Home

Rechtbank Noord-Nederland, 17-04-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:1379, AWB - LEE 16 _ 357 en 16_358

Rechtbank Noord-Nederland, 17-04-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:1379, AWB - LEE 16 _ 357 en 16_358

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
17 april 2018
Datum publicatie
24 april 2018
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2018:1379
Zaaknummer
AWB - LEE 16 _ 357 en 16_358

Inhoudsindicatie

Leges begraafrechten, Verordening Datumadiel onverbindend

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 16/357 en 16/358

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 17 april 2018 in de zaken tussen

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),

en

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2014 met dagtekening 27 januari 2015 aan eiseres een aanslag begraafrechten opgelegd, met aanslagnummer [nummer 1] , tot een bedrag van € 2.058,70

Verweerder heeft voor het jaar 2014 met dagtekening 27 januari 2015 aan eiseres een aanslag begraafrechten opgelegd, met aanslagnummer [nemmer 2] , tot een bedrag van € 1.143,85.

Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 22 december 2015 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand] en [bijstand] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

De echtgenoot van eiseres, [echtgenoot] , is op [datum] 2014 overleden en op [datum] 2014 begraven op de algemene begraafplaats in [woonplaats] .

1.2.

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 27 januari 2015 twee aanslagen Begraafrechten opgelegd. Deze aanslagen bevatten de volgende omschrijving:

Aanslagnummer [nummer 1]

begraven persoon > 1 jaar ma t/m vrij in graf of aanw. kelder

914,85

onderhoud afkopen voor 20 jaar per grafruimte

752,35

uitgifte huurgraf 20 jaar

391,50

totaal

2.058,70

Aanslagnummer [nemmer 2]

uitgifte huurgraf 20 jaar

391,50

onderhoud afkopen voor 20 jaar per grafruimte

752,35

totaal

1.143,85

1.3.

Eiseres heeft op 7 februari 2015 bezwaar tegen de bij 1.2 vermelde aanslagen aangetekend, met als reden dat: “de rekenkundige onderbouwing van deze aanslagbedragen (c.q. tarieven) ontbreken en omdat ze mij extreem hoog voorkomen in vergelijking met andere begraafplaatsen. Ik verzoek u mij de volgende zaken toe te sturen om te kunnen controleren of de gemeente niet meer dan “kostendekkend” werkt, c.q. zich houdt aan art. 229b van de gemeentewet e.a. wetgeving:a. de transparante begroting van kosten terzake en van de baten terzake van 2014 van de begraaflegesprodukten, met een rekenkundige onderbouwing van ieder tarief. (Kosten ter zake zijn de kosten die door de gezamenlijke grafaanvragers van 2014 werken veroorzaakt.)b. kopieën van de programma-begroting die betrekking hebben op de begraafkosten.c. opgave van het aantal graven dat per 1 januari 2014 voor rekening van de gemeente kwam.d. een begroting van de kosten van onderhoud en beheer van de graven die voor rekening van de gemeente kwamen in 2014.”.Daarnaast stelt eiseres nog een aantal concrete vragen.

1.4.

Met dagtekening 22 december 2015 heeft verweerder uitspraken op bezwaar gedaan, en eiseres’ bezwaren ongegrond verklaard. In de uitspraken op bezwaar beantwoordt verweerder de door eiseres gestelde vragen en verwijst hij met betrekking tot de hoogte van de leges naar de Verordening op de heffing en de invordering van lijkbezorgingsrechten 2014 (de Verordening) en de bijbehorende tarieventabel (de Tarieventabel). Op basis van de volgende tabel wordt geconcludeerd dat de geraamde baten de geraamde kosten niet overschrijden:

Begroting 2014

Baten

Lasten

Externe baten

176.123

Variabele directe kosten

45.504

Vaste kosten bedrijfsvoering

173.537

Kapitaallasten

30.960

Reserveringen

2.985

Totaal

240.639

1.5.

Als bijlage bij het verweerschrift heeft verweerder, om “naar vermogen te reageren op de geuite twijfels naar de aard en de verdeling van de kosten” een overzicht overgelegd van “Product 130 Begraafplaatsen” (hierna: de grootboekspecificatie). In dit overzicht wordt een specificatie gegeven van de posten: begraafplaatsen algemeen, begraafplaatsen administratie, grafdelven/controle/begeleiding begravingen en de zes begraafplaatsen ( [begraafplaatsen] ). Als saldo van de baten en lasten is opgenomen een bedrag van € 71.440. Vervolgens wordt onder deze specificatie van de posten de aansluiting met de Begroting 2014 gemaakt.

1.6.

Bij besluit van 3 november 2009 heeft de gemeenteraad ingestemd met een voorstel tot wijziging van de berekening van de tarieven voor de verschillende componenten van kosten van begraafplaatsen. Daarnaast is ingestemd met een bijdrage uit de algemene middelen van € 70.000 voor het beheer en onderhoud van de begraafplaatsen in de gemeente. Het bedrag van € 70.000 wordt jaarlijks met het inflatiepercentage verhoogd.

1.7.

De raad van de gemeente Dantumadiel heeft op 17 december 2013 de Verordening vastgesteld. De gemeenteraad heeft op 17 december 2013 de Tarieventabel behorende bij de Verordening voor het jaar 2014 gewijzigd. Volgens artikel 2 van de Verordening worden rechten geheven voor het gebruik van de begraafplaats en voor het door de gemeente verlenen van diensten in verband met de begraafplaats. De rechten worden volgens artikel 4 van de Verordening geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij de Verordening behorende Tarieventabel.

1.8.

De bij 1.2 vermelde aanslagen zijn vastgesteld conform de in de Tarieventabel genoemde bedragen. Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslagen begraafrechten terecht zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de zogeheten opbrengstlimiet als bedoeld in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet is overschreden.

3. Eiseres heeft gesteld dat sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet. Daartoe heeft zij aangevoerd dat onvoldoende inzicht bestaat in de begrote baten en lasten die ten grondslag liggen aan de tariefstellingen. Voldoende inzicht in de tarieven ontbreekt, voldoende inzicht in het batenbedrag ontbreekt, voldoende inzicht in de belangrijkste kostenposten ontbreekt en een verdeelsleutel voor kosten van onderhoud en beheer ontbreekt volgens eiseres. De begroting van baten en lasten inzake de begraafrechten is volgens eiseres onoverzichtelijk en niet transparant, zodat niet is na te gaan of de gemeente binnen de zogenoemde opbrengstlimiet blijft.

4. Verweerder heeft gesteld dat hij met hetgeen is overgelegd voldoende inzicht heeft verschaft en dat de opbrengstlimiet niet wordt overschreden. Verweerder heeft hiertoe aangevoerd dat de enige wettelijke raming in de begroting staat en dat de gemeente de begrotingsposten heeft overgelegd die ze meeneemt in de ramingen. Hiermee bestaat volgens verweerder inzicht in de ramingen omdat er geen andere is.

5. Ingevolge artikel 229b van de Gemeentewet worden de tarieven van rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, van die wet (waaronder de onderhavige lijkbezorgingsrechten) zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zaken (opbrengstlimiet).

6. Bij de beoordeling van het geschil zijn de regels rond stelplicht en bewijslast van belang zoals deze door de Hoge Raad zijn vastgesteld in (onder andere) zijn arresten van 4 april 2014, nr. 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777 en 18 april 2014, nr. 13/00469, ECLI:NL:HR:2014:938. Die regels omtrent de bewijslastverdeling kunnen als volgt kort worden samengevat. Indien een belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar inzicht te geven in de raming van baten en lasten welke in de begroting zijn opgenomen. Hierbij hoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Van de heffingsambtenaar mag niet worden verwacht dat hij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe de kosten ter zake daarvan zijn geraamd. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op belanghebbende rust, dient hij, nadat de gemeente aldus inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar haar oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. Vervolgens dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is.

7. Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat het ingevolge artikel 189 en 191 van de Gemeentewet voldoende is dat de gemeenteraad de ramingen in de begroting heeft vastgesteld. Het is in de visie van verweerder niet aan de belastingrechter om het door de gemeentelijke wetgever verschafte budget te betwijfelen en nader inzicht hoeft daarom niet te worden verschaft. De rechtbank volgt verweerder niet in deze stelling. Het is immers niet uitgesloten dat een door de gemeenteraad vastgestelde begroting in strijd is met het bepaalde in artikel 229b van de Gemeentewet. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de ramingen volgens die begroting daarom alsnog aan de voorwaarden van dit artikel worden getoetst. Een andere uitleg zou artikel 229b van de Gemeentewet tot een overbodige bepaling maken, hetgeen niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest.

8. Uit de bij 6. vermelde jurisprudentie volgt dat het op de weg van verweerder ligt inzicht te verschaffen in de begroting. Verweerder heeft, net als in het hoger beroep met betrekking tot de aanslag lijkbezorgingsrechten 2013 van de gemeente Dantumadiel (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 maart 2016, nr. 15/00082, ECLI:NL:GHARL:2016:1539), thans in beroep de grootboekspecificatie overgelegd. Het Hof was van oordeel dat verweerder hiermee voldoende inzicht heeft verstrekt in de raming van baten en lasten, onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.4.1 van het arrest van de Hoge Raad van 18 april 2014. De rechtbank ziet geen reden om hiervan af te wijken.

9. Vervolgens ligt het op de weg van eiseres, op wie de bewijslast ten aanzien van de limietoverschrijding berust, gemotiveerd te stellen waarom naar haar oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake. Eiseres heeft in dit verband aangevoerd dat geen enkel inzicht bestaat in de vaststelling van de in de begroting opgenomen post “vaste kosten bedrijfsvoering” van € 173.357 (na wijziging € 167.220). Deze post bestaat volgens de grootboekspecificatie uit doorberekende kosten bedrijfsvoering en doorberekende kosten bedrijfsmiddelen. Gelet op de aanzienlijke hoogte van het bedrag, in vergelijking met de totale geraamde kosten, heeft eiseres grote twijfel of de betreffende kosten slechts betrekking hebben op de exploitatie van de begraafplaatsen. Verweerder hanteert geen tijdregistratie en de werkzaamheden zijn niet benoemd waardoor inzicht in deze kosten en de doorberekening ervan in de tarieven ontbreekt, aldus eiseres.

10. Verweerder heeft aangevoerd dat de post “doorberekende kosten bedrijfsvoering” betrekking heeft op integrale doorberekening van personeelskosten van door eigen werknemers uitgevoerde werkzaamheden. De gemeente laat alle werkzaamheden verrichten door eigen werknemers. Omdat dit nog geen € 30.000 per begraafplaats is, is er geen reden om hieraan te twijfelen. Nader inzicht hoeft volgens verweerder niet verschaft te worden.

11. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn uitspraak van 1 maart 2016, nr. 15/00082, ECLI:NL:GHARL:2016:1539, als volgt overwogen:“4.13 Met hetgeen de heffingsambtenaar heeft aangevoerd, heeft hij naar het oordeel van het Hof de redelijke twijfel van belanghebbende niet naar vermogen weggenomen. Zoals de heffingsambtenaar ter zitting heeft erkend, kan de bij de verdeling van de loonkosten van de werknemers van de gemeente over de verschillende begrotingsposten toegepaste verdeelsleutel, niet worden getoetst. De heffingsambtenaar heeft volstaan met de opmerking dat de toedeling berust op door de betreffende managers (van de afdelingen burgerzaken en buitendienst) gedane opgaven. Iedere onderbouwing van de toegerekende (geraamde) kosten met stukken ontbreekt echter. Nu belanghebbende al in eerste aanleg heeft aangevoerd dat zij onvoldoende inzicht had in de begrotingscijfers, had het op de weg van de heffingsambtenaar gelegen uiterlijk in hoger beroep in verdergaande mate informatie te verstrekken over de kostentoedeling. Bijvoorbeeld door het overleggen van de betreffende opgaven van de afdelingsmanagers met de bijbehorende onderbouwing, door overlegging van registraties van feitelijk door de betreffende werknemers ten behoeve van de begraafplaatsen gewerkte uren (in voorafgaande jaren) en een onderbouwing van de gehanteerde uurtarieven. De heffingsambtenaar heeft geen aanbod gedaan tot het verstrekken van nadere inlichtingen. Het Hof ziet ambtshalve geen aanleiding de heffingsambtenaar daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen. Gelet hierop is naar het oordeel van het Hof de twijfel niet naar vermogen weggenomen.”.

11. Nu verweerder ook in onderhavige zaak niets meer dan de grootboekspecificatie heeft overgelegd, en niets meer dan onder 9. genoemd heeft aangevoerd ter onderbouwing van de doorberekening van de personeelskosten, ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van de hiervoor onder 10. genoemde conclusie van het Hof. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de twijfel ten aanzien van de doorberekende kosten bedrijfsvoering niet naar vermogen heeft weggenomen.

11. Deze conclusie geldt naar het oordeel van de rechtbank evenzeer voor de post kapitaallasten van € 30.960. Eiseres heeft ten aanzien van deze raming gesteld dat geen inzicht bestaat in de vaststelling van deze post. Verweerder heeft niets aangevoerd om inzicht in dit bedrag te verschaffen.

11. Eiseres heeft verder aangevoerd dat niet duidelijk is hoe het bedrag van de baten is geraamd. Er is geen onderbouwing gegeven van het aantal te verstrekken diensten -aantallen keer tarief - en de kostendekkendheid kan niet beoordeeld worden.

11. Verweerder heeft aangevoerd dat voor de raming van de baten naar de eerdere jaren is gekeken, met name naar de baten die in 2012 daadwerkelijk zijn gerealiseerd. De tarieven zijn ongeveer hetzelfde, zodat het bedrag dat binnenkomt ongeveer vergelijkbaar is, nu ook de lijkbezorgingscijfers ongeveer gelijk blijven.

11. De rechtbank overweegt dat verweerder ook voor wat betreft de raming van de baten, de redelijke twijfel niet naar vermogen heeft weggenomen. De grootboekspecificatie geeft geen enkel inzicht in de onderbouwing van de post externe baten. Dat in 2009 een onderzoek is gedaan en dat voor de raming van de baten gekeken is naar de gerealiseerde baten in 2012 is hiervoor onvoldoende.

11. De rechtbank komt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld in welke mate de opbrengstlimiet mogelijkerwijs is overschreden. Gelet hierop kan de rechtbank niet volstaan met een vermindering van de opgelegde aanslag vanwege partiële onverbindendheid van de Verordening. De rechtbank concludeert daarom dat de Verordening in haar geheel onverbindend is (vgl. Hoge Raad 10 april 2009, nr. 43747, ECLI:NL:HR:2009:BC3691 en Hoge Raad 13 april 2012, nr. 11/02789, CLI:NL:HR:2012:BW1928).

11. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar en de aanslagen begraafrechten.

11. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank overeenkomstig eiseres’ verzoek vast op € 28.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vernietigt de aanslagen begraafrechten;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 28.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, voorzitter, en mr. T. Tanghe en mr. F.J.H.L. Makkinga, leden, in aanwezigheid van mr. T.L. Gaarman-Jonkers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018.

w.g. griffier w.g. voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel