Rechtbank Rotterdam, 17-02-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1133, ROT 21/467 en 21/537 t/m 21/545
Rechtbank Rotterdam, 17-02-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1133, ROT 21/467 en 21/537 t/m 21/545
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 17 februari 2022
- Datum publicatie
- 18 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2022:1133
- Zaaknummer
- ROT 21/467 en 21/537 t/m 21/545
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting. Bewonersvergunning. Eiser heeft over het hoofd gezien dat de, door hem doorgevoerde, tijdelijke kentekenwijziging automatisch afliep na twee weken. Verweerder heeft in totaal dertien naheffingen opgelegd aan eiser. Eiser voert aan dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel en evenredigheidsbeginsel heeft geschonden. De rechtbank oordeelt dat de naheffingen terecht zijn opgelegd nu eiser in strijd met de vergunningsvoorwaarden heeft geparkeerd. Niet is gebleken dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door zoveel tijd te laten gaan over verzending van de eerste naheffing aan eiser dat de aanslagen in de periode tussen de datum van voldoende voortvarende verzending en de werkelijke datum van verzending onevenredig zijn. De beroepen zijn ongegrond.
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 21/467 en 21/537 t/m 21/545
gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach,
en
gemachtigde: mr. D. El Manouzi.
Procesverloop
Verweerder heeft de volgende naheffingsaanslagen parkeerbelasting aan eiser opgelegd:
- dagtekening 12 november 2020; in totaal € 68,64, bestaande uit € 4,14 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten naheffing (datum 3 november 2020, tijd 19:51), vorderingsnummer 5508744945;
- dagtekening 12 november 2020; in totaal € 68,64, bestaande uit € 4,14 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten naheffing (datum 4 november 2020, tijd 22:15), vorderingsnummer 5508746109;
- dagtekening 18 november 2020; in totaal € 68,64, bestaande uit € 4,14 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten naheffing (datum 5 november 2020, tijd 15:04), vorderingsnummer: 5508756561 (ROT 21/467);
- dagtekening 18 november 2020; in totaal € 68,64, bestaande uit € 4,14 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten naheffing (datum 6 november 2020, tijd 14:21),
vorderingsnummer 5508756380 (ROT 21/537);
- dagtekening 18 november 2020; in totaal € 68,64, bestaande uit € 4,14 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten naheffing (datum 7 november 2020, tijd 22:30),
vorderingsnummer 5508755164 (ROT 21/538);
- dagtekening 18 november 2020; in totaal € 68,64, bestaande uit € 4,14 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten naheffing (datum 8 november 2020, tijd 17:36),
vorderingsnummer 5508756202 (ROT 21/540);
- dagtekening 19 november 2020; in totaal € 68,64, bestaande uit € 4,14 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten naheffing (datum 9 november 2020, tijd 20:06), vorderingsnummer 5508760769 (ROT 21/539);
- dagtekening 19 november 2020; in totaal € 68,64, bestaande uit € 4,14 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten naheffing (datum 10 november 2020, tijd 20:22), vorderingsnummer 5508760725 (ROT 21/544);
- dagtekening 19 november 2020; in totaal € 68,64, bestaande uit € 4,14 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten naheffing (datum 11 november 2020, tijd 14:25), vorderingsnummer 5508758948 (ROT 21/543);
- dagtekening 25 november 2020; in totaal € 68,64, bestaande uit € 4,14 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten naheffing (datum 14 november 2020, tijd 18:33),
vorderingsnummer 5508767841 (ROT 21/541);
- dagtekening 25 november 2020; in totaal € 68,64, bestaande uit € 4,14 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten naheffing (datum 13 november 2020, tijd 18:34),
vorderingsnummer 5508767930 (ROT 21/542);
- dagtekening 25 november 2020; in totaal € 68,64, bestaande uit € 4,14 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten naheffing (datum 15 november 2020, tijd 21:39),
vorderingsnummer 5508767069;
- dagtekening 26 november 2020; in totaal € 68,64, bestaande uit € 4,14 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 64,50 aan kosten naheffing (datum 17 november 2020, tijd 21:56),
vorderingsnummer: 5508773206 (ROT 21/545);
Bij uitspraken op bezwaar van 23 december 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikkingen en de aanslagen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tienmaal beroep ingesteld. De beroepen betreffen de vermelde aanslagen met een rechtbanknummer.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2021.
Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten. Eiser beschikt over een bewonersparkeervergunning (de vergunning). Deze vergunning was gekoppeld aan zijn auto met kenteken [kentekennummer 1]. Door een verkeersongeval in oktober 2020 is de auto van eiser total loss verklaard. Eiser heeft de auto met kenteken [kentekennummer 2] ter beschikking gekregen als vervangend vervoer van de leasemaatschappij. Op 20 oktober 2020 heeft eiser zijn vergunning tijdelijk gekoppeld aan de auto met kenteken [kentekennummer 2]. De tijdelijke kentekenwijziging liep af na twee weken, op 3 november 2020. Op dat moment werd de vergunning automatisch weer gekoppeld aan de auto met kenteken [kentekennummer 1]. Op 18 november 2020 heeft eiser van de leasemaatschappij bericht gekregen dat er naheffingsaanslagen zijn opgelegd ten aanzien van de auto met kenteken [kentekennummer 2]. De eerste van die naheffingsaanslagen betreft parkeren op 3 november 2020 en heeft de dagtekening 12 november 2020.
2. Op bovengenoemde data en tijdstippen (procesverloop) hebben parkeercontroleurs geconstateerd dat de auto met kenteken [kentekennummer 2] stond geparkeerd op locatie Lombardkade in Rotterdam zonder dat er is betaald. Er bestaat geen geschil over dat daar op dat moment parkeerbelasting verschuldigd was. Er bestaat ook geen geschil over het feit dat het bovengenoemde kenteken niet (meer) gekoppeld was aan de parkeervergunning van eiser. Het kenteken was niet geregistreerd als actief.
3. Eiser voert aan dat het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, Awb is geschonden. Met de eerste ontvangst van een naheffingsaanslag werd het eiser duidelijk dat hij een fout had gemaakt met het koppelen van het actieve kenteken aan zijn parkeervergunning. Eiser heeft over het hoofd gezien dat het actieve tijdelijke kenteken ([kentekennummer 2]), ingesteld op 20 oktober 2020, na twee weken (dus: op 3 november 2020) automatisch afliep. Op dat moment (18 november 2020) had verweerder al dertien naheffingsaanslagen opgelegd. Door verweerder zijn twee naheffingsaanslagen (die met dagtekening 12 november) uit coulance vernietigd. Het vernietigen van twee naheffingsaanslagen schiet volgens eiser te kort, omdat eiser nog steeds circa € 715,- aan parkeerbelasting is verschuldigd. Dit staat niet in verhouding tot de gemaakte fout.
Tevens voert eiser aan dat uit de Ramingstabel van Gemeente Rotterdam volgt dat verweerder per naheffingsaanslag verlies maakt. Verweerder had ter zake ̶ gelet op alle relevante belangen, waaronder zijn eigen financiële belangen ̶ een andersluidende afweging moeten maken, aldus eiser.
Verweerder wijst op de gebruiksvoorschriften (tijdelijke) Parkeervergunning, in het bijzonder die onder het hoofdje “tijdelijke kentekenwijziging” en stelt vast dat voor eiser daaruit steeds kenbaar is geweest, dat de tijdelijke wijziging van het kenteken na twee weken automatisch zou aflopen. Er is door verweerder geen administratieve fout gemaakt. Dat de kosten van een naheffingsaanslag de opbrengst overtreffen is voor de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag niet relevant. Verweerder heeft ̶ volgens zijn vaste beleid bij dergelijke series van parkeerovertredingen ̶ twee van de dertien naheffingsaanslagen vernietigd.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser beschikte over een vergunning waarmee het hem was toegestaan om, ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslagen, met de auto met kenteken [kentekennummer 1] te parkeren. Dit kenteken stond namelijk op dat moment geregistreerd als actief. Het kenteken [kentekennummer 2] was niet geactiveerd.
Blijkens de Verordening parkeerregulering en parkeerbelasting 2020 en de Gebruiksvoorschriften (tijdelijke) Parkeervergunning geldt een parkeervergunning alleen voor het kenteken waarvoor de vergunning is aangevraagd. Het kenteken van de geparkeerde auto dient als actief kenteken geregistreerd te staan. Indien tijdelijk gebruik wordt gemaakt van een vervangende auto kan de vergunning gedurende maximaal twee weken gebruikt worden voor een auto met een ander kenteken. De procedures voor tijdelijke kentekenwijzigingen staan beschreven in genoemde gebruiksvoorschriften. Wijzigen kan uitsluitend online via “Mijn Loket”. Bij de aanvraag wordt de tijdelijke kentekenwijziging automatisch voor twee weken aangemeld. Om de tijdelijke kentekenwijziging eerder te stoppen moet de vergunninghouder hem afmelden.
