Home

Rechtbank Rotterdam, 22-08-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:7037, ROT 22/363 + 22/2781 + 22/2783 + 22/2784 + 22/2785

Rechtbank Rotterdam, 22-08-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:7037, ROT 22/363 + 22/2781 + 22/2783 + 22/2784 + 22/2785

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
22 augustus 2022
Datum publicatie
23 augustus 2022
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2022:7037
Formele relaties
Zaaknummer
ROT 22/363 + 22/2781 + 22/2783 + 22/2784 + 22/2785

Inhoudsindicatie

Onroerendezaakbelasting – stijging tariefstelling eigenaren niet-woningen – ongegrond

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummers: ROT 22/363 + 22/2781 + 22/2783 + 22/2784 + 22/2785

gemachtigde: mr. G. van der Linden,

en

gemachtigde: mr. Y. Kievit.

Procesverloop

Met het besluit van 25 februari 2021 (de aanslag) heeft verweerder voor het belastingjaar 2021 de waarde van de onroerende zaken te Vlaardingen vastgesteld op:

[adres 1] € 3.720.000,-

[adres 2] € 2.823.000,-

[adres 3] € 4.786.000,-

[adres 4] € 2.072.000,-

[adres 5] € 13.809.000,-

Verweerder heeft ten aanzien van deze onroerende zaken onroerendezaakbelasting geheven.

Met de uitspraak op bezwaar van 11 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de aanslag ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft op 26 juli 2022 een reactie op het verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 11 augustus 2022 op zitting behandeld. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Vaststaande feiten

1. Eiser is eigenaar van bovengenoemde onroerende zaken, alle niet-woningen.

2. In de gemeente Vlaardingen heeft met ingang van 2021 een lastenverschuiving plaatsgevonden. Het tarief voor de heffing van gebruikersbelasting van niet-woningen is op nihil gezet (0,0000%) in belastingjaar 2021. In het voorgaande jaar (belastingjaar 2020) betrof dit tarief 0,3212%. Hiertegenover staat een verhoging van het tarief voor eigenarenbelasting van niet-woningen. In het belastingjaar 2020 gold een tarief van 0,3631% voor eigenaren van niet-woningen. In belastingjaar 2021 is dit tarief verhoogd naar 0,7190%. Dit is vastgesteld in de Verordening onroerende-zaakbelastingen Vlaardingen 2021 (de Verordening). Deze Verordening is vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 17 december 2020. De Verordening is bekendgemaakt in het Gemeenteblad van 22 december 2020 (nr. 34617) en in werking getreden op 1 januari 2021.

Geschil

3. In geschil is de tariefstelling van de onroerendezaakbelasting niet-woningen van de gemeente Vlaardingen voor het belastingjaar 2021.

4. Eiser stelt dat de stijging van 98% van de tariefstelling zodanig buitenproportioneel is dat de heffing niet in stand kan blijven. Een onredelijke en willekeurige gemeentelijke heffing, waar de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot heffen niet het oog op kan hebben gehad, dient volgens eiser onverbindend te worden verklaard. Eiser verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0273 en de uitspraak van de rechtbank Almelo van 7 maart 2007, ECLI:NL:RBALM:2007:BA3443.

Eiser stelt dat de Gemeentewet (Gemw) met een reden onroerendezaakbelastingen voor eigendom en gebruik kent. Door alle lasten te verschuiven naar de eigenaren wordt in strijdt met de bedoeling van de wetgever gehandeld. Uit nieuwsberichten blijkt volgens eiser dat gemeente Vlaardingen voor deze tariefwijziging heeft gekozen om leegstand van met name winkels tegen te gaan. Winkels maken echter maar een klein deel uit van de niet-woningen binnen gemeente Vlaardingen, die allen te maken krijgen met de verdubbeling van het tarief. De gevolgen staan dus niet in verhouding tot het doel. De belangen van verhuurders en zorgorganisaties zijn totaal niet betrokken in de belangenafweging van verweerder. De excessief hoge stijging is daarbij zeer laat aangekondigd waardoor de eigenaren zich hierop niet hebben kunnen voorbereiden. Ten slotte stelt eiser dat de nieuwe tariefstelling een inbreuk maakt op het eigendomsrecht op grond van het Europees recht, te weten artikel 1 Eerste Protocol Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 14 EVRM, nu een fair balance ontbreekt.

