Gerechtshof Den Haag, 31-01-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:114, BK-22/909 tm BK-22/913
Gerechtshof Den Haag, 31-01-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:114, BK-22/909 tm BK-22/913
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 31 januari 2024
- Datum publicatie
- 31 januari 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2022:7037, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-22/909 tm BK-22/913
- Relevante informatie
- Art. 219 Gemw, Art. 220f Gemw, Art. 14 EVRM
Inhoudsindicatie
Art. 220f Gemeentewet. Gemeente Vlaardingen stelt per 1 januari 2021 tarief OZB gebruikers van niet-woningen (OZBG-NW) op 0%, onder gelijktijdige (nagenoeg) verdubbeling van het tarief OZB eigenaren van niet-woningen (OZBE-NW). Tariefsverhoging OZBE-NW per 1 januari 2021 is in strijd met het evenredigheidsbeginsel en leidt tot willekeurige en onredelijke belastingheffing.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-22/909 tot en met BK-22/913
in het geding tussen:
(gemachtigde: G. van der Linden)
en
(vertegenwoordiger: […] )
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 22 augustus 2022, nummers ROT 22/363, ROT 22/2781, en ROT 22/2783 tot en met ROT 22/2785.
Procesverloop
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2021 de waarden op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) van de hieronder genoemde onroerende zaken vastgesteld op de hieronder genoemde bedragen (de beschikkingen). Met de beschikkingen zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de hieronder genoemde, voor het jaar 2021 aan belanghebbende voor de onroerende zaken opgelegde aanslagen in de van eigenaren geheven onroerendezaakbelasting (OZBE) van de gemeente Vlaardingen (de aanslagen).
besluit |
onroerende zaak |
vastgestelde waarde/ heffings- maatstaf (€) |
tarief |
belasting- bedrag (€) |
WOZ- beschikking |
[adres 1] (grond onder opstal) |
3.720.000 |
-- |
-- |
OZBE-aanslag |
[adres 1] (grond onder opstal) |
3.720.000 |
niet-woning |
26.746,80 |
WOZ- beschikking |
[adres 2] ( […] ) |
2.823.000 |
-- |
-- |
OZBE-aanslag |
[adres 2] ( […] ) |
2.823.000 |
niet-woning |
20.297,37 |
WOZ- beschikking |
[adres 2] ( […] ) |
4.786.000 |
-- |
-- |
OZBE-aanslag |
[adres 2] ( […] ) |
4.786.000 |
niet-woning |
34.411,34 |
WOZ- beschikking |
[adres 3] |
2.072.000 |
-- |
-- |
OZBE-aanslag |
[adres 3] |
2.072.000 |
niet-woning |
14.897,68 |
De Heffingsambtenaar heeft de tegen de beschikkingen en de aanslagen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Daarvoor is een griffierecht van € 365 geheven.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Daarvoor is een griffierecht van € 548 geheven.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 22 november 2023 een nader stuk ingediend.
Het Hof heeft het hoger beroep op zijn zitting van 6 december 2023 behandeld. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onder 1.1 genoemde onroerende zaken.
Voor de jaren tot en met 2020 hief de gemeente Vlaardingen voor binnen de gemeente gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen (niet-woningen), een onroerendezaakbelasting naar twee tarieven: een tarief voor degene die een niet-woning gebruikt (OZBG-NW) en een tarief voor degene die van een niet-woning het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft (OZBE-NW).
Voor het laatste jaar waarin de OZBG-NW en de OZBE-NW naast elkaar werden geheven (2020), was het tarief van OZBG-NW 0,3212% en was het tarief van de OZBE-NW 0,3631%. Met ingang van het jaar 2021 is het tarief OZBG-NW 0% en is het tarief van de OZBE-NW 0,7190%.
De verlaging per 1 januari 2021 van de OZBG-NW tot nihil en de verdubbeling1 per 1 januari 2021 van de OZBE-NW maken deel uit van het herstelplan “Naar een leefbaar en financieel gezond Vlaardingen”. Aan de “Beantwoording van technische vragen over het herstelplan” in het Raadsmemo van 17 maart 2020 ontleent het Hof de volgende vragen en antwoorden over de (voorgenomen) tariefswijzigingen van de onroerendezaakbelastingen van niet-woningen.
nr. |
vraag van |
vraag |
antwoord burgemeester en wethouders |
8 |
PVDA |
U wilt bij de OZB van niet-woningen het gebruikersdeel naar de eigenaren overhevelen. Mag dit wettelijk gezien wel? |
Formeel gezien gaan we het gebruikersdeel van de OZB niet overhevelen naar het eigenarendeel. We gaan het tarief van het tarief voor gebruikers naar nul reduceren en het tarief voor eigenaren overeenkomstig verhogen. |
35 |
ONS Vlaar- dingen |
Onroerendzaakbelasting: Wilt u aangeven wat dat cumulatief over de 3 jaar betekent, graag zien we een overzicht. |
Voor dit overzicht zie de tabel aan het einde van dit raadsmemo. |
Beantwoording technische vraag ONS Vlaardingen over cumulatief effect OZB-aanpassingen
(…)
2021 |
2022 |
2023 |
|
Overheveling gebruikersdeel OZB naar eigenaren deel |
375.000 |
386.000 |
398.000 |
(…) |
|||
OZB-verhoging, drie jaar telkens 3 procent per jaar |
550.000 |
1.100.000 |
1.700.000 |
(…) |
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld:
“Geschil
3. In geschil is de tariefstelling van de onroerendezaakbelasting niet-woningen van de gemeente Vlaardingen voor het belastingjaar 2021.
4. [ Belanghebbende] stelt dat de stijging van 98% van de tariefstelling zodanig buitenproportioneel is dat de heffing niet in stand kan blijven. Een onredelijke en willekeurige gemeentelijke heffing, waar de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot heffen niet het oog op kan hebben gehad, dient volgens [belanghebbende] onverbindend te worden verklaard. [Belanghebbende] verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0273 en de uitspraak van de rechtbank Almelo van 7 maart 2007, ECLI:NL:RBALM:2007:BA3443.
[Belanghebbende] stelt dat de Gemeentewet (Gemw) met een reden onroerendezaakbelastingen voor eigendom en gebruik kent. Door alle lasten te verschuiven naar de eigenaren wordt in strijdt met de bedoeling van de wetgever gehandeld. Uit nieuwsberichten blijkt volgens [belanghebbende] dat gemeente Vlaardingen voor deze tariefwijziging heeft gekozen om leegstand van met name winkels tegen te gaan. Winkels maken echter maar een klein deel uit van de niet-woningen binnen gemeente Vlaardingen, die [alle] te maken krijgen met de verdubbeling van het tarief. De gevolgen staan dus niet in verhouding tot het doel. De belangen van verhuurders en zorgorganisaties zijn totaal niet betrokken in de belangenafweging van [de Heffingsambtenaar]. De excessief hoge stijging is daarbij zeer laat aangekondigd waardoor de eigenaren zich hierop niet hebben kunnen voorbereiden. Ten slotte stelt [belanghebbende] dat de nieuwe tariefstelling een inbreuk maakt op het eigendomsrecht op grond van het Europees recht, te weten artikel 1 Eerste Protocol Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 14 EVRM, nu een fair balance ontbreekt.
5. [ De Heffingsambtenaar] stelt zich op het standpunt dat de gemeenteraad op grond van artikel 216 Gemw bevoegd is tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een gemeentelijke belasting door het vaststellen van een belastingverordening. Dat besluit kan door de rechter alleen zeer terughoudend worden getoetst aan het verbod van onredelijke en willekeurige belastingheffing, nu het is genomen binnen de beleidsruimte van de gemeente. Daarbij zijn met ingang van 2008 de wettelijk gemaximeerde onroerendezaakbelasting-tarieven vervallen wat maakt dat geen wet een voorschrift geeft over de hoogte van het tarief. De onderhavige onroerendezaakbelasting is geheven op grond van de Verordening. Het is aan de raad om te besluiten of wel of niet te heffen. Artikel 220 onder f lid 1 Gemw staat alleen tariefdifferentiatie toe tussen de categorieën eigenaren woningen, eigenaren niet-woningen en gebruikers niet-woningen. De belangrijkste reden van de raad om de Verordening te wijzigen is van in budgettaire aard, met als bijkomend effect het tegengaan van leegstand. De wetgever komt op fiscaal gebied een ruime (vrije, door de rechter te respecteren) beoordelingsmarge toe. Dit geldt ook voor lagere wetgever, de gemeenteraad. Zie ook het arrest van de Hoge Raad van 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:124.
6. De rechtbank oordeelt als volgt.
Het vaststellen van een belastingverordening, waaronder het belastingtarief, is op grond van artikel 216 van de Gemw de bevoegdheid van de gemeenteraad. De belastingrechter is niet bevoegd over de in de verordeningen vastgelegde tarieven te oordelen, tenzij dit tarief in strijd is met een hogere wettelijke regeling of met enig rechtsbeginsel of het leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van deze bevoegdheid niet op het oog kan hebben gehad.
De gemeente Vlaardingen heeft er voor gekozen zowel eigenaren als gebruikers van niet-woningen als belastingplichtige voor de onroerendezaakbelastingen aan te wijzen, maar om het tarief van de gebruikersbelasting op nihil te stellen en het tarief van de eigenarenbelasting ten opzichte van 2020 te verhogen. De rechtbank overweegt dat het de gemeentelijke wetgever vrij staat om in de Verordening te bepalen onroerendezaakbelastingen te heffen van gebruikers en/of van eigenaren van onroerende zaken, die niet in hoofdzaak tot woning dienen. De gemeentelijke wetgever is voorts in hoge mate vrij om te bepalen op welke wijze hij de heffing van onroerendezaakbelastingen wil vormgeven. In het onderhavige geval is ervoor gekozen de facto uitsluitend van de eigenaren van niet-woningen onroerendezaakbelasting te heffen. Dit is niet in strijd met het bepaalde in artikel 220 van de Gemw waarin immers is bepaald dat gemeenten van zowel eigenaren als gebruikers van niet-woningen belasting ‘kunnen’ heffen.
Gelet op de tekst van de aanhef van artikel 220 van de Gemw (“kunnen”), staat het de gemeenteraad in beginsel vrij om geen, beide, of één van deze afzonderlijke belastingen in enig jaar te heffen. Indien het de raad vrij staat om slechts één van beide onroerendezaakbelastingen genoemd in artikel 220 van de Gemw op te nemen in een gemeentelijke verordening, staat het hem ook vrij om één van beide belastingen naar een (veel) lager tarief te heffen (Zie uitspraak gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 februari 2021, ECLI:GHARL:2021:1071).
De rechtbank stelt vast dat de tariefstelling voor de onroerendezaakbelasting voor eigenaren van niet-woning sterk is verhoogd en de gebruikersheffing van niet-woningen op nihil is gesteld. Ter zitting heeft [de Heffingsambtenaar] nader toegelicht dat het doel van deze wijziging is gelegen in het generen van meer inkomsten en het stabiliseren van de inkomstenbron. Door de belastingheffing volledig over te hevelen naar de eigenaren van niet-woningen heeft leegstand geen invloed meer op de inkomsteninstroom. Het nastreven van deze doelen acht de rechtbank niet onredelijk of willekeurig.
De rechtbank overweegt dat het in geschil zijnde tarief voor aanvang van het kalenderjaar is vastgesteld en is bekendgemaakt op een wijze die voldoet aan het voorschrift dat artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor bekendmaking geeft. Al lijkt voorlichting ruim voor de ingangsdatum (en dus voor de definitieve besluitvorming) raadzaam, er kan niet worden gezegd, dat er voor [de Heffingsambtenaar] een juridische plicht bestond om (het voornemen tot) wijziging van de tarieven vroegtijdig kenbaar te maken aan belanghebbenden, zoals de eigenaren van niet-woningen. Daarbij heeft [belanghebbende] ook niet concreet gemaakt waarom het veel moeilijker zou zijn om de huurovereenkomsten aan te passen aan de nieuwe situatie in een gesprek (kort) na de inwerkingtredingsdatum van de veranderingen dan voorafgaande aan die datum.
De rechtbank ziet in het betoog van [belanghebbende] geen aanleiding om prejudiciële vragen voor te leggen aan de Hoge Raad, zoals de gemachtigde van [belanghebbende] heeft verzocht. De rechtbank ziet zich niet voor een rechtsvraag gesteld waar nog geen uitspraken over zijn gewezen en die alleen – of in ieder geval: pas goed – kan worden beantwoord na uitleg van de Hoge Raad.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”