van software en internetapplicaties.

1.4

Vanaf 2 juli 2009 drijft eiser de onderneming met name vanuit een werkruimte in de woning. De woning wordt daarbij door eiser voor 28% voor zakelijke doeleinden gebruikt.

1.5

Eiser heeft aangifte IB/PVV 2009 gedaan naar een belastbaar inkomen uit uitsluitend werk en woning van € 9.229 waarin is begrepen een bedrag van negatief € 2.956 aan belastbare winst uit onderneming (negatief € 3.302 vermeerderd met een bijtelling MKB-vrijstelling van € 346). Het huurrecht van de woning werd hierbij door eiser niet als ondernemingsvermogen geëtiketteerd.

1.6

De aanslag IB/PVV 2009 is conform de ingediende aangifte opgelegd met dien verstande dat een bedrag van € 433 in verband met persoonsgebonden aftrek over voorgaande jaren in mindering is gebracht op het door eiser aangegeven inkomen. Het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt aldus vastgesteld op € 8.796.

1.7

Eiser heeft in zijn bezwaarschrift de keuze gemaakt om het huurrecht van de woning tot het ondernemingsvermogen te rekenen. Verweerder heeft de aftrek van een deel van de door eiser in zijn bezwaarschrift verzochte kosten geaccepteerd. In het verweerschrift is hierover het volgende vermeld:

“Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning (Box 1) bedroeg € 9.229,=

Bij het vaststellen van de aanslag werd niet van de aangifte afgeweken.

In de bezwaarfase hield de inspecteur ter zake van de aangegeven winst uit onderneming alsnog rekening met de volgende kostenposten:

1. huurkosten woon/werkpand € 3.086,=

2. aftrek zakelijke kosten gas, stroom en water - 139,=

Af:

3. privé-gebruik huurwoning 50% van € 1.300,= - 650,= -/-

Saldo aftrek huisvestingskosten - 2.575,=

4. correctie MKB-vrijstelling - 271,= -/-

€ 2.304,= -/-

Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning (Box 1) € 6.925,=

Persoonsgebonden aftrek - 433,= -/-

Het verzamelinkomen werd vastgesteld op - 6.492,= -/-

Het aangegeven belastbaar winstbedrag bedroeg negatief - 2.956,= -/-

In de bezwaarfase werd rekening gehouden met:

1. aftrek huisvestingskosten - 2.575,= -/-

2. hierdoor correctie MKB-vrijstelling (10½ % negatieve winstcorrectie) - 271,= +

Vastgesteld belastbaar winstbedrag - 5.260,= -/-“.

1.8

Het door verweerder in aftrek toegelaten bedrag van € 139 voor gas, stroom en water, betreft 28% van de in totaal gemaakte kosten in dat kader.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vragen of eiser recht heeft op aftrek van huisvestingskosten ter zake van de woning en zo ja, welke kosten voor aftrek in aanmerking komen en tot welke bedragen. De hoogte van de MKB-winstvrijstelling is niet zelfstandig is geschil, maar vormt slechts een afgeleide van het hiervoor beschreven geschil.

3. Eiser is van mening dat, nu het huurrecht van de woning behoort tot zijn ondernemingsvermogen, hij recht heeft op aftrek van alle met het huurrecht samenhangende kosten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 december 2009 (ECLI:NL:RBARN:2009:BL2190). De volgende kosten komen volgens eiser voor aftrek in aanmerking:

Huur

€ 3.085,00

Gemeentelijke heffingen

€ 228,40

Waterschapslasten

€ 109,51

Inboedelverzekering

€ 30,31

Gas/stroom

€ 431,36

Water

€ 64,05

Inrichtingskosten zoals behang/vloerbedekking/schilderwerk

€ 1.433,20

Minus de bijtelling voor het privé-gebruik van de woning

€ 650,00 -/-

Totaal aftrekbaar (afgerond)

€ 4.796

4. Verweerder heeft zich ter zitting, in afwijking van het in zijn verweerschrift ingenomen standpunt dat slechts de huurkosten en 28% van de kosten van gas/stroom en water aftrekbaar zijn, op het standpunt gesteld dat in het geheel geen met het huurrecht samenhangende kosten in aftrek kunnen worden gebracht. De reden hiervan is volgens verweerder dat het huurrecht weliswaar tot het ondernemingsvermogen behoort, maar dat het huurrecht van de woning niet te vereenzelvigen is met de woning en de woning daarmee zelf niet tot het ondernemingsvermogen behoort. De werkruimte bevindt zich volgens verweerder dus niet in een woning die tot het ondernemingsvermogen behoort, zodat, nu ook geen sprake is van een zelfstandige werkruimte, kostenaftrek is uitgesloten op grond van artikel 3.16 Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB). Hierbij heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 juni 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:

7415).

5. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat het huurrecht tot het keuzevermogen van eiser behoort. De rechtbank ziet onder de omstandigheden van het geval geen aanleiding hiervan af te wijken (vergelijk de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 1 oktober 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BG0963). Het huurrecht van de woning behoort gelet hierop volledig tot eisers ondernemingsvermogen op grond van de door hem daartoe gemaakte keuze. De rechtbank overweegt hierbij dat zij uit de standpunten van partijen opmaakt dat eiser het aandeel (de helft) van zijn partner in de gehuurde woning (zie 1.2) onderhuurt van zijn partner. Tussen partijen is derhalve niet in geschil dat eiser de helft van de woning onderhuurt van zijn partner. De rechtbank ziet geen aanleiding partijen daarin niet te volgen. De rechtbank overweegt verder dat niet in geschil is dat de ruimte van waaruit eiser zijn onderneming drijft, niet als zelfstandige werkruimte kwalificeert als bedoeld in artikel 3.16 Wet IB.

5.1

In artikel 3.16, eerste lid, van de Wet IB (tekst 2009) is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:

“Bij het bepalen van de winst komen mede niet in aftrek kosten en lasten die verband houden met een woonruimte, de inrichting daaronder begrepen, ten behoeve van de belastingplichtige zelf in zijn niet tot zijn ondernemingsvermogen behorende woning, tenzij de werkruimte een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt (…)”.

5.2

Anders dan verweerder bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de aftrekuitsluiting van artikel 3.16 Wet IB niet geldt voor een huurrecht dat – zoals in het onderhavige geval – volledig tot het ondernemingsvermogen wordt gerekend. Het voorgaande brengt mee dat de op de gehele woning betrekking hebbende huur- en andere huisvestingskosten in aftrek kunnen worden gebracht op eisers winst uit onderneming en dat op de voet van artikel 3.19 Wet IB een bijtelling voor het privé-gebruik ter zake van de gehele woning dient plaats te vinden. Deze aftrekmogelijkheid vindt, naar het oordeel van de rechtbank, echter voor het woongedeelte zijn begrenzing in de kosten die bij huur van een woning door een huurder plegen te worden gedragen. Deze zogenaamde huurderslasten zijn niet aftrekbaar (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 4 januari 1995, nr. 29 511, ECLI:NL:HR:1995:AA3046) en dienen, naast de voormelde bijtelling voor het privé-gebruik, als onttrekking te worden gecorrigeerd. De rechtbank zal hierna de aftrekbaarheid van de onderscheiden categorieën kosten beoordelen.

Ten aanzien van de huurkosten

5.3

Mede gelet op de onderhuur van de partner van eiser (zie 5) komt naar het oordeel van de rechtbank een bedrag van € 3.085 ter zake van huurkosten voor aftrek in aanmerking.

Ten aanzien van de kosten van gas/stroom en water

5.4

De kosten van gas/stroom en water komen naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het onder 5.2 overwogene (huurderslasten), niet voor aftrek in aanmerking, voor zover deze zien op het woongedeelte van de woning. De woning wordt voor 28% voor zakelijke doeleinden gebruikt (zie 1.4) en voor het overige derhalve voor woondoeleinden. Naar de rechtbank begrijpt, is niet in geschil dat de kosten die betrekking hebben op het zakelijk gedeelte eveneens op 28% van de totale kosten kunnen worden gesteld. Het voorgaande brengt mee dat de kosten van gas/stroom en water slechts voor 28% van het geheel voor aftrek in aanmerking komen, ofwel voor een bedrag van € 139.

Ten aanzien van de inrichtingskosten (vloerbedekking, behang en schilderwerk)

5.5

Voor zover de inrichtingskosten zien op het woongedeelte, worden deze eveneens als huurderslasten (zie 5.2) beschouwd. De uitgaven die eiser heeft gedaan ten behoeve van het woongedeelte van de woning, moeten naar het oordeel van de rechtbank als privé-uitgaven worden aangemerkt, tenzij de beweegreden van deze uitgaven hierin is gelegen, dat hij zonder die uitgaven zijn bedrijf niet behoorlijk zou kunnen vervullen (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 1973, ECLI:NL:HR:1973:AX4727). Dat sprake is van de hiervoor genoemde uitzondering, is door eiser niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt. De inrichtingskosten komen dan ook slechts voor aftrek in aanmerking, voor zover deze niet zien op het zakelijk gebruikte deel van de woning. De rechtbank acht aannemelijk dat 28% van de inrichtingskosten ziet op het zakelijk gebruikte deel van de woning. Het voorgaande brengt mee dat de inrichtingskosten slechts voor 28% van het geheel voor aftrek in aanmerking komen, ofwel voor een bedrag van € 402.