5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gemeenteraad op grond van artikel 216 Gemw bevoegd is tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een gemeentelijke belasting door het vaststellen van een belastingverordening. Dat besluit kan door de rechter alleen zeer terughoudend worden getoetst aan het verbod van onredelijke en willekeurige belastingheffing, nu het is genomen binnen de beleidsruimte van de gemeente. Daarbij zijn met ingang van 2008 de wettelijk gemaximeerde onroerendezaakbelasting-tarieven vervallen wat maakt dat geen wet een voorschrift geeft over de hoogte van het tarief. De onderhavige onroerendezaakbelasting is geheven op grond van de Verordening. Het is aan de raad om te besluiten of wel of niet te heffen. Artikel 220 onder f lid 1 Gemw staat alleen tariefdifferentiatie toe tussen de categorieën eigenaren woningen, eigenaren niet-woningen en gebruikers niet-woningen. De belangrijkste reden van de raad om de Verordening te wijzigen is van in budgettaire aard, met als bijkomend effect het tegengaan van leegstand. De wetgever komt op fiscaal gebied een ruime (vrije, door de rechter te respecteren) beoordelingsmarge toe. Dit geldt ook voor lagere wetgever, de gemeenteraad. Zie ook het arrest van de Hoge Raad van 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:124.

6. De rechtbank oordeelt als volgt.

6.1.

Het vaststellen van een belastingverordening, waaronder het belastingtarief, is op grond van artikel 216 van de Gemw de bevoegdheid van de gemeenteraad. De belastingrechter is niet bevoegd over de in de verordeningen vastgelegde tarieven te oordelen, tenzij dit tarief in strijd is met een hogere wettelijke regeling of met enig rechtsbeginsel of het leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van deze bevoegdheid niet op het oog kan hebben gehad.

De gemeente Vlaardingen heeft er voor gekozen zowel eigenaren als gebruikers van niet-woningen als belastingplichtige voor de onroerendezaakbelastingen aan te wijzen, maar om het tarief van de gebruikersbelasting op nihil te stellen en het tarief van de eigenarenbelasting ten opzichte van 2020 te verhogen. De rechtbank overweegt dat het de gemeentelijke wetgever vrij staat om in de Verordening te bepalen onroerendezaakbelastingen te heffen van gebruikers en/of van eigenaren van onroerende zaken, die niet in hoofdzaak tot woning dienen. De gemeentelijke wetgever is voorts in hoge mate vrij om te bepalen op welke wijze hij de heffing van onroerendezaakbelastingen wil vormgeven. In het onderhavige geval is ervoor gekozen de facto uitsluitend van de eigenaren van niet-woningen onroerende-zaakbelasting te heffen. Dit is niet in strijd met het bepaalde in artikel 220 van de Gemw waarin immers is bepaald dat gemeenten van zowel eigenaren als gebruikers van niet-woningen belasting ‘kunnen’ heffen.

Gelet op de tekst van de aanhef van artikel 220 van de Gemw (“kunnen”), staat het de gemeenteraad in beginsel vrij om geen, beide, of één van deze afzonderlijke belastingen in enig jaar te heffen. Indien het de raad vrij staat om slechts één van beide onroerendezaakbelastingen genoemd in artikel 220 van de Gemw op te nemen in een gemeentelijke verordening, staat het hem ook vrij om één van beide belastingen naar een (veel) lager tarief te heffen (Zie uitspraak gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 februari 2021, ECLI:GHARL:2021:1071).

6.2.

De rechtbank stelt vast dat de tariefstelling voor de onroerendezaakbelasting voor eigenaren van niet-woning sterk is verhoogd en de gebruikersheffing van niet-woningen op nihil is gesteld. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat het doel van deze wijziging is gelegen in het generen van meer inkomsten en het stabiliseren van de inkomstenbron. Door de belastingheffing volledig over te hevelen naar de eigenaren van niet-woningen heeft leegstand geen invloed meer op de inkomsteninstroom. Het nastreven van deze doelen acht de rechtbank niet onredelijk of willekeurig.

6.3.

De rechtbank overweegt dat het in geschil zijnde tarief voor aanvang van het kalenderjaar is vastgesteld en is bekendgemaakt op een wijze die voldoet aan het voorschrift dat artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor bekendmaking geeft. Al lijkt voorlichting ruim voor de ingangsdatum (en dus voor de definitieve besluitvorming) raadzaam, er kan niet worden gezegd, dat er voor verweerder een juridische plicht bestond om (het voornemen tot) wijziging van de tarieven vroegtijdig kenbaar te maken aan belanghebbenden, zoals de eigenaren van niet-woningen. Daarbij heeft eiser ook niet concreet gemaakt waarom het veel moeilijker zou zijn om de huurovereenkomsten aan te passen aan de nieuwe situatie in een gesprek (kort) na de inwerkingtredingsdatum van de veranderingen dan voorafgaande aan die datum.

6.4.

De rechtbank ziet in het betoog van eiser geen aanleiding om prejudiciële vragen voor te legen aan de Hoge Raad, zoals de gemachtigde van eiser heeft verzocht. De rechtbank ziet zich niet voor een rechtsvraag gesteld waar nog geen uitspraken over zijn gewezen en die alleen – of in ieder geval: pas goed – kan worden beantwoord na uitleg van de Hoge Raad.

7. Het beroep is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2022.

Rechter Griffier

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel