Gerechtshof Den Haag, 14-09-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1780, BK-22/00259 t/m BK-22/00268
Gerechtshof Den Haag, 14-09-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1780, BK-22/00259 t/m BK-22/00268
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 14 september 2022
- Datum publicatie
- 2 januari 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2022:1133, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:838
- Zaaknummer
- BK-22/00259 t/m BK-22/00268
- Relevante informatie
- Art. 234 Gemw, Art. 225 Gemw
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting zijn gebonden beschikkingen. Het Hof kan de innerlijke redelijkheid en billijkheid van de wetgeving niet beoordelen.
Uitspraak
Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummers BK-22/00259 tot en met 22/00268
in het geding tussen:
(gemachtigde: N.G.A. Voorbach)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 17 februari 2022, nummers ROT 21/467 en 21/537 t/m 21/545.
Procesverloop
Aan belanghebbende zijn 13 naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting opgelegd. Uit coulance zijn twee naheffingsaanslagen vernietigd.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen 10 naheffingsaanslagen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Het beroep heeft betrekking op 10 naheffingsaanslagen. De griffier heeft ter zake een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 134. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 4 augustus 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende beschikt over een bewonersparkeervergunning (de vergunning). De vergunning was gekoppeld aan de auto met kenteken [kenteken 1] (auto 1). Na een verkeersongeval in oktober 2020 is auto 1 total loss verklaard. Belanghebbende heeft de auto met kenteken [kenteken 2] (auto 2) van de leasemaatschappij ter beschikking gekregen als vervangend vervoer. Op 20 oktober 2020 heeft belanghebbende zijn vergunning gekoppeld aan auto 2. Deze tijdelijke kentekenwijziging liep af na twee weken, op 3 november 2020. Op dat moment werd de vergunning automatisch weer gekoppeld aan auto 1. Op
18 november 2020 heeft belanghebbende van de leasemaatschappij bericht gekregen dat
naheffingsaanslagen zijn opgelegd ten aanzien van auto 2. De eerste van die naheffingsaanslagen betreft parkeren op 3 november 2020 en heeft de dagtekening 12 november 2020.
Op diverse data en tijdstippen tussen 3 en 18 november 2020 hebben parkeercontroleurs geconstateerd dat auto 2 stond geparkeerd op locatie [adres] in [woonplaats] zonder dat parkeerbelasting was betaald. Er bestaat geen geschil over dat daar op dat moment parkeerbelasting verschuldigd was. Er bestaat ook geen geschil over het feit dat het kenteken van auto 2 niet (meer) gekoppeld was aan de parkeervergunning van belanghebbende. Het kenteken was niet geregistreerd als actief.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“4. De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser beschikte over een vergunning waarmee het
hem was toegestaan om, ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslagen, met de auto
met kenteken [kenteken 1] te parkeren. Dit kenteken stond namelijk op dat moment
geregistreerd als actief. Het kenteken [kenteken 2] was niet geactiveerd.
Blijkens de Verordening parkeerregulering en parkeerbelasting 2020 en de
Gebruiksvoorschriften (tijdelijke) Parkeervergunning geldt een parkeervergunning alleen
voor het kenteken waarvoor de vergunning is aangevraagd. Het kenteken van de geparkeerde
auto dient als actief kenteken geregistreerd te staan. Indien tijdelijk gebruik wordt gemaakt
van een vervangende auto kan de vergunning gedurende maximaal twee weken gebruikt
worden voor een auto met een ander kenteken. De procedures voor tijdelijke
kentekenwijzigingen staan beschreven in genoemde gebruiksvoorschriften. Wijzigen kan
uitsluitend online via "Mijn Loket". Bij de aanvraag wordt de tijdelijke kentekenwijziging
automatisch voor twee weken aangemeld. Om de tijdelijke kentekenwijziging eerder te
stoppen moet de vergunninghouder hem afmelden.
Uit het stuk `Historie van kentekens' blijkt dat eiser niet heeft voldaan aan de aan de
parkeervergunning verbonden voorwaarde dat het kenteken van de geparkeerde auto als
actief kenteken geregistreerd moet staan. Daarmee was geen sprake van parkeren met de
parkeervergunning. Alleen al daarom kan niet worden gezegd dat eiser, beschikkende over
een geldige parkeervergunning, voor de auto met kenteken [kenteken 2] (voldoende)
parkeerbelasting had betaald. Omdat de betreffende parkeerplaatsen ook waren aangewezen
als `betaald parkeren plaats' en eiser de `betaald parkeren belasting' niet had voldaan, zijn de
naheffingsaanslagen terecht opgelegd (zie uitspraak van gerechtshof Den Haag van 19 juni
2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1202 en uitspraak van de Hoge Raad van 17 december 1997,
De beroepsgrond dat het evenredigheidsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel is
geschonden faalt.
Dat de naheffingsaanslagen een kostenpost zouden vormen voor verweerder kan er niet toe
leiden, dat het opleggen ervan tegenover eiser onzorgvuldig of onevenredig is.
Ingevolge artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet — voor zover hier van belang — kunnen
ten aanzien van hetzelfde voertuig per aaneengesloten periode ter zake van het opleggen van
een naheffingsaanslag eenmaal per kalenderdag kosten in rekening worden gebracht. Noch
de Gemeentewet, noch enige andere wettelijke regeling bevat een beperking ten aanzien van
het aantal dagen waarop een naheffingsaanslag inclusief kosten kan worden opgelegd.
Geen rechtsregel schrijft verweerder voor om bij repeterende overtreding van de
parkeervoorschriften te pogen met de eigenaar van de auto in contact te treden om uit te
sluiten dat zich een misverstand voordoet dat grote financiële consequenties krijgt. Ter
zitting heeft verweerder toegelicht dat er intern beleid bestaat om in dit soort situaties uit
coulance twee naheffingsaanslagen te vernietigen. Dat is in dit geval ook gebeurd.
De naheffing is geen straf maar herstelmaatregel. Zij is een belasting vermeerderd met een
bedrag om de kosten goed te maken die met de oplegging ervan zijn gemoeid. De rechtbank
verwijst hierbij naar een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 27 november 2013,
ECLI:NL:GHDHA:2013:4515. Schuld of opzet bij eiser zijn niet vereist. De enkele
constatering dat is verzuimd om de verschuldigde belasting te betalen, is voldoende.
Ook bij herstelmaatregelen dient evenwel de evenredigheid in acht te worden genomen (zie
onder meer de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en de
daaraan voorafgaande conclusie van AG's Waffel en Widdershoven van 7 juli 2021,
ECLI:NL:RVS:2021:1468). Men komt bij naheffingsaanslagen pas aan de mogelijkheid van
onevenredigheid toe, als men ze samen in beschouwing neemt. Dat op zijn beurt
veronderstelt dat eiser bij aanvang één fout heeft gemaakt en dat de serie
naheffingsaanslagen als één reactie daarop wordt beschouwd. De rechtbank acht die
benadering juist. Daar doet niet aan af, dat eiser mogelijk meerdere malen heeft geparkeerd
(iedere avond na terugkomst van zijn werk, bijvoorbeeld) noch het feit dat hij vóór ontvangst
van de eerste naheffingsaanslag op ieder moment spontaan tot de conclusie heeft kunnen
komen, dat hij de regels overtrad, door een toevallig gesprek bijvoorbeeld of door
raadpleging van die regels. Uitgaan van een serie afzonderlijke overtredingen van één dag,
ieder gesanctioneerd met één parkeerheffing doet echter geen recht aan de feiten en het
normale maatschappelijke handelen. Er is in het gewone leven maar zelden aanleiding en tijd
om de parkeerregels te raadplegen.
Bij die stand van zaken is de eerste ontvangst van een naheffingsaanslag de eerste
gelegenheid die de foutparkeerder heeft om op andere gedachten te komen. Denkbaar is dat
een overheid onzorgvuldig handelt door veel tijd te laten gaan over de verzending van de
eerste naheffingsaanslag aan eiser (of de door eiser aangewezen derde, zoals een
leasebedrijf). Zoveel tijd, dat de aanslagen in de periode tussen de datum van voldoende
voortvarende verzending en de werkelijke datum van verzending hebben te gelden als
onevenredig. De periode tussen ontvangst van de naheffingsaanslag door het leasebedrijf en
de doorzending naar eiser komt daarbij voor risico van eiser. Dat sprake is van (te) late
verzending is in deze gesteld noch gebleken.
Uit wat is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat de naheffingsaanslagen terecht aan
eiser zijn opgelegd.
5. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”