Ten aanzien van de kosten van gemeentelijke heffingen, waterschapslasten en inboedelverzekering

5.6

De rechtbank overweegt dat de onderhavige kosten van gemeentelijke heffingen, waterschapslasten en inboedelverzekering voor zover deze zien op het woongedeelte, eveneens huurderslasten (zie 5.2) zijn. De rechtbank acht aannemelijk dat 28% van deze lasten ziet op het zakelijk gebruikte deel van de woning. Het voorgaande brengt mee dat deze lasten slechts voor 28% van het geheel voor aftrek in aanmerking komen, ofwel voor een bedrag van € 104.

Ten aanzien van de bijtelling voor het privé-gebruik

5.7

Op het bedrag van de kosten waarvoor aftrek is toegestaan komt een bedrag van

€ 650 in mindering vanwege de bijtelling ter zake van het privé-gebruik vanaf 2 juli 2009 van de woning als bedoeld in artikel 3.19 Wet IB. De hoogte van dit bedrag van (afgerond) € 650 is tussen partijen niet in geschil. De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wijken.

5.8

Het voorgaande brengt mee dat in totaal een bedrag van € 3.080 voor aftrek in verband met de onder 5.3 tot en met 5.6 genoemde kosten minus de bijtelling vermeld onder 5.7 in aanmerking komt. De belastbare winst uit onderneming (vóór MKB-winstvrijstelling) bedraagt dan negatief € 6.382 (-/- € 3.302 -/- € 3.080). De (bijtelling) MKB-winstvrijstelling bedraagt € 670 (10,5 % van € 6.382), zodat de belastbare winst uit onderneming negatief € 5.712 bedraagt. Gelet op het voorgaande dient eisers belastbaar inkomen uit uitsluitend werk en woning te worden verminderd met € 452 (verschil tussen -/-€ 5.712 en -/- € 5.260, zie 1.7) tot € 6.040.

6. Voor zover eiser met zijn stelling dat uit het feit dat de aanslagen IB/PVV 2012 en 2013 conform de door hem ingediende aangiften, waarin hij alle met het huurrecht samenhangende kosten in aftrek heeft gebracht, kan worden afgeleid dat verweerder ook voor het jaar 2009 deze kostenaftrek zou moeten honoreren, een beroep heeft willen doen op het vertrouwensbeginsel, overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de aangiften IB/PVV 2012 en 2013 automatisch zijn afgedaan en dat het feit dat de geclaimde kostenaftrek daarbij is toegestaan, niet berust op een bewuste standpuntbepaling aan de zijde van verweerder. De rechtbank overweegt dat op eiser de last rust te bewijzen dat door verweerder het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat deze in het onderhavige geval het standpunt heeft ingenomen dat alle met het huurrecht samenhangende kosten in aftrek gebracht mogen worden. De rechtbank is van oordeel dat eiser dit tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt. Niet aannemelijk is geworden dat verweerder is teruggekomen op zijn ter zake van 2009 ingenomen standpunt of dat eiser redelijkerwijs deze indruk kan hebben gekregen. Het enkel volgen van de ingediende aangiften over 2012 en 2013, naar de rechtbank begrijpt in de bezwaarfase van de onderhavige aanslag over 2009, is daarvoor onvoldoende. Een eventueel beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.

7. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de hoogte van de vergoede heffingsrente aangevoerd. Nu de met de beschikking heffingsrente samenhangende aanslag zal worden verminderd, dient het bedrag aan vergoede heffingsrente dienovereenkomstig te worden verhoogd.

8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar. De rechtbank vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit uitsluitend werk en woning van € 6.040. De rechtbank verhoogt de vergoede heffingsrente dienovereenkomstig.

9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het besluit) vast op een bedrag van € 38,78 in verband met reiskosten en een bedrag van € 162,50 in verband met verletkosten ofwel in totaal € 201,28. De overige door eiser genoemde kosten, te weten een bedrag van € 950 vanwege verlies aan verdiencapaciteit, komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat het besluit daarvoor geen grondslag biedt.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit uitsluitend werk en woning van € 6.040;

- verhoogt het bedrag van de vergoede heffingsrente dienovereenkomstig;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,00 aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 201,28.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2015.

w.g. griffier

w.g. rechter

Rechtsmiddel