Uit het stuk ‘Historie van kentekens’ blijkt dat eiser niet heeft voldaan aan de aan de parkeervergunning verbonden voorwaarde dat het kenteken van de geparkeerde auto als actief kenteken geregistreerd moet staan. Daarmee was geen sprake van parkeren met de parkeervergunning. Alleen al daarom kan niet worden gezegd dat eiser, beschikkende over een geldige parkeervergunning, voor de auto met kenteken [kentekennummer 2] (voldoende) parkeerbelasting had betaald. Omdat de betreffende parkeerplaatsen ook waren aangewezen als ‘betaald parkeren plaats’ en eiser de ‘betaald parkeren belasting’ niet had voldaan, zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd (zie uitspraak van gerechtshof Den Haag van 19 juni 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1202 en uitspraak van de Hoge Raad van 17 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3336)
De beroepsgrond dat het evenredigheidsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden faalt.
Dat de naheffingsaanslagen een kostenpost zouden vormen voor verweerder kan er niet toe leiden, dat het opleggen ervan tegenover eiser onzorgvuldig of onevenredig is.
Ingevolge artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet ̶ voor zover hier van belang ̶ kunnen ten aanzien van hetzelfde voertuig per aaneengesloten periode ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag eenmaal per kalenderdag kosten in rekening worden gebracht. Noch de Gemeentewet, noch enige andere wettelijke regeling bevat een beperking ten aanzien van het aantal dagen waarop een naheffingsaanslag inclusief kosten kan worden opgelegd.
Geen rechtsregel schrijft verweerder voor om bij repeterende overtreding van de parkeervoorschriften te pogen met de eigenaar van de auto in contact te treden om uit te sluiten dat zich een misverstand voordoet dat grote financiële consequenties krijgt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat er intern beleid bestaat om in dit soort situaties uit coulance twee naheffingsaanslagen te vernietigen. Dat is in dit geval ook gebeurd.
De naheffing is geen straf maar herstelmaatregel. Zij is een belasting vermeerderd met een bedrag om de kosten goed te maken die met de oplegging ervan zijn gemoeid. De rechtbank verwijst hierbij naar een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 27 november 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:4515. Schuld of opzet bij eiser zijn niet vereist. De enkele constatering dat is verzuimd om de verschuldigde belasting te betalen, is voldoende.
Ook bij herstelmaatregelen dient evenwel de evenredigheid in acht te worden genomen (zie onder meer de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en de daaraan voorafgaande conclusie van AG’s Wattel en Widdershoven van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1468). Men komt bij naheffingsaanslagen pas aan de mogelijkheid van onevenredigheid toe, als men ze samen in beschouwing neemt. Dat op zijn beurt veronderstelt dat eiser bij aanvang één fout heeft gemaakt en dat de serie naheffingsaanslagen als één reactie daarop wordt beschouwd. De rechtbank acht die benadering juist. Daar doet niet aan af, dat eiser mogelijk meerdere malen heeft geparkeerd (iedere avond na terugkomst van zijn werk, bijvoorbeeld) noch het feit dat hij vóór ontvangst van de eerste naheffingsaanslag op ieder moment spontaan tot de conclusie heeft kunnen komen, dat hij de regels overtrad, door een toevallig gesprek bijvoorbeeld of door raadpleging van die regels. Uitgaan van een serie afzonderlijke overtredingen van één dag, ieder gesanctioneerd met één parkeerheffing doet echter geen recht aan de feiten en het normale maatschappelijke handelen. Er is in het gewone leven maar zelden aanleiding en tijd om de parkeerregels te raadplegen.
Bij die stand van zaken is de eerste ontvangst van een naheffingsaanslag de eerste gelegenheid die de foutparkeerder heeft om op andere gedachten te komen. Denkbaar is dat een overheid onzorgvuldig handelt door veel tijd te laten gaan over de verzending van de eerste naheffingsaanslag aan eiser (of de door eiser aangewezen derde, zoals een leasebedrijf). Zoveel tijd, dat de aanslagen in de periode tussen de datum van voldoende voortvarende verzending en de werkelijke datum van verzending hebben te gelden als onevenredig. De periode tussen ontvangst van de naheffingsaanslag door het leasebedrijf en de doorzending naar eiser komt daarbij voor risico van eiser. Dat sprake is van (te) late verzending is in deze gesteld noch gebleken.
Uit wat is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat de naheffingsaanslagen terecht aan eiser zijn opgelegd.
5. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Tchang, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2022.
Rechter Griffier
Afschrift verzonden aan partijen op: