Rechtbank 's-Gravenhage, 23-12-2011, BU9525, 09/997125-09
Rechtbank 's-Gravenhage, 23-12-2011, BU9525, 09/997125-09
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 23 december 2011
- Datum publicatie
- 28 december 2011
- Zaaknummer
- 09/997125-09
- Relevante informatie
- Art. 80 AWR
Inhoudsindicatie
Medeplegen van valsheid in geschrifte en (al dan niet mede) plegen van fiscale delicten. Verdachte heeft zich deels samen met de mededaders en al dan niet in de hoedanigheid van leidinggever aan de verboden gedragingen gedurende enkele jaren vanaf 2003 schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrifte en aan het (al dan niet mede) plegen van diverse fiscale delicten. Verdachte was in die periode, samen met een drietal anderen, maat in een advocatenmaatschap. Samen met twee van die maten heeft verdachte op aanzienlijke schaal, ter ontduiking van de bij verdachte als particulier en bij de door hen gedreven maatschap te heffen belastingen, aan verdachte en de mededaders als privépersoon geleverde diensten en goederen - al dan niet met medeweten van de leveranciers van die goederen en diensten - orderbonnen en/of facturen laten opmaken waarin was vermeld dat die diensten en goederen waren geleverd aan de maatschap in plaats van aan verdachte en een of meer van de mededaders als privéperso(o)n(en), waarna verdachte met de mededader(s) die valse orderbonnen en facturen in de boekhouding van de maatschap heeft laten opnemen. Op die manier is uiteindelijk minder belasting afgedragen dan zou zijn verschuldigd. Aldus was de fraude erop gericht voor kosten die in de privésfeer werden gemaakt en die fiscaal niet aftrekbaar zijn een aftrekpost te creëren door ze valselijk als kosten van de onderneming op te voeren. De ondernemingsuitoefening maakte het plegen van de fraude mogelijk. Het opgetreden fiscale nadeel bestond met name uit te weinig geheven omzetbelasting, vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting. Geldboete van € 15.000,- en een taakstraf (werkstraf) van 40 uren. Zie ook
en (medeverdachten).Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Parketnummer: 09/997125-09 (Promis)
Datum uitspraak: 23 december 2011
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Wetboek van Strafvordering)
VONNIS van de rechtbank 's Gravenhage, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte Z]
geboren [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats]
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 november 2011 en 12 december 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie
mrs. M.A.W. Mol en P. van de Kerkhof en van hetgeen door de raadslieden van verdachte mrs. D.R. Doorenbos en G. Spong, advocaten te Amsterdam, die op de voet van artikel 279, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) door verdachte tot zijn verdediging zijn gemachtigd, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
Maatschap [maatschap] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2003 tot en met 31 maart 2006 te 's-Gravenhage en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) geschriften (bedrijfsadministratie) die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen (telkens) opzettelijk valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of valselijk
heeft doen opmaken en/of doen vervalsen, hebbende genoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) toen daar (telkens) opzettelijk in de bedrijfsadministratie van Maatschap [maatschap], zijnde (telkens) een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, (telkens)
A.)
(een) valse en/of vervalste (order)bon(nen) en/of (een) valse en/of vervalste factu(u)r(en) en/of (een) valse en/of vervalste rekening(en)
te weten
1. een bon op naam van [bedrijf 1]
gedateerd 1 februari 2003
gericht aan [maatschap]
totaal euro 624,50 (inclusief 99,71 btw)
(bijlage D/198)
en/of
2. een factuur op naam van [bedrijf 2]
gedateerd 10 juli 2003
gericht aan [maatschap] t.a.v. de heer [verdachte]
totaal euro 3.062,47 (btw euro 488,97)
(bijlage D-86-c)
en/of
3. een factuur op naam van [bedrijf 3]
gedateerd 3 oktober 2003
gericht aan [maatschap]
totaal euro 3.240,00 (btw euro 517,31)
(bijlage D-199)
en/of
4. een factuur op naam van [bedrijf 4]
gedateerd 31 oktober 2003
gericht aan [maatschap], De heer [medeverdachte X]
totaal euro 1.571,75 (btw euro 250,95)
(bijlage D-234)
en/of
5. een factuur op naam van [bedrijf 2]
gedateerd 5 februari 2004
gericht aan [maatschap], t.a.v. de heer [verdachte]
totaal euro 2.270,52 (btw euro 362,52)
(bijlage D/081 A)
en/of
6. een factuur op naam van [bedrijf 5]
gedateerd 3 maart 2004
gericht aan [maatschap], t.a.v. de heer [medeverdachte X]
totaal euro 277,27 (btw euro 44,27)
(bijlage D-205)
en/of
7. een factuur op naam van [bedrijf 6]
gedateerd 22 maart 2004
gericht aan [maatschap]
totaal euro 3.165,40 (btw euro 505,40)
(bijlage D-134 A)
en/of
8. een rekening op naam van [bedrijf 7]
gedateerd 6 april 2004
gericht aan [maatschap]
totaal euro 123,75 (btw euro 19,76)
(bijlage D/009-1 A)
en/of
9. een rekening op naam van [bedrijf 7]
gedateerd 1 april 2004
gericht aan [maatschap], mevrouw [A]
totaal euro 626,75 (btw euro 100,07)
(bijlage D/003-1 A)
en/of
10. een rekening op naam van [bedrijf 7]
gedateerd 19 april 2004
gericht aan [maatschap], mevrouw [A]
totaal euro 768,51 (btw euro 122,70)
(bijlage D/006-1 A)
en/of
11. een factuur op naam van [bedrijf 8]
gedateerd 12 juni 2004
gericht aan [maatschap], t.a.v. mevrouw [medeverdachte Y]
totaal euro 681,00 (btw euro 108,73)
(bijlage D/088-a)
en/of
12. een factuur op naam van [bedrijf 9]
gedateerd 17 augustus 2004
gericht aan [maatschap]
totaal euro 2.462,11 (btw euro 393,11)
(bijlage D/029-a)
en/of
13. een factuur op naam van [bedrijf 10]
gedateerd 21 augustus 2004
gericht aan [maatschap]
totaal euro 305,00 (btw euro 48,70)
(bijlage D/212)
en/of
14. een factuur op naam van [bedrijf 11]
gedateerd 24 september 2004
gericht aan [maatschap], t.a.v. Mr. [medeverdachte Y]
totaal euro 1.070,00 (btw euro 170,84)
(bijlage D/035 B)
en/of
15. een factuur op naam van [bedrijf 11]
gedateerd 5 november 2004
gericht aan [maatschap], t.a.v. Mr. [medeverdachte Y]
totaal euro 880,58 (btw euro 140,60)
(bijlage D/038 A)
en/of
16. een factuur op naam van [bedrijf 12]
gedateerd 13 december 2004
gericht aan [maatschap], t.a.v. de heer [medeverdachte X]
totaal euro 2.380,00 (btw euro 380,00)
(bijlage D/227)
en/of
17. een factuur op naam van [bedrijf 12]
gedateerd 13 december 2004
gericht aan [maatschap], t.a.v. mevrouw [medeverdachte Y]
totaal euro 2.380,00 (btw euro 380,00)
(bijlage D/226)
en/of
18. een factuur op naam van [bedrijf 11]
gedateerd 31 maart 2005
gericht aan [maatschap], t.a.v. Mr. [medeverdachte Y]
totaal euro 407,12 (btw euro 65,00)
(bijlage D/047-1 A)
en/of
19. een factuur op naam van [bedrijf 2]
gedateerd 31 maart 2005
gericht aan [maatschap] T.a.v. de heer [verdachte]
totaal euro 4.727,87 (btw euro 754,87)
(bijlage D-83-c)
en/of
20. een factuur op naam van [bedrijf 13]
gedateerd 21 juli 2005
gericht aan [maatschap]
totaal euro 1.342,20 (btw euro 214,30)
(bijlage D/120 A)
en/of
21. een orderbon op naam van [bedrijf 14]
gedateerd 31 augustus 2005
gericht aan G.M.W. t.a.v. de heer [medeverdachte X]
totaal euro 570,00 (btw euro 91,01)
(bijlage D/220)
en/of
22. een factuur op naam van [bedrijf 15]
gedateerd 27 september 2005
gericht aan [maatschap] T.a.v. de heer [medeverdachte X]
totaal euro 4.159,23 (btw euro 664,08)
(bijlage D-057 A)
en/of
23. een factuur op naam van [bedrijf 15]
gedateerd 24 november 2005
gericht aan [maatschap] T.a.v. mevrouw [medeverdachte Y]
totaal euro 2.510,00 (btw euro 400,76)
(bijlage D-063 A)
en/of
24. een factuur op naam van [bedrijf 15]
gedateerd 28 december 2005
gericht aan [maatschap] T.a.v. mevrouw [medeverdachte Y]
totaal euro 1.278,14 (btw euro 204,08)
(bijlage D-066 A)
en/of
25. een factuur op naam van [bedrijf 15]
gedateerd 31 januari 2006
gericht aan [BV] B.V. T.a.v. mevrouw [medeverdachte Y]
totaal euro 921,17 (btw euro 147,08)
(bijlage D-069 A)
en/of
26. een factuur op naam van [bedrijf 15]
gedateerd 10 maart 2006
gericht aan [BV] B.V. T.a.v. mevrouw [medeverdachte Y]
totaal euro 4.277,17 (btw euro 682,93)
(bijlage D-072 A),
en/of
B.
(een) valse en/of vervalste boekingen op/in de/het grootboek(rekening) "te vorderen BTW hoog" (totaal euro 6.896,30 (AH-57 Bijlage 9), althans euro 6.434,34 (OPV-A Bijlage 2), in elk geval een of meerdere geldbedrag(en) (aan te vorderen btw)) opgenomen en/of geboekt en/of verwerkt en/of doen opnemen en/of doen boeken en/of doen verwerken door (een) ander(en), bestaande die valshe(i)d(en) en/of vervalsing(en) onder ad A.) genoemd (telkens) hierin -zakelijk weergegeven- dat (telkens) valselijk in strijd met de waarheid --op/in die (order)bon(nen) en/of factu(u)r(en) en/of rekening(en) door de vermelding en/of adressering [maatschap] en/of [adres] en/of [nummer] en/of [nummers] en/of Den Haag werd voorgedaan dat [maatschap], gevestigd op het adres [adres] te Den Haag afneemster was van de geleverde goederen en/of verrichte diensten, terwijl in werkelijkheid de levering(en) plaatsvond(en) en/of dienst(en) verricht was / waren / werd(en) op / aan het / de adres(sen) / woning(en) / appartement
[adres verdachte] (woning [verdachte]) en/of
[adres woonhuis medeverdachte X] (woning [medeverdachte X]) en/of
[adres appartement medeverdachte X] (appartement [medeverdachte X]) en/of
[adres medeverdachte Y] (woning [medeverdachte Y]),
en/of
[verdachte] (1. en/of 2. en/of 5. en/of 19.) en/of
[medeverdachte X] (3. en/of 4. en/of 6. en/of 12. en/of 13. en/of 16. en/of 20. en/of 21. en/of 22.) en/of
[medeverdachte Y] (7. en/of 8. en/of 9. en/of 10. en/of 11. en/of 14. en/of 15. en/of 17. en/of 18. en/of 23. en/of 24. en/of 25. en/of 26.)
de afne(e)m(st)er(s) van de/het geleverde goed(eren) en/of de verrichte dienst(en) betrof(fen), in elk geval was [maatschap] niet de afnemer van de/het geleverde goed(eren) of van de verrichte dienst(en), en/of
--op/in de onder 7. genoemde factuur was opgenomen en/of vermeld "Betreft: DA/[adres] te Den Haag", terwijl in werkelijkheid genoemde factuur betrekking had op "het aanpassen van de cv-installatie t.b.v. het pand aan de [adres medeverdachte Y]",
en/of
--op/in de onder 15. genoemde factuur was opgenomen en/of vermeld als omschrijving "Div. kantoorverlichting", terwijl in werkelijkheid genoemde factuur betrekking had op
"gordijnen" (voor de woning [adres medeverdachte Y]),
en/of
--op/in de onder 18. genoemde factuur was opgenomen en/of vermeld als omschrijving "Geleverde verlichting", terwijl in werkelijkheid genoemde factuur betrekking had op
gordijnstof (6 mtr Saba 1-6244-261) en/of een embrasse (voor de woning [adres medeverdachte Y]),
en/of
--op/in de onder 22. genoemde factuur als "project" was opgenomen en/of vermeld "advies herinrichting", terwijl in werkelijkheid genoemde factuur betrekking had op het
"project" "Renovatie appartement" ([adres appartement medeverdachte X]),
en/of
bestaande die valshe(i)d(en) en/of vervalsing(en) onder ad B.) genoemd (telkens) hierin dat die/dat aftrek van voorbelasting en/of (te vorderen) btw-bedrag(en) geen betrekking had(den) op verschuldigde belasting ter zake van leveringen van goederen en/of verleende diensten aan genoemde Maatschap [maatschap], (in werkelijkheid betrof(fen) dit voorbelasting en/of btw-bedrag(en) gefactureerd en/of in rekening gebracht aan [verdachte] en/of [medeverdachte X] en/of [medeverdachte Y], (in privé, in elk geval niet als ondernemer)),
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die (samenstel van) geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door ander(en) te doen gebruiken, hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
2.
Maatschap [maatschap] op (een) of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2003 tot en met 30 april 2006 te 's-Gravenhage en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van Maatschap [maatschap] (fiscaal nummer [nummer]) betreffende het/de aangiftetijdvak(ken) februari 2003 en/of juli 2003 en/of oktober 2003 en/of januari 2004 en/of februari 2004 en/of maart 2004 en/of april 2004 en/of mei 2004 en/of juni 2004 en/of juli 2004 en/of augustus 2004 en/of september 2004 en/of oktober 2004 en/of november 2004 en/of december 2004 en/of maart 2005 en/of juli 2005 en/of augustus 2005 en/of september 2005 en/of november 2005 en/of december 2005 en/of februari 2006 en/of maart 2006, in elk geval betreffende een of meer aangiftetijdvak(ken) gelegen in bovengenoemde periode, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, en/althans heeft doen of laten doen door (een) ander(en), immers heeft/hebben genoemde Maatschap [maatschap] en/of haar mededader(s) op/in het/de bij/naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te 's-Gravenhage en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland ingeleverde / gezonden aangifte(n) / aangiftebiljet(ten) voor de omzetbelasting (telkens) een te hoog bedrag aan voorbelasting en/of een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting opgegeven en/of vermeld, en/althans door die/een ander(en) doen of laten opgeven en/of vermelden,
terwijl dat/die feit(en) er toe strekt/strekken dat (telkens) te weinig belasting wordt geheven,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op (een) of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2003 tot en met 30 april 2006 te 's-Gravenhage en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met de Maatschap [maatschap] en/of (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van Maatschap [maatschap] (fiscaal nummer [nummer]) betreffende het/de aangiftetijdvak(ken) februari 2003 en/of juli 2003 en/of oktober 2003 en/of januari 2004 en/of februari 2004 en/of maart 2004 en/of april 2004 en/of mei 2004 en/of juni 2004 en/of juli 2004 en/of augustus 2004 en/of september 2004 en/of oktober 2004 en/of november 2004 en/of december 2004 en/of maart 2005 en/of juli 2005 en/of augustus 2005 en/of september 2005 en/of november 2005 en/of december 2005 en/of februari 2006 en/of maart 2006, in elk geval betreffende een of meer aangiftetijdvak(ken) gelegen in bovengenoemde periode, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, en/althans heeft doen of laten doen door (een) ander(en), immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader(s) op/in het/de bij/naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te 's-Gravenhage en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland ingeleverde / gezonden aangifte(n) / aangiftebiljet(ten) voor de omzetbelasting (telkens) een te hoog bedrag aan voorbelasting en/of een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting opgegeven en/of vermeld, en/althans door die/een ander(en) doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl dat/die feit(en) er toe strekt/strekken dat (telkens) te weinig belasting wordt geheven;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op (een) of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2003 tot en met 30 april 2006 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (een) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van Maatschap [maatschap] (fiscaal nummer [nummer])
betreffende het/de aangiftetijdvak(ken) februari 2003 en/of juli 2003 en/of oktober 2003
en/of januari 2004 en/of februari 2004 en/of maart 2004 en/of april 2004 en/of mei 2004 en/of juni 2004 en/of juli 2004 en/of augustus 2004 en/of september 2004 en/of oktober 2004 en/of november 2004 en/of december 2004 en/of maart 2005 en/of juli 2005 en/of augustus 2005 en/of september 2005 en/of november 2005 en/of december 2005
en/of februari 2006 en/of maart 2006, in elk geval betreffende een of meer aangiftetijdvak(ken) gelegen in bovengenoemde periode, zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, en/althans valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of vervalsen door (een) ander(en), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) toen en daar (telkens) valselijk in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- op/in dat/die (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting (telkens) een te hoog bedrag aan voorbelasting en/of een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting geschreven en/of opgegeven en/of vermeld, en/althans door die/een ander(en) doen of laten schrijven en/of opgeven en/of vermelden,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
[BV2 van verdachte] en/of [BV1 van verdachte]. (welke rechtspersonen deel uit maakten van de fiscale eenheid [BV2 van verdachte] (fiscaal nummer [nummer])) op of omstreeks 23 mei 2006 en/of 28 maart 2007, in elk geval op (een) of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 mei 2006 tot en met 28 maart 2007, te 's-Gravenhage en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met elkaar en/of met (een) ander(en), althans genoemde rechtspersoon alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) (digitale) aangifte(n) Vennootschapsbelasting ten name van (de fiscale eenheid) [BV2 van verdachte] (fiscaal nummer [nummer]) over de/het ja(a)r(en) 2004 (boekjaar 01-2004 - 12-2004) en/of 2005 (boekjaar 01-2005 - 12-2005) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, en/althans heeft doen of laten doen door ((een) medewerk(st)er(s) van) [belastingadviseurs]., in elk geval (een) ander(en), immers heeft/hebben genoemde [BV2 van verdachte] en/of haar mededader(s) op/in het/de bij/naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te 's-Gravenhage en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland ingeleverde / gezonden aangifte(n) / aangiftebiljet(ten) voor de Vennootschapsbelasting (telkens) een te laag belastbaar bedrag en/of --met betrekking tot de (digitale) aangifte(n) Vennootschapsbelasting over het jaar 2004 geen bedrag aan "aan dividend(belasting) onderworpen winstuitdeling" en/of --met betrekking tot de (digitale) aangifte(n) Vennootschapsbelasting over het jaar 2005 een te laag bedrag aan "aan dividend(belasting) onderworpen opgegeven en/of vermeld, en/althans door die/een ander(en) doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl dat/die feit(en) er toe strekt/strekken dat (telkens) te weinig belasting wordt geheven, hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 mei 2006 en/of 28 maart 2007, in elk geval op (een) of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 23 mei 2006 tot en met 28 maart 2007, te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (een) (digitale) aangifte(n) voor de Vennootschapsbelasting ten name van (de fiscale eenheid) [BV2 van verdachte] (fiscaal nummer [nummer]) over de/het ja(a)r(en) 2004 (boekjaar 01-2004 - 12-2004) en/of 2005 (boekjaar 01-2005 - 12-2005) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, en/althans valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of vervalsen door ((een) medewerk(st)er(s) van) [belastingadviseurs]., in elk geval (een) ander(en), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) toen en daar (telkens) valselijk in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- op/in dat/die (digitale) aangifte(n) voor de Vennootschapsbelasting (telkens) een te laag belastbaar bedrag en/of
--met betrekking tot de (digitale) aangifte(n) Vennootschapsbelasting over het jaar 2004
geen bedrag aan "aan dividend(belasting) onderworpen winstuitdeling" en/of
--met betrekking tot de (digitale) aangifte(n) Vennootschapsbelasting over het jaar 2005
een te laag bedrag aan "aan dividend(belasting) onderworpen geschreven en/of opgegeven en/of vermeld, en/althans door die/een ander(en) doen of laten schrijven en/of opgeven en/of vermelden, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of
door anderen te doen gebruiken;
4.
hij op of omstreeks 13 september 2005 en/of 26 maart 2007, in elk geval op (een) of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 september 2005 tot en met 26 maart 2007, te 's-Gravenhage en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) (digitale) aangifte(n) Inkomstenbelasting premie volksverzekeringen ten name van hem, verdachte, ([verdachte]) (burgerservicenummer [nummer]) over de/het (belasting)ja(a)r(en) 2004 en/of 2005, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, en/althans heeft doen of laten doen door ((een) medewerk(st)er(s) van) [belastingadviseurs], in elk geval (een) ander(en), immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader(s) op/in het/de bij/naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te 's-Gravenhage en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland ingeleverde / gezonden aangifte(n) / aangiftebiljet(ten) voor de Inkomstenbelasting premie volksverzekeringen (telkens) een te laag verzamelinkomen en/of een te laag belastbaar bedrag en/of --met betrekking tot de (digitale) aangifte Inkomstenbelasting premie volksverzekeringen over het (belasting)jaar 2004 geen "inkom(st)en uit aanmerkelijk belang" en/of --met betrekking tot de (digitale) aangifte Inkomstenbelasting premie volksverzekeringen over het (belasting)jaar 2005 een te laag bedrag aan "inkom(st)en uit aanmerkelijk belang" opgegeven en/of vermeld, en/althans door die/een ander(en) doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl dat/die feit(en) er toe strekt/strekken dat (telkens) te weinig belasting wordt geheven;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 september 2005 en/of 26 maart 2007, in elk geval op (een) of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 februari 2005 tot en met 26 maart 2007, te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (een) (digitale) aangifte(n) voor de Inkomstenbelasting premie volksverzekeringen ten name van hem, verdachte, ([verdachte]) (burgerservicenummer [nummer]) over de/het (belasting)ja(a)r(en) 2004 en/of 2005, zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, en/althans valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of vervalsen door ((een) medewerk(st)er(s) van) [belastingadviseurs]., in elk geval (een) ander(en), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) toen en daar (telkens) valselijk in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- op/in dat/die (digitale) aangifte(n) voor de Inkomstenbelasting premie volksverzekeringen (telkens) een te laag verzamelinkomen en/of een te laag belastbaar bedrag en/of --met betrekking tot de (digitale) aangifte Inkomstenbelasting premie volksverzekeringen over het (belasting)jaar 2004 geen "inkom(st)en uit aanmerkelijk belang" en/of
--met betrekking tot de (digitale) aangifte Inkomstenbelasting premie volksverzekeringen over het (belasting)jaar 2005 een te laag bedrag aan "inkom(st)en uit aanmerkelijk belang" geschreven en/of opgegeven en/of vermeld, en/althans door die/een ander(en)
doen of laten schrijven en/of opgeven en/of vermelden, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
5.
hij op of omstreeks 5 februari 2004, in elk geval in of omstreeks de maand februari 2004, te Delft en/of 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een factuur ten name van [bedrijf 2]
d.d. 5 februari 2004
factuurnummer 2004 - 004
gericht aan [maatschap]
factuurbedrag euro 2.270,52 (btw euro 362,52)
(bijlage D/081 A),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, en/althans valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of vervalsen door ((een) medewerk(st)er(s) van) [bedrijf 2], in elk geval (een) ander(en), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) toen en daar (telkens) valselijk in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- op/in die factuur door vermelding en/of het doen vermelden van
[maatschap], [postadres]
t.a.v. de heer [verdachte]
voorgedaan dat [maatschap] afnemer was van geleverde goederen en/of verrichte diensten en/of geschreven en/of opgegeven en/of vermeld, en/althans door die/een ander(en) doen of laten schrijven en/of opgeven en/of vermelden,
--als geadresseerde en/of afnemer:
[maatschap]
terwijl in werkelijkheid de levering plaatsvond en/of dienst verricht was/werd op/aan het adres/de
woning [adres verdachte] (waaronder het maken van een konijnenhok en/of ren en/of diverse klusjes (zoals aangegeven en/of omschreven in de bijlage D/087-a)),
en/of hij, verdachte ([verdachte]), de afnemer van de/het geleverde goed(eren) en/of de verrichte dienst(en) betrof, in elk geval was [maatschap] niet de afnemer van de/het geleverde goed(eren) of van de verrichte dienst(en), zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
6.
hij op of omstreeks 21 maart 2005, in elk geval in of omstreeks de maand maart 2005,
te Leiderdorp en/of 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een factuur ten name van
[bedrijf 20]
d.d. 21 maart 2005
factuurnummer 20050026 Klantnummer 82
gericht aan [maatschap]
factuurbedrag euro 6.137,03 (btw euro 979,86)
(bijlage D/186-3),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, en/althans valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of vervalsen door ((een) medewerk(st)er(s) van) [bedrijf 20], in elk geval (een) ander(en), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) toen en daar (telkens) valselijk in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- op/in die factuur
door vermelding en/of het doen vermelden van [maatschap], [adres], voorgedaan dat [maatschap] afnemer was van geleverde goederen en/of
verrichte diensten en/of geschreven en/of opgegeven en/of vermeld, en/althans door die/een ander(en) doen of laten schrijven en/of opgeven en/of vermelden,
--als geadresseerde en/of afnemer:
[maatschap]
en/of
--als omschrijving:
Betreft geleverd schilderwerk aan bedrijfspand
[adres maatschap]
Volgens offerte,
terwijl in werkelijkheid de levering plaatsvond en/of dienst verricht was/werd op/aan het adres/de
woning [adres verdachte], en/of hij, verdachte ([verdachte]), de afnemer van de/het geleverde goed(eren) en/of de verrichte dienst(en) betrof, in elk geval was [maatschap] niet de afnemer van de/het geleverde goed(eren) of van de verrichte dienst(en), zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
7.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 maart 2005 tot en met 6 juni 2005, te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, twee, in elk geval een, factu(u)r(en) ten name van [bedrijf 11], te weten een factuur ten name van [bedrijf 11]
d.d. 11 mei 2005 factuurnummer 2005074 gericht aan [maatschap] factuurbedrag euro 4.920,58 (btw euro 785,64) (bijlage D/042 A) en/of een factuur ten name van [bedrijf 11] d.d. 22 maart 2005 factuurnummer 2005048 gericht aan [maatschap]
factuurbedrag euro 5.619,50 (btw euro 897,23) (bijlage D/044), zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, en/althans valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of vervalsen door ((een) medewerk(st)er(s) van) [bedrijf 11], in elk geval (een) ander(en), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) toen en daar (telkens) valselijk in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- op/in die factu(u)r(en) door vermelding en/of het doen vermelden van
[maatschap], [adres] voorgedaan dat [maatschap] afnemer was van geleverde goederen en/of verrichte diensten en/of geschreven en/of opgegeven en/of vermeld, en/althans door die/een ander(en) doen of laten schrijven en/of opgeven en/of vermelden,
--als geadresseerde en/of afnemer:
[maatschap]
en/of
--als omschrijving:
Meubels,
terwijl in werkelijkheid (telkens) de levering(en) meubels en gordijnen betrof en/of de levering(en) plaatsvond(en) op/aan het adres/de woning [adres verdachte], en/of
hij, verdachte ([verdachte]), de afnemer van de/het geleverde goed(eren) betrof,
in elk geval was [maatschap] niet de afnemer van de/het geleverde goed(eren),
zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft betoogd dat de cumulatief ten laste gelegde valsheid met betrekking tot de aftrek van voorbelasting en/of te vorderen btw-bedragen (feit 1 onder B) onbegrijpelijk is en dat de dagvaarding daarom op dit punt (partieel) nietig dient te worden verklaard. Hiertoe is aangevoerd dat niet duidelijk is welke geschriften de steller van de tenlastelegging op het oog heeft gehad.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
De tenlastelegging van dit feit is, zo blijkt uit de bewoordingen daarvan, toegespitst op - kort gezegd - het door de maatschap [maatschap] al dan niet samen met een of meer anderen telkens valselijk opmaken en/of vervalsen en/of valselijk doen opmaken en/of doen vervalsen van de bedrijfsadministratie van die maatschap, waartoe verdachte samen met een of meer anderen telkens opdracht heeft gegeven of aan welke verboden gedragingen verdachte samen met een of meer anderen telkens feitelijk leiding heeft gegeven. Hetgeen ter uitvoering daarvan is verricht, bestaat uit het in die bedrijfsadministratie opnemen en/of boeken en/of verwerken en/of doen opnemen en/of doen boeken van de onder A genoemde valse en/of vervalste (order)bonnen, valse en/of vervalste facturen en/of valse en/of vervalste rekeningen en van de onder B genoemde op die valse en/of vervalste (order)bonnen, valse en/of vervalste facturen en/of valse en/of vervalste rekeningen gebaseerde valse en/of vervalste boekingen op/in de/het van die bedrijfsadministratie deeluitmakende grootboek(rekening) "te vorderen btw hoog".
Derhalve geeft die tenlastelegging van feit 1 een voldoende duidelijke en begrijpelijke omschrijving van hetgeen verdachte daarin wordt verweten.
Bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank verklaart zich bevoegd tot kennisneming van de zaak.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De rechtbank stelt voorop dat de officier van justitie "dominus litis" is. Het is dan ook de officier die de beslissing over een vervolging neemt, een beslissing die niet aan directe toetsing door de rechtbank voorligt. Wel dient de rechtbank - in het kader van de beslissing over de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging - te beoordelen of door de officier van justitie geen beginselen van een goede procesorde zijn geschonden, waardoor niet-ontvankelijkverklaring in de vervolging om die reden moet volgen. Door de verdediging is in dat kader aangevoerd dat het openbaar ministerie inbreuk heeft gemaakt op het vertrouwensbeginsel, het verbod op willekeur en het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. De rechtbank zal de gevoerde verweren hieronder bespreken.
ATV-richtlijnen
* Zijn de ATV richtlijnen van 2006 of van 2010 van toepassing?
Door de verdediging is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de strafvervolging, omdat de vervolging in strijd is met de op 1 januari 2010 geldende en gepubliceerde beleidsregels en daarmee in strijd met de beginselen van behoorlijk strafprocesrecht (vertrouwensbeginsel, verbod van willekeur, beginsel van redelijke en billijke belangenafweging).
De beleidsregels waarop de verdediging zich beroept, zijn de Aanmeldings- Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten, douane- en toeslagdelicten 2010 (hierna ook: de ATV-richtijnen 2010). Onder verwijzing naar artikel 15 IVBPR en jurisprudentie van de Hoge Raad1 stelt de verdediging zich op het standpunt dat het openbaar ministerie de strafvervolging van verdachte ten onrechte heeft gebaseerd op de oude richtlijnen Aanmeldings- Transactie- en Vervolgingsrichtljnen voor fiscale delicten en douanedelicten 2006 (hierna ook: de ATV- richtlijnen 2006).
Beide versies van de richtlijnen geven een beschrijving van de wijze waarop de belastingdienst en het openbaar ministerie aanmeldingen in zaken waarop de richtlijnen betrekking hebben selecteren, met de bedoeling de inzet van het strafrecht in fiscale zaken te concentreren op zaken die een maatschappelijk effect hebben, met als gevolg dat zaken met minder of geen maatschappelijk effect vaker bestuurlijk zullen worden afgedaan. Uit die beschrijving valt een systeem af te leiden dat, kort samengevat en voor zover in dit geval van belang, op het volgende neerkomt;
Fase 1: aanmelding
Ambtenaren van de belastingdienst melden zaken aan bij de boete- fraudecoördinator, indien daarin een drempelbedrag aan fiscaal nadeel is overschreden. In de ATV-richtlijnen 2006 bedraagt de drempel € 6.000 voor particulieren en € 12.500 voor ondernemers, in de ATV-richtlijnen 2010 € 10.000 respectievelijk € 15.000. Indien voor tenminste het drempelbedrag sprake is van opzet draagt de boete-fraudecoördinator de zaak voor in het selectieoverleg.
Fase 2: selectieoverleg
In deze fase wordt, nadat is vastgesteld dat een aangemelde zaak inderdaad het drempelbedrag overschrijdt, voor wat betreft zaken waarin een bepaald fiscaal nadeel niet wordt overschreden (€ 125.000) nagegaan of zich enig bijzonder aspect voordoet. Is dat niet het geval, dan wordt de zaak terugverwezen naar de belastingdienst voor bestuurlijke afdoening. Zo ja, dan wordt de zaak doorverwezen naar het tripartiete overleg. Als bijzonder aspect geldt (onder meer) dat het gaat om personen met een voorbeeldfunctie, zoals rechters, advocaten, adviseurs, notarissen, bankiers en effectenhandelaars.
Fase 3: tripartiete overleg
In dit overleg, waarvan de officier van justitie deel uitmaakt, wordt beslist of door het selectieoverleg verwezen zaken in aanmerking komen voor een strafrechtelijke dan wel een bestuurlijke afdoening. Bij die keuze spelen zowel de hoogte van het fiscale nadeel als mogelijke bijzondere aspecten een rol.
De ATV-richtlijnen 2010 vermelden dat voor zaken die voorafgaande aan de datum van inwerkingtreden van die richtlijnen (1 januari 2010) waren aangemeld, de ATV richtlijnen 2006 hun geldigheid behouden. Op basis van die bepaling hebben - zo hebben de officieren van justitie ter terechtzitting verklaard - de belastingdienst en het openbaar ministerie de ATV-richtlijnen 2006 toegepast en is in het tripartiete overleg besloten de zaak voor strafrechtelijke afdoening in aanmerking te brengen, aangezien het in die richtlijnen genoemde drempelbedrag is overschreden, sprake is van opzet en zich bovendien een bijzonder aspect voordoet, te weten de omstandigheid dat verdachte het beroep van advocaat uitoefent.
Het onderhavige verweer is door de verdediging ook als preliminair verweer gevoerd ter terechtzitting van 28 november 2011. De rechtbank heeft in haar voorlopig oordeel overwogen dat in het licht van het internationaal recht en de doorwerking daarvan in het nationale recht verdedigbaar is dat de ATV-richtlijnen van 2010 van toepassing zijn, nu deze in beginsel gunstiger uitpakken voor verdachte en de medeverdachten dan de ATV-richtlijnen 2006. Het onderzoek ter terechtzitting en nader beraad in raadkamer heeft de rechtbank echter thans tot een ander oordeel geleid.
Zij overweegt daartoe als volgt.
Bij de ATV-richtlijnen gaat het in de kern om de beleidsmatige invulling van het opportuniteitsbeginsel met betrekking tot de vervolging van fiscale delicten door het openbaar ministerie. De Hoge Raad2 heeft de ATV-richtlijnen niet aangemerkt als algemeen verbindende voorschriften, maar wel als recht in de zin van art. 79 Wet op de Rechterlijke Organisatie. (Wet RO). De ATV-richtlijnen betreffen derhalve formeel recht.
Om deze reden is het door de verdediging aangehaalde arrest van de Hoge Raad3 niet relevant. In r.o. 3.6.1 van dit arrest formuleert de Hoge Raad immers een aangescherpt criterium (het niet meer toetsen aan de vraag of sprake is van een gewijzigd inzicht van de wetgever) wat betreft veranderingen in regels van sanctierecht (door de Hoge Raad gedefinieerd als "regels, die zowel het specifieke strafmaximum als meer algemene regels met betrekking tot de sanctieoplegging kunnen betreffen"). De rechtbank is van oordeel dat de ATV-richtlijnen - beleidsregels met betrekking tot (de voorselectie bij) het vervolgingsbeleid van het OM - niet als regels van sanctierecht kunnen worden aangemerkt. De ATV-richtlijnen vallen evenmin binnen de in r.o. 3.6.2 van het arrest omschreven categorie (waarvoor toetsing aan gewijzigd inzicht blijft gelden): "veranderingen die verband houden met delictsomschrijvingen, waaronder begrepen veranderingen in de bestanddelen alsmede het vervallen van strafbaarstellingen".
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie terecht de ATV-richtlijnen van 2006 heeft toegepast.
* Welk drempelbedrag?
De verdediging heeft voorts betoogd dat de onderhavige strafvervolging in strijd is met de toepasselijke ATV-richtlijnen, omdat het drempelbedrag niet is overschreden. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de hoogte van het drempelbedrag het strafrechtelijk nadeel en niet het fiscale nadeel maatgevend zou moeten zijn. Dit uitgangspunt is naar het oordeel van de rechtbank niet houdbaar. Zoals hiervoor is vermeld, is in de ATV-richtlijnen opgenomen dat een zaak wordt aangemeld door ambtenaren van de belastingdienst, indien er een drempelbedrag aan fiscaal nadeel is overschreden. Op dat moment is er nog geen strafrechtelijk onderzoek ingesteld.
In de ATV-richtlijnen 2006 staat bovendien vermeld dat onder nadeel wordt verstaan "het bedrag aan belasting dat vermoedelijk door de in of over de onderzoeksperiode gepleegde feiten die daartoe strekten, te weinig is of zou zijn geheven indien de inspecteur de aangifte van belanghebbende had gevolgd". Dat is een ruimer begrip dan het fiscale nadeel van hetgeen uiteindelijk (strafrechtelijk) ten laste is gelegd. Uit de jurisprudentie blijkt dat, indien uiteindelijk (bijvoorbeeld) uit proceseconomische of bewijstechnische overwegingen) wordt besloten tot een tenlastelegging van een beperkt aantal feiten, terwijl het strafrechtelijke onderzoek betrekking had op een groter aantal feiten, het drempelbedrag gerelateerd moet worden aan het vermoedelijke (geschatte) fiscale nadeel tijdens die (ruimere) onderzoeksperiode. 4
Uit het onderzoek van de FIOD-ECD blijkt dat het vermoedelijk fiscaal nadeel tijdens de onderzoeksperiode € 15.034,-- bedroeg5.
* Volledige bedrag aan omzetbelasting?
Door de verdediging is voorts aangevoerd dat het bedrag aan omzetbelasting (OB) ten onrechte is gesteld op het totale bedrag dat door [maatschap] te weinig aan omzetbelasting zou zijn betaald, nu het aandeel waarvoor verdachte verantwoordelijk zou zijn slechts één derde gedeelte daarvan zou bedragen.
De rechtbank kan de verdediging daarin niet volgen, nu aan verdachte (mede) is ten laste gelegd het tezamen met anderen opdracht geven tot, dan wel het feitelijk leiding geven aan de gedragingen van de maatschap [maatschap] die tot het desbetreffende (totale) nadeel zouden hebben geleid, terwijl niet aanstonds aannemelijk is geworden dat die verdenking iedere grondslag mist.
Ter zake van elke ten laste gelegde, in de boekhouding opgenomen, factuur luidt de verdenking dat de vennoten daartoe (tezamen met de boekhouder) hebben samengewerkt; zonder deze onderlinge samenwerking had immers geen enkele factuur op deze wijze in de boekhouding verwerkt kunnen worden. Iedere verdachte heeft volgens de tenlastelegging derhalve voor elke factuur (en daarmee voor het totale ten laste gelegde bedrag aan voorbelasting) opdracht gegeven tot, dan wel feitelijk leiding gegeven aan het doen van de onjuiste aangiften. Dat het profijt van deze onjuiste aangiften vervolgens onderling zou zijn verdeeld, doet niet af aan het gegeven dat iedere vennoot, zo luidt de verdenking, het volledige omzetbelastingnadeel (mede) heeft veroorzaakt.
Voor de vennootschapsbelasting (Vpb)- en inkomstenbelasting (IB)/PVV-aangiften ligt dit anders: iedere vennoot kan slechts verantwoordelijk worden gesteld voor de eigen IB/PVV-aangiften en de Vpb-aangiften van de eigen fiscale eenheid.
* Ontoelaatbare optelsom nadeelberekening?
De verdediging heeft vervolgens aangevoerd dat het openbaar ministerie het nadeel verkeerd heeft berekend door het nadeel, dat door verschillende entiteiten (maatschap, fiscale eenheid, individuen) is veroorzaakt, bij elkaar op te tellen. Volgens de verdediging is "het door de rechtspersoon zelfstandig veroorzaakte omzetbelasting (OB) nadeel" ten onrechte rechtstreeks bestempeld als nadeel dat is veroorzaakt door de individuele verdachten, naast het nadeel dat zij ieder voor zich zelfstandig hebben toegebracht in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasing.
De rechtbank volgt de verdediging in dit betoog evenmin en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte is enig aandeelhouder en bestuurder van [BV2 van verdachte], welke vennootschap alle aandelen bezit in [BV1 van verdachte], en deze twee BV's vormen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. [BV1 van verdachte] is maat in de advocatenmaatschap.
De gevolgen voor de vennootschapsbelasting van deze ten laste gelegde fraude zijn, dat in de fiscale eenheid van verdachte een te lage winst is verantwoord. [BV1] heeft immers (naar rato van het winstaandeel) - zo luidt de verdenking - de frauduleus opgevoerde kosten in aftrek gebracht als zakelijke kosten.
De (in de belastingjaren waarin de fraude zou zijn gepleegd) aan te brengen winstcorrectie in de Vpb is dus het bedrag inclusief OB.
Daarnaast zijn er ook consequenties voor de heffing van IB van verdachte. Zoals hiervoor reeds is beschreven, heeft de fiscale eenheid de aandeelhouder in staat gesteld dit bij onderzoek gebleken voordeel te behalen, door de [BV1] (als maat in de maatschap) gefingeerde facturen als zakelijke kosten van de maatschap te laten boeken en bovendien frauduleus voorbelasting aan de fiscus te laten terugvragen. Dit wordt fiscaal gekwalificeerd als een zogenoemde verkapte (of vermomde) uitdeling van winst (verkapt dividend), in de IB (in de relevante jaren) belast tegen een tarief van 25% (inkomsten uit aanmerkelijk belang; art. 4.12 Wet IB 2001).
De correctie in de omzetbelasting is aldus een onlosmakelijk gevolg van het ten laste gelegde feitencomplex. De ten laste gelegde fraudeconstructie is er nu juist op gericht om niet alleen privékosten aftrekbaar te maken (door ze ten laste van de winst van de maatschap te brengen), maar tevens om de verschuldigde omzetbelasting te ontduiken (door zakelijkheid te fingeren, kan immers de voorbelasting worden teruggevraagd aan de belastingdienst).
Anders dan de verdediging stelt, is hier dus geen sprake van een 'zelfstandig veroorzaakt OB-nadeel'. Aan een en ander doet niet af, dat de aan verdachte verweten frauduleuze handelingen door hem in verschillende hoedanigheden zijn gepleegd.
* Drempelbedrag voor particulieren of ondernemers hanteren?
Tenslotte heeft de verdediging in dit verband nog aangevoerd dat ten onrechte (uitsluitend) is uitgegaan van het drempelbedrag voor particulieren, terwijl omzetbelasting en vennootschapsbelasting niet bij verdachte als particulier, doch bij een onderneming zijn geheven. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het drempelbedrag van ondernemers als uitgangspunt genomen had moeten worden.
Het onderhavige verweer is door de verdediging ook als preliminair verweer gevoerd ter terechtzitting van 28 november 2011. De rechtbank heeft in haar voorlopig oordeel overwogen dat verdachte als particulier heeft gehandeld, zodat het openbaar ministerie terecht het drempelbedrag voor particulieren heeft toegepast. Het onderzoek ter terechtzitting en nader beraad in raadkamer mede aan de hand van de hierna te noemen ATV-richtlijnen 2001 en de daarop gegeven toelichting, hebben de rechtbank echter thans tot een ander oordeel geleid.
Zij overweegt daartoe als volgt.
De ATV-richtlijnen 2006 bevatten geen definitie van de (voor de toepassing van de drempelbedragen) cruciale begrippen "particulier"en "ondernemer". Evenmin is een definitie in de latere versies van de richtlijnen aangetroffen. De door de rechtbank ambtshalve geraadpleegde "oude" ATV-richtlijnen 2001 bevatten in paragraaf 6 echter wèl een dergelijke definitie. Nu in de toelichting bij de latere richtlijnen niet is aangegeven dat men wilde overgaan op een andere definitie van de begrippen 'particulier' en 'onderneming', gaat de rechtbank ervan uit dat is beoogd in de latere richtlijnen, dus ook in de in casu van toepassing zijnde ATV-richtlijnen 2006, dezelfde begrippen 'particulier' en 'ondernemer' te hanteren als in de eerdere versie van deze richtlijnen.
In de toelichting in paragraaf 6 van de ATV-richtlijnen 2001 (Stcrt. 2000, 251) is opgenomen:
"Onder 'particulieren' worden verstaan:
a. natuurlijke personen die niet een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefenen, en
b. natuurlijke personen andere dan bedoeld onder a, voor zover zij een fiscaal delict dan wel een douanedelict begaan buiten de winstsfeer.
Onder 'ondernemingen' worden verstaan:
a. rechtspersonen, en
b. natuurlijke personen die geen particulier zijn.
De natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefenen, vallen bij de Belastingdienst onder de doelgroep ondernemingen. Uit een oogpunt van rechtvaardigheid dient deze categorie echter voor zover zij fiscale delicten begaan in de 'privésfeer' op gelijke wijze te worden behandeld als alle andere natuurlijke personen. Te denken valt bijvoorbeeld aan het verzwijgen van privérente-inkomsten. Voor de toepassing van deze richtlijnen is het begrip particulieren daarom uitgebreid met de groep natuurlijke personen die een bedrijf of beroep zelfstandig uitoefenen voor zover zij in het kader van bijvoorbeeld de inkomstenbelasting buiten de winstsfeer een fiscaal of douanedelict begaan."
Gelet op het in paragraaf 6 van de ATV-richtlijnen 2001 gemaakte onderscheid 'privésfeer' versus 'winstsfeer' ligt het naar het oordeel van de rechtbank voor de hand beslissend te achten in welke (overheersende) sfeer de aan verdachte verweten fraude is gepleegd.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat daar in casu weinig twijfel over mogelijk is: de ten laste gelegde fraude is er immers op gericht voor kosten die in de privésfeer worden gemaakt en die daar fiscaal niet-aftrekbaar zijn alsnog een aftrekpost te creëren door ze valselijk als kosten van de onderneming op te voeren. De ondernemingsuitoefening maakt derhalve het plegen van de fraude mogelijk. De omstandigheid dat het uiteindelijke voordeel zich voordoet in de privésfeer (omdat het in werkelijkheid privé-uitgaven zijn), zoals het openbaar ministerie stelt, doet daar niet aan af; die omstandigheid betreft de vraag aan wie het voordeel dat met de fraude verkregen wordt uiteindelijk ten goede is gekomen, maar niet de sfeer waarin de fraude is gepleegd.
* Conclusie ATV richtlijnen
Gelet op vorenstaande hebben de beoordelaars in het voortraject terecht de ATV-richtlijnen 2006 toegepast, maar hebben zij daarbij ten onrechte getoetst of verdachte het drempelbedrag van particulieren overschreed, omdat gelet op het hiervoor overwogene gekeken had moeten worden naar het drempelbedrag voor ondernemers. Nu echter met het berekende fiscaal nadeel, te weten € 23.140, het drempelbedrag van € 12.500 voor ondernemers genoemd in de ATV-richtlijnen 2006 ruimschoots is overschreden, kan niet worden gezegd dat het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met haar eigen beleidsregels zodat het openbaar ministerie niet om die reden niet-ontvankelijk is in de vervolging.
Herleving vertrouwen in buitengerechtelijke afdoening?
De verdediging heeft - kort samengevat - bepleit dat verdachte erop vertrouwde en erop mocht vertrouwen dat de zaak buitengerechtelijk zou worden afgedaan, aangezien verdachte bereid was het eerder door hem afgewezen transactievoorstel van het openbaar ministerie alsnog integraal te aanvaarden. Door ondanks dit opgewekte vertrouwen de vervolging in de onderhavige strafzaak tegen verdachte voort te zetten heeft het openbaar ministerie gehandeld in strijd met de beginselen van behoorlijk strafprocesrecht, meer in het bijzonder het vertrouwensbeginsel en het verbod op willekeur.
Uit het strafdossier en overige aan de rechtbank verschafte stukken (waaronder correspondentie tussen het openbaar ministerie en de raadslieden van verdachte) alsmede uit hetgeen mr. [deken], deken van de Haagse Orde van Advocaten en mr. [hoofdofficier], hoofdofficier van justitie van het Functioneel Parket (FP) ter terechtzitting van 28 november 2011 als getuigen ter terechtzitting hebben verklaard, valt het volgende af te leiden.
Van 7 juni 2000 tot 2 januari 2009 heeft bestaan de maatschap naar burgerlijk recht [maatschap]. Deze maatschap bestond (in elk geval vanaf begin 2003) uit vier maten, van wie één natuurlijk persoon (mr. [ex-vennoot]) en drie besloten vennootschappen, waaronder [BV1 van verdachte] waarvan verdachte - al dan niet direct via [BV2 van verdachte]- directeur en enig aandeelhouder is.
Naar aanleiding van een melding van de inmiddels als maat uitgetreden mr. [ex-vennoot] is door de FIOD-ECD een onderzoek ingesteld naar mogelijke belastingfraude, inhoudende het door verdachte, al dan niet in samenwerking met andere (rechts)personen, op naam van de maatschap [maatschap] administreren van privé-uitgaven.
Dat onderzoek heeft geleid tot de verdenking dat verdachte zich, samen met anderen, heeft schuldig gemaakt aan malversaties die tot gevolg hebben gehad dat:
(a) te weinig omzetbelasting is betaald door de maatschap [maatschap];
(b) te weinig vennootschapsbelasting is geheven bij [BV1 van verdachte], althans de fiscale eenheid waartoe die BV behoort;
(c) bij verdachte te weinig inkomstenbelasting is geheven.
Tussen het openbaar ministerie en de (toenmalige) raadsman van verdachte, mr. Verbruggen, is vervolgens overleg gevoerd over een mogelijke afdoening van de zaak zonder dat deze op een openbare zitting zou behoeven te worden behandeld.
Nadat verdachte bij brief van 6 april 2010 zijn spijt over het gebeurde had betuigd, zijn partijen het in zoverre eens geworden over de voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging (transactie) als bedoeld in artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.), dat verdachte te kennen heeft gegeven in beginsel bereid te zijn een geldboete van € 30.068,-- te betalen alsmede een werkstraf voor de duur van 40 uren uit te voeren. Geen overeenstemming is echter bereikt over het voornemen van het openbaar ministerie om bovendien een persbericht te doen uitgaan. De officier van justitie heeft bij brief van 24 september 2010 aan de verdediging dit transactie-aanbod bevestigd met als uiterste aanvaardingsdatum 4 oktober 2010 en onder mededeling, dat indien verdachte met dit aanbod akkoord zou gaan, hierover een persbericht, waarvan het concept was bijgevoegd, zou uitgaan.
Bij brieven van 4 oktober 2010 heeft de (huidige) raadsman van verdachte, mr. Doorenbos, een nader onderhoud verzocht over het transactieaanbod. Op 2 november 2010 heeft de officier van justitie - na nadere correspondentie en een onderhoud met de raadsman - schriftelijk laten weten het eerder gedane transactieaanbod in stand te laten tot en met 5 november 2010.
Nadat door de huidige raadsman van verdachte aan het openbaar ministerie was verzocht om van het voornemen tot het doen uitgaan van een persbericht af te zien en het openbaar ministerie had laten weten daartoe niet bereid te zijn, is verdachte gedagvaard tegen de zitting van deze rechtbank van 14 januari 2011.
De verdediging heeft vervolgens een bezwaarschrift tegen de dagvaarding ingediend. Dit bezwaarschrift is op 14 januari 2011 in raadkamer behandeld en bij beschikking van 11 maart 2011 ongegrond verklaard.
Door de verdediging wordt thans niet betwist dat het transactieaanbod van het openbaar ministerie door de verdediging op 5 november 2010 niet is aanvaard. Op dat moment bestond er bij de verdediging - zo heeft mr. Spong ter terechtzitting verklaard - ook niet meer de verwachting dat de zaak buitengerechtelijk zou worden afgedaan. Er ontstond volgens de raadslieden in 2011 echter een hernieuwd vertrouwen dat de zaak buitengerechtelijk zou kunnen worden afgedaan. Dit hernieuwde vertrouwen ontstond uit de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan na een brief van mr. Doorenbos van 24 juni 2011, waarin hij de officier van justitie te kennen gaf dat de deken van de Haagse Orde van Advocaten op 14 juni 2011 een tuchtklacht had ingediend tegen verdachte, welke op 10 oktober 2011 door de Raad van Discipline te 's-Gravenhage zou worden behandeld. In het licht van deze ontwikkeling heeft de raadsman aangegeven dat verdachte bereid was het oorspronkelijke transactievoorstel alsnog integraal te aanvaarden zodat een nadere zitting in het kader van het strafrecht niet nodig zou zijn.
Naar aanleiding van deze brief van 24 juni 2011 is er overleg geweest tussen mr. [deken], deken van de Haagse Orde van Advocaten en mr. [hoofdofficier], hoofdofficier van justitie van het FP. Mr. [lid RvT], lid van de Raad van Toezicht Den Haag, portefeuillehouder strafrecht, heeft mr. Doorenbos de uitkomst van dit overleg medegedeeld, waaruit de raadsman - naar hij heeft gesteld - de indruk kreeg dat de hoofdofficier van justitie van het FP zich bereid toonde tot nader overleg en daarmee de bereidheid alsnog te transigeren. Bij de verdediging werd op die manier een hernieuwd gerechtvaardigd vertrouwen gecreëerd dat als donderslag bij heldere hemel werd teniet gedaan door de brief van de officier van justitie van 19 juli 2011 aan mr. Doorenbos, waarin is meegedeeld dat binnen het openbaar ministerie is overwogen of de zaak tegen verdachte en zijn medeverdachten alsnog buitengerechtelijk zou moeten worden afgedaan, maar dat besloten is niet op zijn voorstel daartoe in te gaan.
Verdachte is vervolgens opgeroepen voor de terechtzitting van 25 juli 2011. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 28 november 2011 teneinde mr. [deken], deken van de Haagse Orde van Advocaten en mr. [hoofdofficier], hoofdofficier van justitie van het FP ter terechtzitting als getuigen te horen omtrent het hiervoor genoemde overleg dat tussen hen heeft plaatsgevonden.
Ter terechtzitting van 28 november 2011 zijn de deken van de Haagse Orde van Advocaten en de hoofdofficier van justitie van het FP als getuigen gehoord.
Uit deze verhoren blijkt dat er in juni 2011 en juli 2011 - in totaal twee keer - telefonisch contact is geweest tussen de deken en de hoofdofficier van justitie van het FP.
De deken heeft in het telefoongesprek van juni 2011 aandacht gevraagd voor de zaak van verdachte omdat deze zaak in juni 2011 "vast zat". In dit telefoongesprek heeft de hoofdofficier van justitie van het FP medegedeeld dat het openbaar ministerie een brief van verdachte had ontvangen en dat deze brief, die op dat moment bij de behandelend zaaksofficier lag, zou worden beantwoord. Voorts heeft zij de deken beloofd hem van de inhoud van dit antwoord op de hoogte te stellen. Zowel de deken als de hoofdofficier van justitie van het FP hebben verklaard dat er tijdens dit telefonisch contact door de hoofdofficier van justitie van het FP geen toezegging is gedaan dat de zaak buiten een strafgeding om zou worden afgedaan, er een nieuw transactieaanbod zou volgen dan wel dat het oude transactieaanbod zou herleven.
In juli 2011 heeft de hoofdofficier van justitie de deken teruggebeld met de mededeling dat de strafvervolging van verdachte conform de brief van de officier van justitie van 19 juli 2011 aan mr. Doorenbos zou worden voortgezet.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat de transactieonderhandelingen op 5 november 2010 waren geëindigd, omdat de verdediging het transactieaanbod van het openbaar ministerie niet had geaccepteerd. Vervolgens heeft de verdediging bij brief van 24 juni 2011 het aanbod gedaan om alsnog akkoord te gaan met de eerder gestelde transactievoorwaarden en daarmee een verzoek gedaan tot herleving van het transactieaanbod. Dit aanbod is door het openbaar ministerie bij brief van 19 juli 2011 niet aanvaard. Er is tussen het openbaar ministerie en de verdachte derhalve geen transactieovereenkomst tot stand gekomen; niet op 5 november 2010 en niet op 19 juli 2011.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat na de brief van de raadsman van verdachte van 24 juni 2011 op grond van de bij de telefonische contacten tussen de deken en de hoofdofficier van justitie van het FP door deze laatste gedane mededelingen bij verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kan zijn gewekt dat de zaak alsnog buiten het strafgeding om zou worden afgedaan. Zowel de deken als de hoofdofficier van justitie van het FP hebben immers ter terechtzitting verklaard dat er geen toezegging op dat vlak is gedaan. Indien en voor zover mr. [lid RvT], die de uitkomst van dit gesprek aan mr. Doorenbos heeft medegedeeld, in de visie van de verdediging een rooskleuriger boodschap heeft overgebracht, doet dit niet terzake aangezien haar mededelingen daaromtrent het openbaar ministerie niet kunnen binden, nu die mededelingen niet gebaseerd kunnen zijn geweest op hetgeen door de hoofdofficier van justitie van het FP aan de deken is meegedeeld omtrent de verdere afdoening van de tegen verdachte aanhangige strafzaak. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel.
Evenmin kan het openbaar ministerie worden verweten te hebben gehandeld in strijd met het verbod op willekeur. Uit de correspondentie tussen het openbaar ministerie en de voormalige raadsman van verdachte is gebleken dat er reeds in 2009 onderhandelingen plaatsvonden over een eventuele buitengerechtelijke afdoening. Uiteindelijk heeft de officier van justitie op 24 september 2010 een transactievoorstel gedaan met als uiterste datum om daarop in te gaan 4 oktober 2010. In verband met het aantreden van een nieuwe raadman heeft de officier van justitie die termijn desverzocht verlengd tot en met 5 november 2010 en hebben er nieuwe onderhandelingen plaatsgevonden. Dit heeft -zoals hiervoor beschreven - niet tot een transactieovereenkomst geleid. Vervolgens heeft het openbaar ministerie verdachte gedagvaard tegen de terechtzitting van 14 januari 2011. Met deze gang van zaken, waarbij de verdediging sinds 2009 alle ruimte heeft gehad om met het openbaar ministerie tot een schikking te komen en er zelf voor heeft gekozen om geen gebruik te maken van het gedane transactieaanbod kan niet worden gezegd dat de officier van justitie met de dagvaarding van verdachte en de voortzetting van de strafvervolging heeft gehandeld in strijd met het verbod op willekeur. Voor zover de raadsman heeft bedoeld te betogen dat gelet op de geringe mate waarin het drempelbedrag als bedoeld in de van toepassing zijnde ATV-richtlijnen is overschreden dit aan strafvervolging in de weg behoorde te staan, faalt het betoog, omdat dit miskent dat verdachte er van wordt verdacht dat hij zich behalve aan belastingfraude ook aan meerdere gevallen van valsheid in geschrift heeft schuldig gemaakt en dat met name die laatste feiten, nu die volgens de verdenking zouden zijn begaan in relatie tot het door verdachte uitgeoefende beroep van advocaat, een bijzonder aspect opleveren dat kan nopen tot strafvervolging.
Het argument van de verdediging dat er ten tijde van het door verdachte alsnog willen aanvaarden van de oorspronkelijke transactievoorwaarden op 24 juni 2011 sprake was van een novum, te weten dat er tegen verdachte een tuchtrechtelijke klacht was ingediend, waardoor het openbaar ministerie - naar de rechtbank begrijpt - op grond van het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging gehouden zou zijn verdachte alsnog in de gelegenheid te stellen een transactie aan te gaan, maakt dit niet anders. Dit geldt temeer, nu de deken van de Haagse orde van Advocaten, mr. [deken], ter terechtzitting heeft verklaard dat vanaf het moment van de doorzoeking van het advocatenkantoor van verdachte in maart 2009, waarbij hij als deken ook betrokken was, reeds door hem overwogen werd een tuchtklacht tegen verdachte in te dienen bij de Raad van Discipline te 's-Gravenhage. De deken zag dat - zo verklaarde hij - vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid als een autonome afweging, los van de strafrechtelijke afdoening van de zaak. Dat een tuchtrechtelijke procedure tegen verdachte zou worden aangespannen, speelde dus al sinds 2009 en werd door de deken ook los gezien van de strafrechtelijke afdoening van de zaak. Het feit dat de tuchtklacht daadwerkelijk pas op 14 juni 2011 door de deken werd ingediend, laat onverlet dat de officier van justitie zonder schending van het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging de strafvervolging die reeds was aangevangen met het uitbrengen van een dagvaarding tegen de terechtzitting van 14 januari 2011, heeft voortgezet.
Op grond van al het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
4. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
Van 7 juni 2000 tot 2 januari 2009 heeft bestaan de maatschap naar burgerlijk recht [maatschap]. Deze maatschap bestond (in elk geval vanaf begin 2003) uit vier maten, van wie één natuurlijk persoon (mr. [ex-vennoot]) en drie besloten vennootschappen, waaronder waaronder [BV1 van verdachte]. waarvan verdachte - al dan niet direct via [BV2 van verdachte]- directeur en enig aandeelhouder is.
Naar aanleiding van een melding van de inmiddels als maat uitgetreden mr. [ex-vennoot] is door de FIOD-ECD een onderzoek ingesteld naar mogelijke belastingfraude, inhoudende het door verdachte, al dan niet in samenwerking met andere (rechts)personen, op naam van de maatschap [maatschap] administreren van privé-uitgaven.
Dat onderzoek heeft geleid tot de verdenking dat verdachte zich, samen met anderen, heeft schuldig gemaakt aan malversaties die tot gevolg hebben gehad dat:
(a) te weinig omzetbelasting is betaald door de maatschap [maatschap];
(b) te weinig vennootschapsbelasting is geheven bij [BV1 van verdachte]., althans de fiscale eenheid waartoe die B.V. behoort;
(c) bij verdachte te weinig inkomstenbelasting is geheven.
Deze verdenking heeft geleid tot de volgende ten laste gelegde feiten:
Feit 1:
Het al dan niet samen met anderen feitelijk leiding geven aan het door de maatschap [maatschap] al dan niet samen met anderen valselijk opmaken of doen opmaken van bedrijfadministratie door daarin valselijk opgemaakt en/of vervalste geschriften, met name facturen en daarop gebaseerde valse of vervalste boekingen op te nemen;
Feit 2 primair:
Het al dan niet samen met anderen feitelijk leiding geven aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting door de maatschap [maatschap];
Feit 2: subsidiair:
Het samen met anderen opzettelijk doen van die onjuiste aangiften;
Feit 2 meer subsidiair:
Het al dan niet samen met anderen valselijk opmaken van die onjuiste aangiften;
Feit 3 primair:
Het al dan niet samen met anderen feitelijk leiding geven aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften vennootschapsbelasting door [BV2 van verdachte] en/of [BV1 van verdachte];
Feit 3 subsidiair:
Het al dan niet samen met anderen valselijk opmaken van onjuiste aangiften vennootschapsbelasting van [BV2 van verdachte] en/of [BV1 van verdachte];
Feit 4 primair:
Het al dan niet samen met anderen opzettelijk doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting;
Feit 4 subsidiair: Het al dan niet samen met anderen valselijk opmaken van onjuiste aangiften Inkomstenbelasting;
Feit 5, 6 en 7:
Het al dan niet samen met anderen valselijk doen opmaken van facturen.
B. Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de onder 1, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
C. Standpunt van de verdachte/de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten en heeft daartoe uitgebreid gemotiveerd verweer gevoerd, hetgeen hieronder bij de beoordeling van de in de tenlastelegging aan verdachte verweten feiten aan de orde zal komen.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank6
Aan de bewijsmiddelen voorafgaande beschouwingen:
De rechtbank gebruikt hierna in de bewijsredenering te noemen bewijsmiddelen, waarnaar in de noten verwezen wordt, niet alleen voor het bewijs van de feiten, waarbij ze worden besproken, maar ook - voor zover ze daarvoor in aanmerking komen- in hun onderdelen voor de andere feiten, waarop ze blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Algemeen; ten aanzien van alle feiten:
De Maatschap [maatschap]7
Van 7 juni 2000 tot 2 januari 2009 heeft bestaan de maatschap naar burgerlijk recht [maatschap]. De maatschap met fiscaalnummer [nummer] is gevestigd aan de [adres] te Den Haag en voorheen gevestigd aan de [adres] te Den Haag. Deze maatschap bestond (in elk geval vanaf begin 2003) uit vier maten, van wie één natuurlijk persoon (mr. [ex-vennoot]) en drie besloten vennootschappen;
- [BV1 van medeverdachte X] (fiscaalnummer [nummer]), waarvan verdachte - al dan niet direct via [BV2 van medeverdachte X] (fiscaalnummer [nummer]) - directeur en enig aandeelhouder is;
- [BV1 van verdachte] waarvan medeverdachte [verdachte] - al dan niet direct via [BV2 van verdachte] (fiscaalnummer [nummer]) - directeur en enig aandeelhouder is;
- [BV1 van medeverdachte Y] waarvan medeverdachte [medeverdachte Y] - al dan niet direct via [BV2 van Y] (fiscaalnummer [nummer]) - directeur en enig aandeelhouder is.
De natuurlijke personen mrs. [ex-vennoot], [verdachte], [medeverdachte Y] en [medeverdachte X] oefenden (in elk geval in de periode van begin 2003 tot eind 2006) gezamenlijk onder de naam [maatschap] de advocatenpraktijk uit. Per 1 november 2006 is de opzegging van de maatschap met mr. [ex-vennoot] geformaliseerd.
[medeverdachte X] (burgerservicenummer [nummer]) woont thans aan de [adres] en heeft voorheen op de volgende adressen gewoond: [adres woonhuis medeverdachte X], [adres appartement medeverdachte X].8 [medeverdachte Y] (burgerservicenummer [nummer]) woont aan de [adres medeverdachte Y]9 en [verdachte] (burgerservicenummer [nummer]) woont aan de [adres verdachte]10.
Aanleiding - de aangifte van mr. [ex-vennoot]
Mr. [ex-vennoot], voormalig vennoot van [maatschap], heeft bij brief van 24 april 200711 aan de FIOD-ECD te Haarlem te kennen gegeven dat hij aangifte wilde doen van oplichting / bedrog gepleegd door zijn ex-vennoten en de boekhouder van het kantoor [maatschap] in Den Haag. Voorts heeft hij vermeld dat hij - nadat hij het jaar ervoor in maart wegens onoverbrugbare verschillen van mening de samenwerking met zijn medevennoten had opgezegd en had besloten om ontbinding van de maatschapovereenkomst in te roepen - een onderzoek heeft gedaan in de boekhouding en daarbij is gestuit op frauduleuze praktijken van zijn vennoten. Daarbij zou het gaan om onder meer het voor grote bedragen belasten van de onderneming waar het in feite privé-uitgaven van deze vennoten betrof, zoals uitgaven terzake van de inrichting en renovatie van hun privéwoningen.
Op 28 juni 2007 is door ambtenaren van de belastingdienst een gesprek gevoerd met mr. [ex-vennoot]. Hierbij is door mr. [ex-vennoot] onder meer een overzicht overhandigd betreffende de periode 14 januari 2004 tot 10 maart 2006.12 Op dit overzicht werden door de controleambtenaar van de belastingdienst een volgnummer, datum, omschrijving leverancier of goederen, aanvulling op omschrijving en de initialen [initialen verdachte], [initialen medeverdachte X] en [initialen Y] aangetroffen. [ex-vennoot] verklaarde hierover dat met [initialen verdachte] bedoeld werd [verdachte], [initialen medeverdachte X] voor [medeverdachte X] stond en [initialen medeverdachte Y] voor [medeverdachte Y]. Volgens mr. [ex-vennoot] werd op dit overzicht bijgehouden hoeveel de maten afzonderlijk uitgeven aan privézaken welke als bedrijfskosten worden geboekt. Dit overzicht werd bijgehouden om te kunnen beoordelen of alle maten ongeveer hetzelfde bedrag als privékosten hebben genomen. Volgens mr. [ex-vennoot] is het overzicht een momentopname en hebben de praktijken ook ervoor en erna plaatsgevonden. Het overzicht wordt extracomptabel bijgehouden. De boekhouder van [maatschap], [boekhouder], volgde naar zijn overtuiging klakkeloos instructies op van de verdachte en zijn medeverdachten. Hij heeft dit afgeleid uit schriftelijke instructies die hij op een aantal facturen in de boekhouding heeft aangetroffen.13
Hierna wordt dit overzicht conform de in het onderzoek gehanteerde term de "rekening courantlijst" genoemd.
Op 17 januari 2008 is, door controleambtenaren van de belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld bij [maatschap], teneinde de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 juli 2007 te beoordelen op de juistheid van de in aftrek gebrachte belasting ter zake van geleverde goederen en verleende diensten.14
Vanaf 3 maart 2008 hebben ambtenaren van de belastingdienst vijf zogeheten "derdenonderzoeken" ingesteld om de zakelijkheid en juistheid van diverse facturen uit de administratie van [maatschap] te beoordelen. Naar aanleiding van deze onderzoeken is, met betrekking tot de facturen, kort samengevat, het volgende naar voren gekomen: van de vijf ingestelde derdenonderzoeken is in alle vijf gevallen het vermoeden ontstaan dat het van mr. [ex-vennoot] ontvangen overzicht, privé-uitgaven bevat welke zakelijk werden geboekt en betaald via een rekening van [maatschap]. 15
Brief van mr. Verbruggen, de voormalig raadsman van verdachte
In het dossier bevindt zich een map correspondentie tussen het openbaar ministerie en de raadslieden van verdachte en de medeverdachten, waaronder een brief van 3 juni 2009 van de toenmalige raadsman van verdachte, mr. A. Verbruggen, aan de officier van justitie mr. M.A.W. Mol. Deze brief is tevens in het dossier gevoegd als bijlage bij een proces-verbaal van ambsthandeling16. In deze brief geeft mr. Verbruggen namens verdachte en de medeverdachten een toelichting op de uitgaven zoals die staan vermeld op de zogenoemde rekening-courantlijst. In deze brief wordt voorts aangegeven dat het bij een aantal boekstukken in de [maatschap] administratie om privébestedingen ging die ten onrechte als zakelijke kosten ten laste van [maatschap] zijn gebracht.
Verklaringen verdachten
Gedurende het onderzoek hebben verdachte en de medeverdachten zich beroepen op hun zwijgrecht. In het verlengde van genoemde brief van mr. Verbruggen en met het oog op een eventuele transactie hebben zij ieder voor zich op 6 april 2010 een brief geschreven aan de toenmalige hoofdofficier van justitie mr. Van Wijk waarin zij in algemene zin te kennen hebben gegeven schuldig te zijn aan het zakelijk boeken van privé-uitgaven.
Zo heeft medeverdachte [medeverdachte X] onder meer verklaard: "Het kantoor [maatschap] is door mijn compagnons en mij vanaf de grond opgebouwd. (...) De administratie van kantoor was mijn verantwoordelijkheid. De verantwoordelijkheid die bij die taak hoort heb ik niet op juiste waarde geschat en de bijbehorende verplichtingen zelfs schromelijk verwaarloosd. De oprichtende compagnons van kantoor hebben er destijds voor gekozen door middel van vennootschappen werkzaam te zijn en daarmee geen btw verplichting te hebben. Bepaalde uitgaven die via een van de vennootschappen hadden kunnen worden geboekt, gingen via kantoor. Een en ander vereffende zich door middel van de rekening-courant. Uit deze werkwijze ontstond sluipenderwijze een ontoelaatbare praktijk. Het gaat, zo zie ik nu ten volle, eenvoudigweg niet aan privé-uitgaven op de zaak te boeken en aldus de fiscus te benadelen. Hebzucht voerde ertoe dat we over de grens zijn gegaan - terwijl we nota bene een in alle opzichten goed lopend bedrijf en dito inkomen hadden. Ernstig dat ik derden daarbij heb betrokken door hen onjuiste facturen te laten opmaken. (...)Ik schaam mij inmiddels diep voor dit criminele gedrag, waardoor ik mijzelf en anderen in problemen heb gebracht.(...) Toen ik de ordners met het Fiod-pv las, kreeg ik een klap in mijn nek. Alles wat verkeerd is gegaan, was gebundeld en werd in volle directheid geopenbaard 17
Verdachte heeft onder meer verklaard: "We hebben eenvoudigweg onoirbaar gehandeld door privé-uitgaven zakelijk te boeken. Ik heb me er zelf ook schuldig aan gemaakt maar zag het overigens gebeuren en had het als oudste kantoorgenoot nooit mogen tolereren, maar moeten ingrijpen. Dat heb ik te lang nagelaten en daar heb ik enorme spijt van. " (...) Achteraf realiseer ik mij ook pas hoe wij onze boekhouder [boekhouder] in de problemen hebben gebracht en diverse leveranciers in een moeilijke positie hebben geplaatst. (...) In 20 jaar heb ik samen met [medeverdachte X] en [medeverdachte Y] een advocatenkantoor opgebouwd waar ik trots op ben en met het gesjoemel om een paar duizend euro heb ik vervolgens alles in de waagschaal gesteld.(...) Het gerommel met de boekhouding en facturen is de grootste fout in mijn leven geweest.(...) Pas toen [ex-vennoot] de vinger op de zere plek legde kwam het inzicht, maar toen was het te laat "18
Medeverdachte [medeverdachte Y] heeft in haar brief onder meer verklaard: (...) Waarom ben ik zo gek geweest om te gaan rommelen met bedragen en de fiscus te bedonderen, terwijl ik de bedragen waarvoor ik de maatschappij bedotte zonder problemen zelf had kunnen dragen. (...) Ook ben ik tekort geschoten in de verantwoordelijkheden die mijn positie als advocaatpartner met zich mee brengen. De boekhouder van kantoor heb ik in de problemen gebracht door hem foute boekingen te laten verrichten (...) Evenzo schaam ik mij dat ik leveranciers met mijn hebberige manier van doen heb opgezadeld. (...) Het is bovendien onjuist en gênant dat ik me heb verrijkt ten laste van de publieke middelen en de fiscus heb benadeeld. (...) Het spijt me dat ik het onjuiste van ons handelen niet eerder inzag en dat ik niet direct tegen mijn compagnons gezegd heb dat dergelijke praktijken geen pas geven voor een advocatenkantoor en partners. 19
Verweren in relatie tot voorgaande algemene beschouwingen
* Verweer mb.t. de brief van mr. Verbruggen
In het dossier bevindt zich de eerder genoemde brief van 13 juni 2009 van de toenmalige raadsman van verdachte en de medeverdachten, mr. A. Verbruggen, aan de officier van justitie mr. M.A.W. Mol. In deze brief geeft hij namens verdachte en zijn medeverdachten een toelichting op de zogenoemde rekening-courantlijst (D-002a,t/m D-002c). In deze brief wordt voorts vermeld dat het bij een aantal boekposten in de [maatschap] administratie om privébestedingen ging die ten onrechte als zakelijke kosten ten laste van [maatschap] zijn gebracht. De juistheid van de inhoud van deze brief is nadien noch door verdachte en zijn medeverdachten, noch door hun huidige raadslieden ooit betwist.
Het openbaar ministerie heeft in haar requisitoir de bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten mede gebaseerd op genoemde brief van de raadsman. De officieren van justitie zijn van mening dat deze brief als bewijsmiddel kan worden gebruikt, omdat deze is gericht aan het openbaar ministerie, met daarin nadrukkelijk de mededeling dat de raadsman namens zijn cliënten een toelichting geeft op bepaalde boekstukken in de administratie van [maatschap]. De verdediging heeft tegen het gebruik voor het bewijs van deze brief bezwaar gemaakt, aangezien uitlatingen van een raadsman niet aan verdachte mogen worden toegerekend en ingevolge de wet niet als een bewijsmiddel kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat verklaringen en mededelingen van de raadsman ter terechtzitting, al dan niet op voet van artikel 279, eerste lid Sv gedaan, niet als wettig bewijsmiddel kunnen gelden20. Evenmin kan een ter terechtzitting overgelegde pleitnota als wettig bewijsmiddel gelden.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, betekent dit evenwel niet dat genoemde brief van mr. Verbruggen niet als wettig bewijsmiddel kan worden aangemerkt. Allereerst verdient opmerking dat het met betrekking tot deze brief niet gaat om verklaringen en mededelingen van de raadsman ter terechtzitting en evenmin om een ter terechtzitting overgelegde pleitnota. In het Wetboek van Strafvordering is niet voorzien in een bepaling, waarin deze verklaringen en mededelingen ter terechtzitting evenals een ter terechtzitting overgelegde pleitnota als wettige bewijsmiddelen zijn toegelaten. Anders is dat met van het dossier deel uitmakende andere geschriften, als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5e Sv. Op de voet van het bepaalde in artikel 339, eerste lid, onder 5e Sv, juncto artikel 344, eerste lid, onder 5e Sv, zijn deze geschriften wettige bewijsmiddelen, met dien verstande dat die alleen kunnen gelden in verband met andere bewijsmiddelen. De desbetreffende brief namens verdachte en de medeverdachten geschreven ten tijde van de transactieonderhandelingen, is als een vorenbedoeld geschrift aan te merken. De eerder genoemde brieven van verdachte en de medeverdachten van 6 april 2010, waarin zij in algemene zin spijt betuigen over hun gedragingen liggen in het verlengde van deze eerder namens hen geschreven brief van mr. Verbruggen. Noch deze brieven van verdachte en de medeverdachten, noch de brief van mr. Verbruggen zijn op enig moment in de procedure door de verdediging op de juistheid van hun inhoud betwist; evenmin is daarvan op enigerlei andere wijze afstand genomen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de brief van mr. Verbruggen, als wettig bewijsmiddel kan worden gebruikt.
* Onrechtmatige opsporing door particulier? Mr. [ex-vennoot] en de rol van de FIOD
Zoals hiervoor vermeld is de zaak tegen verdachte aan het rollen gekomen doordat ex-vennoot mr. [ex-vennoot] in november 2007 met een groot aantal gegevens naar de FIOD is gestapt. Naar aanleiding van deze informatie is er in de eerste maanden van 2008 door de belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld bij de Maatschap [maatschap] en is er een vijftal zogeheten derdenonderzoeken ingesteld, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot verdenking van de feiten die op de tenlastelegging staan.
Door de verdediging is aangevoerd dat mr. [ex-vennoot] in zijn 'bewijsverkrijgingsdrift' over de schreef is gegaan en wel zodanig dat kan worden gesproken van onrechtmatige opsporing. De verdediging heeft in dit verband voorts gesteld dat nadere bestudering van het dossier aanleiding geeft te veronderstellen dat de FIOD bij het civielrechtelijk en strafrechtelijk onoirbaar handelen van [ex-vennoot] een sturende danwel faciliterende rol heeft gehad. [ex-vennoot] zou al in een vroeg stadium contact hebben gehad met de FIOD en uiteindelijk door de FIOD zijn aangespoord om aangifte te doen.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het ervoor gehouden moet worden dat de FIOD zelf de hand heeft gehad in het onrechtmatige opsporingsonderzoek en in zoverre is aan te merken als witwasser dan wel facilitator van het strafbare c.q. onrechtmatige handelen van [ex-vennoot]. De resultaten van zodanig onrechtmatig overheidshandelen dienen op grond van artikel 359a Sv van het bewijs te worden uitgesloten.
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat er een zodanig rechtstreeks verband tussen de onrechtmatige gedragingen van mr. [ex-vennoot] en het uiteindelijke opsporingsonderzoek bestaat, dat ook het door de FIOD verzamelde materiaal niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
Meer subsidiair dient een en ander tot strafvermindering te leiden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vooropgesteld zij dat volgens de Hoge Raad21 een opsporingsonderzoek ingesteld op grond van een redelijk vermoeden van schuld dat wordt ontleend aan stukken die de aangever uit misdrijf heeft verkregen, niet meebrengt dat het vervolgens vergaarde bewijsmateriaal niet tot het bewijs mag worden gebezigd; het enkele gebruik daarvan kan onder die omstandigheden niet leiden tot schending van beginselen van een behoorlijke procesorde of tot veronachtzaming van de rechten van de verdediging. Kortom, wanneer een overheidsorgaan (in onderhavige zaak de FIOD) het bewijs (door mr. [ex-vennoot]) bij wijze van spreken op een presenteerblaadje krijgt aangereikt, ook al weet het overheidsorgaan dat het bewijs op onoirbare wijze is verkregen, dan betekent dit nog niet dat dit materiaal reeds om die reden niet voor het bewijs mag worden gebruikt. Deze zogenoemde 'silver platter' doctrine, waaraan de verdediging in haar pleidooi zelf ook refereert, kan - zo heeft de Hoge Raad22 in een ander arrest geoordeeld - echter alleen gelden wanneer de overheid geen bemoeienis heeft gehad met het door de burger vergaarde bewijs.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de gedragingen van mr. [ex-vennoot] die hebben geleid tot de verzameling van bewijs, indien en voor zover die civielrechtelijk dan wel strafrechtelijk onoirbaar zijn geweest, niet valt in te zien dat deze gedragingen zijn toe te rekenen aan de FIOD en dat deze gedragingen mitsdien ook niet aan het openbaar ministerie kunnen worden toegerekend. Immers, mr. [ex-vennoot] is in eerste instantie zelf naar de belastingdienst gegaan. Vervolgens heeft de FIOD - in verband met hetgeen hij aan de belastingdienst heeft verklaard en de stukken die hij daar heeft overgelegd - aanleiding gezien mr. [ex-vennoot] uit te nodigen om nader te worden gehoord, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een strafrechtelijk onderzoek. Op grond van hetgeen de verdediging ter onderbouwing van het verweer heeft aangevoerd en uit hetgeen uit het dossier met betrekking tot het verloop van het onderzoek is gebleken, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden, laat staan komen vast te staan, dat mr. [ex-vennoot] onder regie van de FIOD onoirbare onderzoeksactiviteiten tot bewijsvergaring heeft ontplooid dan wel dat de FIOD daarin een sturende en/of faciliterende rol heeft gespeeld. De enkele omstandigheid dat de FIOD gesprekken met mr. [ex-vennoot] zou hebben gevoerd en mr. [ex-vennoot] zou hebben verzocht aangifte te doen, maakt dit niet anders.
Nu niet is gebleken dat de FIOD of enig ander overheidsorgaan op enigerlei wijze betrokken is geweest bij onoirbaar strafrechtelijk of civielrechtelijk handelen of op enige andere wijze onrechtmatig gedrag van mr. [ex-vennoot] heeft geïnitieerd of gefaciliteerd, kan de omstandigheid dat een deel van het bewijsmateriaal wellicht door onoirbaar handelen van mr. [ex-vennoot] als particulier is verkregen, niet in de weg staan aan het gebruik van dat bewijsmateriaal in deze strafzaak.
Overweging en tussenconclusie van de rechtbank
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte en medeverdachten privé-uitgaven hebben gedaan welke als bedrijfskosten van [maatschap] zijn weggeboekt. Verdachten lieten deze uitgaven noteren op een zogenoemde rekening-courant, kennelijk om bij te houden of te kunnen beoordelen of alle maten ongeveer hetzelfde bedrag als privékosten hadden genomen.
Ten aanzien van feit 1:
Het al dan niet samen met anderen feitelijk leiding geven aan
(A) het door de maatschap [maatschap] al dan niet samen met anderen valselijk opmaken of doen opmaken van geschriften, met name facturen en/of
(B) het door die maatschap verwerken van valse of vervalste boekingen;
De rechtbank zal de in tenlastelegging genoemde bonnen/facturen hieronder één voor één bespreken. Daarbij is de nummering van de tenlastelegging aangehouden:
1. In de administratie van [maatschap] is aangetroffen23: Een bon (D-198)24 op naam van [bedrijf 1], gedateerd 1 februari 2003, gericht aan [maatschap] totaal € 624,50 (inclusief € 99,71 btw). Op de factuur is als omschrijving een Sony flat tv vermeld. Het totaal bedrag zonder btw bedraagt derhalve € 524,79. In de toelichting door mr. Verbruggen25 staat opgenomen over de uitgave "boekingsdatum 4.2.2003 [bedrijf 1] TV ten bedrage van € 524,79" dat deze tv door "[verdachte]" werd gebruikt voor privédoeleinden en ten onrechte ten laste is gebracht van de winst van [maatschap].
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse bon in die zin dat de bon is geadresseerd aan [maatschap], terwijl verdachte zelf de afnemer van de tv was en niet [maatschap].
2. In de administratie van [maatschap] is aangetroffen26: een factuur (D-86-c) 27 met nummer 1274 op naam van [bedrijf 2] gedateerd 10 juli 2003 gericht aan [maatschap] t.a.v. de heer [verdachte] totaal € 3062,47 (btw € 488,97). Op de factuur is als omschrijving vermeld: "Hierbij ontvangt u een factuur voor de onlangs uitgevoerde werkzaamheden". Na vordering is van de heer [eigenaar], eigenaar van [bedrijf 2], onder meer een kopie van de factuur 1274, gedateerd 10 juli 2003 ontvangen28. Bij deze kopie factuur29 genummerd 1274 is tevens een kopie lijst overgelegd waarop uren en materialen behorende bij factuur 1274 zijn vermeld. Op de kopie lijst is het volgende vermeld: "Uren en materialen factuur 1274, Isolatieglas boven de keukendeur, Schilderij ophangstrip, Lekkage badkamer, Schoorsteen lekkage herstellen".30 Op een kopie bankafschrift van [bedrijf 2]31, gedateerd 16-07-2003 is te lezen dat een bedrag van € 3062,47 is overgemaakt vanaf rekeningnummer 6616489 van [maatschap], met vermelding "1274". In de toelichting door mr. Verbruggen32 staat opgenomen over de uitgave "boekingsdatum 10.7.2003, [bedrijf 2]-kast" dat dit een tv-kast betreft ten bedrage van € 2574,- en dat deze door [verdachte] privé is gebruikt en daarmee ten onrechte ten laste van de winst van [maatschap] gebracht.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse factuur in die zin dat de factuur is geadresseerd aan [maatschap], terwijl verdachte zelf de afnemer van de verrichte dienst was en niet [maatschap].
3.In de administratie van [maatschap] is aangetroffen33: een factuur (D-199) met nummer 135303 34 op naam van [bedrijf 3] gedateerd 3 oktober 2003 gericht aan [maatschap] totaal € 3240,00 (btw € 517,31). Op de factuur is als omschrijving Amphion Xenon luidsprekers opgenomen. In de administratie van [maatschap] is de aankoop voornoemde audioapparatuur geboekt onder grootboekrekening "Investeringen." Bij onderzoek naar bescheiden35 van [bedrijf 3] is een factuur aangetroffen aan [maatschap] gedateerd 03.10.03 met nummer 135303 ten bedrage van € 3240,-. ". In de toelichting door mr. Verbruggen36 staat opgenomen over de uitgave "boekingsdatum 3.10.2003' dat dit audioapparatuur betrof die was aangekocht door [X] ten bedrage van € 2722,69.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse factuur in die zin dat de factuur is geadresseerd aan [maatschap], terwijl medeverdachte [medeverdachte X] zelf de afnemer van de luidsprekers was en niet [maatschap].
4. In de administratie van [maatschap] is aangetroffen37: een factuur (D-234)38 op naam van [bedrijf 4], gedateerd 31 oktober 2003 gericht aan [maatschap], De heer [medeverdachte X], totaal € 1571,75 (btw € 250,95). In de omschrijving staat 'Nomos blad'. Het totaal bedrag zonder btw bedraagt derhalve € 1320,80. In de toelichting door mr. Verbruggen39 staat opgenomen over de uitgave "boekingsdatum 31.10.2003"dat deze tafel is gekocht door [X] en thuis is gebruikt voor zowel zakelijke als privédoeleinden en voorts dat het bedrag van € 1320,80 ten onrechte ten laste is gebracht van de winst van [maatschap].
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse factuur in die zin dat de factuur is geadresseerd aan [maatschap], terwijl medeverdachte [medeverdachte X] zelf de afnemer van de tafel was en niet [maatschap].
5. In de administratie van [maatschap] is aangetroffen: een factuur (D-081 A) 40 op naam van [bedrijf 2] gedateerd 5 februari 2004 gericht aan [maatschap], t.a.v. de heer [verdachte], totaal € 2270,52 (btw € 362,52). Op de factuur is als omschrijving "materialen en arbeidsuren" opgenomen. Het totaal bedrag zonder btw bedraagt derhalve € 1908,-.
Na vordering is van de heer [eigenaar], eigenaar van [bedrijf 2] een kopiefactuur ontvangen van [bedrijf 2]41 gericht aan [maatschap], [postadres], t.a.v. de heer [verdachte], gedateerd 05-02-2004 en genummerd 2004-004, betreffende "diverse werkzaamheden volgens bijlage" en een factuurbedrag, inclusief BTW, € 2270,52. Voorts is van [eigenaar] een bijlage bij deze factuur ontvangen, zijnde een lijst42 met uren en materialen. Op de lijst staan, onder meer, de omschrijvingen: "TV/Video/DVD aansluiten en telefoon in slaapkamer, overzicht konijnenhok en ren".
Verbalisanten hebben na onderzoek geconcludeerd dat genoemde factuur in de administratie van [maatschap] identiek is aan die van de aangetroffen factuur in de administratie van [bedrijf 2], met dien verstande dat de bijlage bij deze factuur ontbrak in de administratie van [maatschap]43.
[eigenaar] heeft desgevraagd als getuige verklaard44 dat factuur D-081 ziet op privé werkzaamheden voor medeverdachte [verdachte], een en ander conform hetgeen staat vermeld op de in zijn administratie aangetroffen bijlage bij deze factuur. Voorts heeft hij verklaard dat hij vrijwel altijd de facturen van de verrichte werkzaamheden bij [verdachte] thuis, op zijn verzoek, naar het kantoor van [maatschap] stuurde.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse factuur in die zin dat de factuur is geadresseerd aan [maatschap], terwijl verdachte zelf de afnemer van de verrichte dienst was en niet [maatschap].
6. In de administratie van [maatschap] is aangetroffen45:een factuur46 (D-205) op naam van [bedrijf 5] gedateerd 3 maart 2004 gericht aan [maatschap], t.a.v. de heer [medeverdachte X] totaal € 277,27 (btw € 44,27) met als omschrijving "De door ons uitgevoerde werkzaamheden volgens offerte 2004.009 zijn voltooid". Het totaal bedrag zonder btw bedraagt derhalve € 233,-. Op de rekening-courant47 staat onder Volgnummer 18 in de kolom [X] " 03-03-04, [bedrijf 5] Loodgieter 233,00". Hoewel mr. Verbruggen in zijn toelichting met betrekking tot dit boekstuk heeft aangeven dat verdachte zich niet kan herinneren op welke werkzaamheden deze factuur betrekking heeft blijkt uit correspondentie48 betreffende offerte 2004.009 dat het om werkzaamheden aan het adres [adres van X] ging.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse factuur in die zin dat de factuur is geadresseerd aan [maatschap], terwijl medeverdachte [medeverdachte X] zelf de afnemer van de verrichte dienst was en niet [maatschap]. Het adres waar de werkzaamheden zijn uitgevoerd is immers niet het kantooradres van [maatschap]. Nu dit adres ook overigens geen relatie met het kantoor lijkt te hebben, [medeverdachte X] zich het niet kan herinneren en in ogenschouw nemend het karakter en de bedoeling van de genoemde rekening-courant, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het hier een valse factuur betreft.
7. In de administratie van [maatschap] is aangetroffen49: een factuur met nummer 16396 50 (D-134 A) op naam van [bedrijf 6] gedateerd 22 maart 2004 gericht aan [maatschap] totaal € 3165,40 (btw € 505,40) met als omschrijving "Leveren en monteren thermostaat". Het totaal bedrag zonder btw bedraagt derhalve € 2660,-. Op de rekening-courant51 staat onder volgnummer 4 in de kolom [Y] "22-3-2004, rep cv" een bedrag van € 2660,-. In de toelichting door mr. Verbruggen52 staat opgenomen over boekingstuk 4 dat dit een factuur betreft met als opschrift reparatie CV, die zag op de vervanging van een CV installatie in de privéwoning van [Y]. Gesteld wordt dat deze kosten niet zakelijk waren en ten onrechte zijn opgenomen in de administratie van [maatschap].
Bij onderzoek53 naar bescheiden bij de [bedrijf 6] is een factuur nu met nummer 1633754, maar met hetzelfde kenmerk, aangetroffen die is aangepast, in die zin dat het huisadres van [medeverdachte Y] van de factuur is doorgekrast en is veranderd in het vestigingsadres van het kantoor van [maatschap] in die tijd, [adres]-12 te Den Haag met als omschrijving "het aanpassen van de cv-installatie".
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse factuur in die zin dat de factuur is geadresseerd aan [maatschap], terwijl medeverdachte [medeverdachte Y] zelf de afnemer van de verrichte dienst was en niet [maatschap].
8. In de administratie van [maatschap] is aangetroffen55: een rekening56 (D/009-1 A) op naam van [bedrijf 7] gedateerd 6 april 2004 gericht aan [maatschap] totaal € 123,75 (btw euro 19,76) (bijlage D/009-1 A) met als omschrijving "Softclub stoelkussen, crème". Het totaal bedrag zonder btw bedraagt derhalve € 103,99. Op de rekening-courant57 staat onder volgnummer 23 in de kolom [Y] " 06-04-04, [bedrijf 7] BV" een bedrag van € 103,99. In de toelichting door mr. Verbruggen58 staat opgenomen over boekingstuk 23 dat dit een rekening betreft van de aanschaf van [bedrijf 7]-kussens door [Y]. Gesteld wordt dat deze uitgave moet worden gekwalificeerd als een prïvé-uitgave.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse rekening in die zin dat de rekening is geadresseerd aan [maatschap], terwijl medeverdachte [medeverdachte Y] zelf de afnemer van de geleverde kussens was en niet [maatschap].
9. In de administratie van [maatschap] is aangetroffen59: een rekening met nummer 314918 60 (D/003-1 A) op naam van [bedrijf 7] gedateerd 1 april 2004 gericht aan [maatschap], mevrouw L. [A] totaal euro 626,75 (btw euro 100,07) met de omschrijving "Bubbleclub fauteuil, lichtgeel". Het totaal bedrag zonder btw bedraagt derhalve
€ 526,68. Op de rekening-courant61 staat onder volgnummer 6 in de kolom [Y] " 15-04-04, [bedrijf 7], stoelen" voor een bedrag van € 526,68. In de toelichting door mr. Verbruggen62 staat opgenomen over boekingstuk 6 dat deze uitgaven betrekking hebben op de aanschaf van stoelen. Gesteld wordt dat deze stoelen zijn te beschouwen als privé-uitgaven van [Y] en als zodanig geboekt hadden moeten worden.
[directeur], directeur van [bedrijf 7] BV heeft als getuige63 met betrekking tot deze transactie verklaard dat deze order per telefoon is binnengekomen. Het betreft twee Bubble Club fauteuils, met als factuuradres [maatschap] aan de [adres] in Den Haag en als afleveradres mevrouw [medeverdachte Y], [woonadres Y].
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse rekening in die zin dat de rekening is geadresseerd aan [maatschap], terwijl medeverdachte [medeverdachte Y] zelf de afnemer van de geleverde stoelen was en niet [maatschap].
10. In de administratie van [maatschap] is aangetroffen64: een rekening65 (D/006-1 A) op naam van [bedrijf 7] gedateerd 19 april 2004 gericht aan [maatschap], mevrouw [A] totaal € 768,51 (btw € 122,70) met de omschrijving "Bubble club fauteuil, lichtgeel, geleverd 2, Softclub stoelkussen, crème, geleverd 2". Het totaal bedrag zonder btw bedraagt derhalve € 645,81. Op de rekening-courant66 staat onder volgnummer 16 in de kolom [Y] "19-04-04, [bedrijf 7], stoelen" een bedrag van € 645,81. In de toelichting door mr. Verbruggen67 staat opgenomen over boekingstuk 16 dat deze kosten zien op de aanschaf van stoelen door [Y]. Gesteld wordt dat deze kosten dienen te worden gekwalificeerd als privé-uitgaven.
]directeur], directeur van [bedrijf 7] BV heeft als getuige68 met betrekking tot deze transactie verklaard dat deze stoelen onder dezelfde condities zijn geleverd als de vorige en afgeleverd op de [woonadres Y]. Voorts heeft hij verklaard dat de stoelen ook zijn betaald door [maatschap] met weer hetzelfde rekeningnnummer. Hierbij refereert hij in zijn verhoor aan hetgeen hij heeft verklaard over de levering van de stoelen zoals hiervoor opgenomen onder 9 betreffende D/003-1-A.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse rekening in die zin dat de rekening is geadresseerd aan [maatschap], terwijl medeverdachte [medeverdachte Y] zelf de afnemer van de geleverde stoelen en kussens was en niet [maatschap].
Verweer m.b.t. feit 1 A onder 9 en 10
Onrechtmatige opsporingsmethode door gebruik van Google Earth
Dit verweer ziet op de onder 1 (A,) genoemde facturen onder 9 en 10, te weten:
9. een rekening van [bedrijf 7], gedateerd 1 april 2004, gericht aan [maatschap], mevrouw [A] totaal € 626,75 (btw € 100,07) (bijlage D/003-l A)
en
10. een rekening van [bedrijf 7], gedateerd 19 april 2004, gericht aan [maatschap], mevrouw [A] totaal € 768,51 (btw € 122,70) (bijlage D/006-1 A)
De verdenking luidt dat medeverdachte [medeverdachte Y] bij [bedrijf 7] twee gele Bubble Club fauteuils heeft besteld en deze heeft laten factureren op naam van [maatschap] en het adres van [maatschap], maar feitelijk heeft laten afleveren op haar privéadres. Uit het dossier blijkt dat bij het onderzoek naar deze facturen onder meer de internetsite "Google Earth" is geraadpleegd. Geverbaliseerd69 is hoe via Google Earth het privéadres van medeverdachte [medeverdachte Y] is opgezocht en hoe vervolgens is ingezoomd op de tuin van [medeverdachte Y], waarin verbalisante twee gele stoelen zag staan die volgens haar grote gelijkenis vertonen met de door [medeverdachte Y] gekochte stoelen. Van deze inzoomactie is een fotoafdruk70 gemaakt welke aan het dossier is toegevoegd.
Volgens de verdediging is het via Google Earth inzoomen op een private plaats een onrechtmatige opsporingsmethode. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de verdediging vooropgesteld dat de woning en tuin van [medeverdachte Y] plaatsen zijn waar betrokkenen een 'reasonable expectation of privacy' in de zin van artikel 8 EVRM mogen hebben. Het via Google Earth inzoomen op een private plaats is geen in de Wet Bijzondere opsporingsbevoegdheden (BOB) voorziene opsporingsmethode. Uitgangspunt van de BOB- wetgever is geweest dat opsporingsmethoden die inbreuk maken op de privacy een specifieke grondslag in de wet behoeven en dus niet kunnen worden gebaseerd op algemene taakstellende bepalingen als artikel 2 Politiewet 1993 of artikel 141 Sv. Tenslotte is nog aangevoerd dat het via Google Earth inzoomen op een private locatie niet als een lichte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan worden beschouwd.
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer moet worden verworpen en heeft daartoe aangevoerd dat het 'surveilleren op de digitale snelweg' geen onrechtmatige opsporingsmethode is. Volgens de officier van justitie biedt artikel 141 Sv, artikel 2 Politiewet dan wel artikel 3 Wet bijzondere opsporingsdiensten voldoende grondslag voor deze vorm van surveilleren.
Hoewel de rechtbank de resultaten verkregen via de door de verdediging betwiste opsporingsmethode, te weten het gebruik van Google Earth, niet zal gebruiken voor het bewijs, overweegt de rechtbank ten overvloede als volgt.
De politietaak ter strafrechtrechtelijke handhaving van de rechtsorde zoals deze in artikel 2 van de Politiewet is neergelegd, is door de jaren heen in de jurisprudentie gebruikt als grondslag voor strafrechtelijk politieoptreden. Met het Zwolsman-arrest71 heeft de Hoge Raad deze jurisprudentie aangescherpt in die zin dat de op artikel 2 Politiewet gebaseerde opsporingsmethode niet meer dan'een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer' met zich mag brengen.
In de rechtspraak over de reikwijdte van artikel 8 EVRM wordt als maatstaf aangehouden of er sprake is van een situatie waarin iemand 'redelijkerwijs mag verwachten onbevangen zichzelf te kunnen zijn'72
De verdediging heeft gesteld dat met de invoering van de Wet BOB op 1 februari 2000 de wetgever heeft beoogd dat het gebruik van bijzondere technische opsporingsmiddelen in de wet wordt gecodificeerd en altijd aan een toets door de officier van justitie en/of de rechter-commissaris moet worden onderworpen. Uit de huidige opzet van het Wetboek van Strafvordering en de jurisprudentie73 die is gewezen sedert het genoemde Zwolsman-arrest volgt weliswaar dat bijzondere opsporingsmethodieken die inbreuk maken op de rechten van de verdachte een bijzondere wettelijke basis in het Wetboek van Strafvordering behoeven, maar ook is na de invoering van de wet BOB onverkort blijven gelden dat de algemene taakomschrijving in artikel 2 Politiewet een toereikende wettelijke grondslag biedt voor opsporingsmethoden die slechts in beperkte mate inbreuk maken op het recht van een verdachte op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Doorslaggevend bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de inzet van dergelijke opsporingsmethoden is derhalve in welke mate de inzet van die middelen inbreuk maakt op de fundamentele rechten van de verdachte.
De Hoge Raad74 heeft voorts geoordeeld dat voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van die inbreuk van belang is de duur en de intensiteit van de observaties en de plaats waar en de wijze waarop de observaties zijn verricht. Ook de ernst van de ten laste gelegde feiten dient te worden betrokken bij het oordeel of artikel 2 Politiewet een toereikende bevoegdheid schept75.
De rechtbank ziet zich aldus gesteld voor de vraag welke betekenis het bepaalde in artikel 2 Politiewet heeft in de digitale wereld. Vooropgesteld zij dat het via Google Earth inzoomen op een of meer plaatsen niet kan worden aangemerkt als het gebruik van bijzondere technische opsporingsmiddelen, nu iedere burger bij het gebruik van het internet, zulks kan doen.
In de memorie van toelichting bij het Wetsvoorstel computercriminaliteit II76 heeft de Minister van Justitie in dit verband naar voren gebracht dat een opsporingsambtenaar op grond van artikel 2 van de Politiewet 1993 'als ieder ander kan rondkijken in de digitale wereld en kennis kan nemen van de voor een ieder raadpleegbare informatie. (...) Zoals de politie, al dan niet in burger, op straat mag surveilleren en rondkijken, zo mag een rechercheur vanachter zijn computer hetzelfde doen op internet. Een uitdrukkelijke wettelijke grondslag is daarvoor niet nodig'. Daarbij wordt opgemerkt dat deze bevoegdheid om rond te kijken op een openbaar netwerk niet de bevoegdheid impliceert om stelselmatig voor de uitoefening van de politietaak gegevens van internet te downloaden en in een politieregister op te slaan.
In de onderhavige zaak heeft de verbalisant via Google Earth, zijnde een voor iedereen op internet raadpleegbare informatiebron, ingezoomd op de tuin van medeverdachte [medeverdachte Y], hetgeen een momentopname in de vorm van een fotoafdruk van deze tuin heeft opgeleverd die aan het dossier is toegevoegd.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat - als het Zwolsmancriterium in dit verband al zou kunnen worden aangehaald77 - niet meer dan een beperkte inbreuk is gemaakt op het recht op de privacy van medeverdachte [medeverdachte Y], zodat artikel 2 Politiewet 1993 in dit geval een toereikende wettelijke grondslag bood om via Google Earth vast te stellen, of de desbetreffende stoelen zich inderdaad bevonden op het privéadres van [medeverdachte Y].
Wat er ook van zij, een en ander heeft geen gevolgen voor de strafzaken tegen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte X] nu daarmee geen sprake kan zijn van een ongeoorloofde inbreuk op het recht op privéleven van die verdachten.
11. In de administratieve bescheiden welke door mr. [ex-vennoot] aan ambtenaren van de belastingdienst zijn overgelegd is onder meer, aangetroffen78: een factuur met nummer 2004/201593/158 79 (D/088-a) op naam van [bedrijf 8] gedateerd 12 juni 2004 gericht aan [maatschap], t.a.v. mevrouw [medeverdachte Y] totaal € 681,00 (btw € 108,73) met de omschrijving "Het leveren en monteren van twee rolgordijnen".
Tijdens het onderzoek naar deze factuur bij [bedrijf 8]80 is door een medewerker van dit bedrijf aan verbalisanten een uitdraai detailinformatie81 van de onderhavige transactie uitgedraaid, waaruit blijkt dat op 7 juli 2004 een bedrag van € 681,- met omschrijving 2004/201593/158 door [maatschap] is betaald. Volgens verbalisanten is dit bedrag bij [maatschap] opgenomen in het grootboek 'investeringen'. Nadien heeft genoemde medewerker van [bedrijf 8] aan verbalisanten een zogenoemde maatneembon van betreffende rolgordijnen zoals vermeld op de factuur gemaild. Op deze maatneembon82 gedateerd 9 mei 2004, staan onder meer de volgende gegevens vermeld: "[medeverdachte Y] [maatschap] opmeten rolgordijnen, [adres Y] [telefoonnummer]". Bij de omschrijving op de maatneembon is onder meer geschreven "Kamer" met daarachter 3 verschillende maten en de omschrijving "SLK ouders" met daarachter 2 verschillende maten. Voorts staat een vijftal bedragen onder elkaar vermeld met een totaal telling van € 681. Onder aan de maatneembon is de volgende opmerking geschreven en omcirkeld: "[maatschap], [adres], tav mw [medeverdachte Y], Tel [nummer]".
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse factuur in die zin dat de factuur is geadresseerd aan [maatschap], terwijl medeverdachte [medeverdachte Y] zelf de afneemster van de geleverde rolgordijnen was en niet [maatschap].
12. In de administratie van [maatschap] is aangetroffen83: een factuur met nummer 5030084 (D/029-a) op naam van [bedrijf 9] gedateerd 17 augustus 2004 gericht aan [maatschap] totaal € 2462,11 (btw € 393,11) met de omschrijving "Inbraaksignaleringssysteem + zender, datum 25 maart 2004". Het totaal bedrag zonder btw bedraagt derhalve € 2069,-. Op de rekening-courant85 staat onder volgnummer 38 in de kolom [X] "17-08-04, [bedrijf 9] Alarm" een bedrag van € 2069,-. In de toelichting door mr. Verbruggen86 staat opgenomen over boekingstuk 38 dat deze kosten zien op een aangelegd alarm bij de privéwoning van [X]. In de administratie van [bedrijf 9] is een kopie factuur87 van [bedrijf 9] aan [medeverdachte X], gedateerd 17-08-04 en genummerd 50300, betreffende een inbraaksignaleringssysteem en een zender. Het betreft een factuur met hetzelfde nummer als genoemde factuur D/029-a, maar met dit verschil dat niet [maatschap] de geadresseerde is, maar [medeverdachte X]88.
[directeur], directeur van [bedrijf 9] is in bijzijn van de heer [administrateur], administrateur bij de [bedrijf 9], als getuige gehoord89. Geconfronteerd met bovengenoemde twee facturen heeft [administrateur] hieromtrent verklaard dat de adressering van de factuur waarschijnlijk op telefonisch verzoek is aangepast van het adres van [medeverdachte X] naar het adres van [maatschap]. Uit D/030 blijkt dat het onderhoudscontract en abonnementskosten voor de alarmcentrale werden gefactureerd aan [medeverdachte X].
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse factuur in die zin dat de rekening is geadresseerd aan [maatschap], terwijl medeverdachte [medeverdachte X] zelf de afnemer van de geleverde inbraakinstallatie was en niet [maatschap]. Mr. Verbruggen heeft in zijn toelichting gesteld dat de reden voor deze uitgave overwegend zakelijk was omdat verdachte in een inbraakgevoelige woning verbleef en regelmatig thuis aan het werk was. Gelet op het reeds eerder besproken karakter van de rekening-courant en het feit dat het onderhoudscontract op naam van [medeverdachte X] stond is de rechtbank van oordeel dat het in casu om een valse factuur gaat in de zin zoals hiervoor is besproken.
13. In de administratie van [maatschap] is aangetroffen90: een factuur91 (D/212) op naam van [bedrijf 10] gedateerd 21 augustus 2004 gericht aan [maatschap] totaal euro 305,00 (btw euro 48,70) met de omschrijving "Beocom 4 beige". Het totaal bedrag zonder btw bedraagt derhalve € 256,30. Op de rekening-courant92 staat onder volgnummer 37 in de kolom [X] " 21-08-04, [ bedrijf 10] telefoon" een bedrag van € 256,30. In de toelichting door mr. Verbruggen93 staat opgenomen over boekingstuk 37 dat deze een door verdachte aangeschafte telefoon betreft. Deze telefoon is voor privédoeleinden gebruikt en had, zo wordt gesteld, derhalve niet ten laste van [maatschap] mogen komen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse factuur in die zin dat de factuur is geadresseerd aan [maatschap], terwijl medeverdachte [medeverdachte X] zelf de afnemer van de geleverde telefoon was en niet [maatschap].
14. In de administratie van [maatschap] is aangetroffen94: een factuur met nummer 2004141 95 (D/035 B) op naam van [bedrijf 11] gedateerd 24 september 2004 gericht aan [maatschap], t.a.v. Mr. [medeverdachte Y] totaal € 1070,00 (btw € 170,84) met als omschrijving "Stoel geleverd". Het totaal bedrag zonder btw bedraagt derhalve € 899,16. Op de rekening-courant96 staat onder volgnummer 43 in de kolom [Y] "24-09-2004, [bedrijf 11]stoel, 899,16" met als bedrag € 899,16. In de toelichting door mr. Verbruggen97 staat opgenomen over boekingstuk 43 dat dit een door [Y] aangeschafte stoel is die voor privédoeleinden is gebruikt.
Uit de orderbrief en de vrachtbrief/orderbon98 van een vervoersbedrijf komt naar voren dat als bestemming van de stoel, [adres medeverdachte Y] is vermeld, zijnde het huisadres van [medeverdachte Y]. In het grootboek van [maatschap] is dit geboekt op de rekening "investeringen"99.
[eigenarese], eigenaresse [bedrijf 11] heeft als getuige verklaard dat de onderhavige factuur is gericht aan [maatschap], maar dat de desbetreffende stoel is geleverd op het privéadres van [medeverdachte Y]. 100
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse factuur in die zin dat de factuur is geadresseerd aan [maatschap], terwijl medeverdachte [medeverdachte Y] zelf de afnemer van de geleverde stoel was en niet [maatschap].
15. In de administratie van [maatschap] is aangetroffen101: een factuur102 ( D/038)op naam van [bedrijf 11] gedateerd 5 november 2004 gericht aan [maatschap], t.a.v. Mr. [medeverdachte Y] totaal € 880,58 (btw € 140,60) met de omschrijving "Div. kantoorverlichting". Het totaal bedrag zonder btw bedraagt derhalve € 739,98. Op de rekening-courant103 staat onder volgnummer 45 in de kolom [Y] "05-11-02, Kantoorverlichting" een bedrag van € 739,98. In de toelichting door mr. Verbruggen104 staat opgenomen over boekingstuk 45 dat dit door [Y] aangeschafte interieurartikelen betreft ten behoeve van haar woning. [medeverdachte Y] meent zich te herinneren dat het om gordijnen ging. Gesteld wordt dat dit een uitgave is die ten onrechte zakelijk is geboekt.
Uit onderzoek105 naar de leveringen door [bedrijf 11] aan [maatschap] blijkt dat hoewel op factuur D038A de omschrijving "Div. kantoorverlichting" staat vermeld, uit de onderliggende bescheiden, zoals een gordijnbon (orderbon) 106 van [bedrijf 11] naar voren komt dat het om gordijnen ging in de woning van [medeverdachte Y]. In het grootboek van [maatschap] is dit geboekt op de rekening investeringen als [bedrijf 11] verlichting. [eigenaresse], eigenaresse [bedrijf 11] heeft over de onderhavige factuur verklaard dat [medeverdachte Y] gordijnen heeft besteld hetgeen ook blijkt uit de orderbon.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse factuur in die zin dat de factuur is geadresseerd aan [maatschap], terwijl medeverdachte [medeverdachte Y] zelf de afnemer van de geleverde gordijnen was en niet [maatschap] en daarnaast de onjuiste omschrijving van de geleverde goederen op de factuur is opgenomen, te weten kantoorverlichting in plaats van gordijnen.
16. en 17.In de administratie van [maatschap] zijn aangetroffen107:
* (ad 16) een factuur108 (D/227) op naam van [bedrijf 12] gedateerd 13 december 2004 gericht aan [maatschap], t.a.v, de heer [medeverdachte X] totaal € 2380,00 (btw € 380,00) met als omschrijving " 1x zwart/wit foto [titel] 98/99, 40 x 50 barietafdruk in lijst met passepartout, Editie 3/15, genummerd en gesigneerd. Het totaal bedrag zonder btw bedraagt derhalve € 2000,-. Op de rekening-courant109 staat onder volgnummer 53 in de kolom [X] "13-12-04, [bedrijf 12]" een bedrag van € 2000,-.
In de administratie van [maatschap] is voorts aangetroffen110:
* (ad 17.) een factuur111 (D/226) op naam van [bedrijf 12] gedateerd 13 december 2004 gericht aan [maatschap], t.a.v. mevrouw [medeverdachte Y] totaal € 2.380,00 (btw € 380,00) met als omschrijving "1 x zwart/wit foto [titel], 1989, 50 x 60 cm, barietafdruk in lijst met passepartout, Editie 5/30, genummerd en gesigneerd. Het totaal bedrag zonder btw bedraagt derhalve € 2000,-. Op de rekening-courant112 staat onder volgnummer 53 in de kolom [Y] "13-12-04, [bedrijf 12]" een bedrag van € 2000,-.
Door mr. Verbruggen is op boekstuk 53 geen toelichting gegeven. De rechtbank stelt op grond van vorenstaande vast dat medeverdachten [medeverdachte X] en [medeverdachte Y] kennelijk op dezelfde dag, bij dezelfde galerie een kunstwerk hebben gekocht en deze aankopen apart hebben laten factureren en hebben geplaatst op de zogenoemde rekening-courant, afgesplitst per persoon. Gelet op deze omstandigheden en hetgeen hiervoor reeds is overwogen over de kennelijke bedoeling van de rekening-courant is de rechtbank van oordeel dat het in casu om twee privé-uitgaven van [medeverdachte X] en [medeverdachte Y] gaat. Daar komt bij dat, wanneer die aankopen ten behoeve van het kantoor waren gedaan de aanduiding van [medeverdachte X] respectievelijk [medeverdachte Y] niet begrijpelijk zouden zijn. Beide facturen worden door de rechtbank om die redenen als vals aangemerkt, aangezien de facturen zijn geadresseerd aan [maatschap] terwijl [medeverdachte X] en [medeverdachte Y] de afnemers van de kunstwerken waren en niet [maatschap].
18. In de administratie van [maatschap] is aangetroffen113: een factuur (D/047-1 A)op naam van [bedrijf 11] gedateerd 31 maart 2005 gericht aan [maatschap], t.a.v. Mr. [medeverdachte Y] totaal euro 407,12 (btw euro 65,00) met als omschrijving "geleverde verlichting". Het totaal bedrag zonder btw bedraagt derhalve € 342,12. Op de rekening-courant114 staat onder volgnummer 64 in de kolom [Y] "31-03-05, Byron verlichting" een bedrag van € 342,12. In de toelichting door mr. Verbruggen115 staat opgenomen over boekingstuk 64 dat dit een privé-uitgave betreft van [Y]. Gesteld wordt dat de kosten van € 342,12 ten onrechte ten laste zijn gekomen van het resultaat van [maatschap].
Uit onderzoek116 naar de leveringen door [bedrijf 11] aan [maatschap] blijkt dat, hoewel op factuur D/047-1 A de omschrijving geleverde verlichting staat vermeld, uit de onderliggende bescheiden, zoals een gordijnbon (met omschrijving "6 mtr Saba 1-6244-261 en 1 embrasse), naar voren komt dat het gaat om gordijnen in de woning van [medeverdachte Y]. Op de gordijnbon is bovendien een briefje meegekopieerd waarop is vermeld: "Rekening sturen met omschrijving verlichting op de zaak ("verlichting op de zaak"is doorgehaald, red.), geleverde verlichting".
[eigenaresse], eigenaresse [bedrijf 11] heeft over genoemde factuur en gordijnbon verklaard dat dit hetzelfde verhaal is (daarbij refererend aan factuur D/035, zie hierboven onder 15). Steentjes bevestigt dat de verkeerde omschrijving op de factuur is terecht gekomen. 117
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse factuur in die zin dat de factuur is geadresseerd aan [maatschap], terwijl medeverdachte [medeverdachte Y] zelf de afnemer van de geleverde gordijnen was en niet [maatschap] en daarnaast de onjuiste omschrijving van de geleverde goederen op de factuur is opgenomen, te weten verlichting in plaats van gordijnen.
19. In de administratie van [maatschap] is aangetroffen118: een factuur met nummer 2005-012119 (D-83-c) op naam van [bedrijf 2] gedateerd 31 maart 2005 gericht aan [maatschap] T.a.v. de heer [verdachte] totaal € 4727,87 (btw € 754,87) met als omschrijving "Diverse onderhoudswerkzaamheden volgens afspraak". Het totaal bedrag zonder btw bedraagt derhalve € 3973,-. Op de rekening-courant120 staat onder volgnummer 67 in de kolom [initialen verdachte] "31-03-05, [bedrijf 2]" een bedrag van € 3973,-. In de toelichting door mr. Verbruggen121 staat opgenomen over boekingstuk 67 dat dit een factuur betreft van aannemersbedrijf [bedrijf 2] en dat dit bedrag van € 3973 door [verdachte] ten onrechte ten laste is gebracht van het resultaat van [maatschap].
In het kader van een onderzoek122 naar de facturen van [bedrijf 2] aan [maatschap] is van [bedrijf 2] een kopiefactuur123, genummerd 2005-012 ontvangen alsmede een overzicht124 met gewerkte uren en gebruikt materiaal, en de naam Fam [verdachte] [woonplaats], behorende bij factuur genummerd 2005-012. Op dit overzicht is vermeld "Fam [verdachte] [woonplaats]" met een omschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden, waaronder aanbrengen beveiliging, verlichting. Voorts is geverbaliseerd dat dit overzicht van de werkzaamheden uren en materialen niet achter de factuur in de administratie van [maatschap] is aangetroffen.
[eigenaar], eigenaar van [bedrijf 2], heeft desgevraagd als getuige verklaard125 dat hij verschillende werkzaamheden in en om de woning van [verdachte] heeft verricht aan en dat hij vrijwel alle facturen van de verrichte werkzaamheden bij [verdachte] thuis op zijn verzoek naar het kantoor van [maatschap] stuurde.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse factuur in die zin dat de factuur is geadresseerd aan [maatschap], terwijl verdachte zelf de afnemer van de verrichte dienst was en niet [maatschap].
20. In de administratie van [maatschap] is aangetroffen126: een factuur met nummer 40501285 127 (D/120-1) op naam van [bedrijf 13] gedateerd 21 juli 2005 gericht aan [maatschap] totaal € 1342,20 (btw € 214,30) met als omschrijving "1 cube hi 50 op voet, 1 hal.ref.50, 7 rang 2 alu grijze lampring, 4 rang 3 alu grijze lampring, 26 hal.m.reflector. Het totaal bedrag zonder btw bedraagt derhalve € 1127,90. Op de rekening-courant128 staat onder volgnummer 84 in de kolom [X] "21-07-05, [bedrijf 13]" een bedrag van € 1127,90. In de toelichting door mr. Verbruggen129 staat opgenomen over boekingstuk 84 dat dit ziet op de aanschaf van verlichting, zijnde een privé-uitgave van [X] die niet ten laste van het resultaat van [maatschap] had mogen worden gebracht.
Uit onderzoek naar in beslaggenomen bescheiden130 bij [bedrijf 13] BV gericht aan [maatschap] aangetroffen is onder meer aangetroffen een kopie van een bankafschrift131 van [bedrijf 13] BV waaruit blijkt dat de factuur met nummer 40501285 is betaald door [maatschap]. Voorts is in de grootboekmutaties van [maatschap] over het jaar 2005 de navolgende boeking vermeld: Investeringen [bedrijf 13] verlichting €1342,20.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse factuur in die zin dat de factuur is geadresseerd aan [maatschap], terwijl medeverdachte [medeverdachte X] zelf de afnemer van de verlichting was en niet [maatschap].
21. In de administratie van [maatschap] is aangetroffen132: een orderbon133 (D/220) op naam van [bedrijf 14] gedateerd 31 augustus 2005 gericht aan [maatschap] t.a.v. de heer [medeverdachte X] totaal € 570,00 (btw € 91,01) met als omschrijving Vouw Diblasi R21P, Blauw 20'. Het totaal bedrag zonder btw bedraagt derhalve € 478,99. Op de rekening-courant134 staat onder volgnummer 87 in de kolom [X] "31-08-05, Fiets" met als bedrag € 478, 99. In de toelichting door mr. Verbruggen135 staat opgenomen over boekingstuk 87 dat dit de aanschaf betreft van een fiets en dat dit een privé-uitgave is van [X] die niet ten laste had mogen worden gebracht van het resultaat van [maatschap].
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse orderbon in die zin dat de orderbon is geadresseerd aan [maatschap], terwijl medeverdachte [medeverdachte X] zelf de afnemer van de fiets was en niet [maatschap].
22. In de administratie van [maatschap] is aangetroffen136: een factuur met nummer 2005127 137 (D-057 A) op naam van [bedrijf 15] gedateerd 27 september 2005 gericht aan [maatschap] t.av. de heer [medeverdachte X] totaal € 4159,23 (btw € 664,08) met als omschrijving "Betreft project advies herinrichting" met als omschrijving "Uittek&plot def. ontwerp (joyce) Ontwerpoverleg (joyce), 8% materiaal- en reiskosten. Het totaal bedrag zonder btw bedraagt derhalve € 3495,15. Op de rekening-courant138 staat onder volgnummer 90 in de kolom [X] "27-09-05, [bedrijf 15]" een bedrag van € 3495,15. In de toelichting door mr. Verbruggen139 staat opgenomen over boekingstuk 90 dat dit een factuur betreft van binnenhuisarchitect [bedrijf 15], zijnde een uitgave die door [X] niet ten laste had mogen worden gebracht van het resultaat van [maatschap].
In de administratie van [bedrijf 15] BV is een factuur 140 aangetroffen gericht aan [maatschap], t.a.v. de heer [medeverdachte X], gedateerd 27-09-2005 en genummerd met hetzelfde nummer als D/57A, te weten 2005127, betreffende "project: renovatie appartement" met het factuurbedrag € 3495,15 exclusief BTW141. [eigenaar]142, eigenaar van [bedrijf 15] is met beide facturen geconfronteerd en heeft verklaard dat de factuur uit haar administratie de juiste factuur is.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse factuur in die zin dat de factuur is geadresseerd aan [maatschap], terwijl medeverdachte [medeverdachte X] zelf de afnemer van de verrichte diensten was en niet [maatschap] en terwijl er daarnaast een onjuiste omschrijving van de verrichte diensten op de factuur is opgenomen, te weten kort gezegd ontwerp overleg terwijl het om de renovatie van een privé-appartement van [medeverdachte X] ging.
23. In de administratie van [maatschap] is aangetroffen143: een factuur met nummer 2005186 144 (D-063 A) op naam van [bedrijf 15] gedateerd 24 november 2005 gericht aan [maatschap] t.a.v. mevrouw [medeverdachte Y] totaal € 2510,00 (btw € 400,76) met als omschrijving "Betreft voorbereiding en begeleiding van de verhuizing" met als omschrijving Uren september/oktober 2005.Het totaal bedrag zonder btw bedraagt derhalve € 2109,24. Op de rekening-courant145 staat onder volgnummer 98 in de kolom [Y] "24-11-05, [bedrijf 15]" een bedrag van € 2109,24. In de toelichting door mr. Verbruggen146 staat opgenomen over boekingstuk 98 dat dit een uitgave betreft aan binnenhuisarchitect [bedrijf 15] ten behoeve van in de privésfeer verrichte werkzaamheden. Gesteld wordt dat deze kosten door [Y] niet ten laste hadden mogen worden gebracht van het resultaat van [maatschap].
In de administratie van [bedrijf 15] is een factuur147 gericht aan [maatschap], tav. mevrouw [medeverdachte Y], D-064 gedateerd 24-11-2005 en evenals de hiervoor genoemde factuur D-063 A genummerd 2005186 aangetroffen, betreffende "project ontwerp keuken-eetkamer + bakdk." met het factuurbedrag € 2.109,24 exclusief BTW. Het totaal factuurbedrag, inclusief BTW bedraagt € 2.510,00148. [eigenaar]149, eigenaar van [bedrijf 15] is met beide facturen geconfronteerd en heeft verklaard dat de factuur uit haar administratie de juiste factuur is. Zij heeft voorts verklaard dat deze factuur ziet op werkzaamheden aan het huisadres van [medeverdachte Y] en dat deze factuur is aangepast op verzoek van [medeverdachte Y].
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse factuur in die zin dat de factuur is geadresseerd aan [maatschap], terwijl medeverdachte [medeverdachte Y] zelf de afnemer van de verrichte diensten was en niet [maatschap] en daarnaast de onjuiste omschrijving van de verrichte diensten op de factuur is opgenomen, te weten een urendeclaratie betreffende voorbereiding en begeleiding van de verhuizing, terwijl het om een ontwerp van de keuken/eetkamer.badkamer van de privéwoning van [medeverdachte Y] ging.
24. In de administratie van [maatschap] is aangetroffen150: een factuur met nummer 2005210 151 (D-066 A) op naam van [bedrijf 15] gedateerd 28 december 2005 gericht aan [maatschap] T.a.v. mevrouw [medeverdachte Y] totaal € 1278,14 (btw € 204,08) met als omschrijving "Betreft: voorbereiding en begeleiding van de verhuizing" met als omschrijving "Uren november 2005". Het totaal bedrag zonder btw bedraagt derhalve € 1074,06. Op de rekening-courant152 staat onder volgnummer 107 in de kolom [Y] " 28-12-05, [bedrijf 15]"een bedrag van € 1074,06. In de toelichting door mr. Verbruggen153 staat opgenomen over boekingstuk 107 dat dit een betaling betreft aan binnenhuisarchitect [bedrijf 15] en dat deze kosten door [Y] ten onrechte ten laste zijn gebracht van het resultaat van [maatschap].
In de administratie van [bedrijf 15] is een factuur154 gericht aan [medeverdachte Y] tav. [woonaders Y], D-067 gedateerd 28-12-2005 en evenals voornoemde factuur D-066 A) genummerd 2005210 aangetroffen, betreffende "project ontwerp keuken-eetkamer bakdk." en 'uren november 2005" met het factuurbedrag € 1074,06 exclusief BTW. Het totaal factuurbedrag, inclusief BTW bedraagt € 1278,14 155.
[eigenaar]56, eigenaar van [bedrijf 15] is met beide facturen geconfronteerd en heeft verklaard dat de factuur uit haar administratie de juiste factuur is. Zij heeft voorts verklaard dat deze factuur ziet op werkzaamheden aan het huisadres van oonman en dat deze factuur is aangepast op verzoek van [medeverdachte Y].
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse factuur in die zin dat de factuur is geadresseerd aan [maatschap], terwijl medeverdachte [medeverdachte Y] zelf de afnemer van de verrichte diensten was en niet [maatschap] en daarnaast de onjuiste omschrijving van de verrichte diensten op de factuur is opgenomen, te weten een algemene urendeclaratie betreffende "voorbereiding en begeleiding van de verhuizing", terwijl het om een ontwerp van de keuken/eetkamer/badkamer van de privéwoning van [medeverdachte Y] ging.
25. In de administratie van [maatschap] is aangetroffen157: een factuur 20060008 158 (D-069 A) op naam van [bedrijf 15] gedateerd 31 januari 2006 gericht aan [BV] B.V. T.a.v. mevrouw [medeverdachte Y] totaal € 921,17 (btw € 147,08) met als omschrijving "Betreft: voorbereiding en begeleiding van verhuizing, Uren december 2005". Het totaal bedrag zonder btw bedraagt derhalve € 774,09. Op de rekening-courant159 staat onder volgnummer 108 in de kolom [Y] "10-02-06, [bedrijf 15]," een bedrag van € 774,09. In de toelichting door mr. Verbruggen160 staat opgenomen over boekingstuk 108 dat het een betaling betreft aan binnenhuisarchitect [bedrijf 15] en dat deze kosten door [Y] ten onrechte ten laste zijn gebracht van het resultaat van [maatschap].
In de administratie van [bedrijf 15] is een factuur161 gericht aan [maatschap] tav. mevr. [medeverdachte Y], gedateerd 31-01-2006 en evenals genoemde factuur D-069 A genummerd 20060008 aangetroffen, betreffende uren december 2005" en "project: ontwerp keuken-eetkamer + badk" met het factuurbedrag € 774,09 exclusief BTW162.
[eigenaar]163, eigenaar van [bedrijf 15] is met beide facturen geconfronteerd en heeft verklaard dat de factuur uit haar administratie de juiste factuur is. Zij heeft voorts verklaard dat deze factuur ziet op werkzaamheden aan het huisadres van [medeverdachte Y] en dat deze factuur is aangepast op verzoek van [medeverdachte Y].
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse factuur in die zin dat de factuur is geadresseerd aan [maatschap], terwijl medeverdachte [medeverdachte Y] zelf de afnemer van de verrichte diensten was en niet [maatschap] en daarnaast de onjuiste omschrijving van de verrichte diensten op de factuur is opgenomen, te weten de voorbereiding en begeleiding van een verhuizing, terwijl het om een ontwerp van de keuken/eetkamer/badkamer van de privéwoning van [medeverdachte Y] ging.
26. In de administratie van [maatschap] is aangetroffen164: een factuur genummerd 2006031 (D-072 A) op naam van [bedrijf 15] gedateerd 10 maart 2006 gericht aan [BV] B.V. T.a.v. mevrouw [medeverdachte Y] totaal € 4277,17 (btw € 682,93) met als omschrijving "Betreft: Voorbereiding en begeleiding van verhuizing Uren januari 2006" en "project PA384". Het totaal bedrag zonder btw bedraagt derhalve € 3594,24. Op de rekening-courant165 staat onder volgnummer 114 in de kolom [Y] "10-03-2006, [bedrijf 15]"met als bedrag € 814,32. In de toelichting door mr. Verbruggen166 staat opgenomen over boekingstuk 114 dat het een betaling betreft aan binnenhuisarchitect [bedrijf 15] en dat deze kosten door [Y] ten onrechte ten laste zijn gebracht van het resultaat van [maatschap].
In de administratie van [bedrijf 15] zijn de volgende documenten aangetroffen167:
- een kopiefactuur D/074168 van [bedrijf 15] gericht aan [medeverdachte Y] tav [woonadres Y], met hetzelfde nummer als bovengenoemde factuur D-072 A te weten 2006031 en gedateerd 10-03-2006 betreffende uren januari 2006 met als project omschrijving "ontwerp keuken-eetkamer + badk".
- een creditfactuur169 van [bedrijf 15] gericht aan [BV] B.V., t.a.v. mevrouw [medeverdachte Y] aangetroffen, genummerd 2006061 en gedateerd 04-04-2006, betreffende "voorbereiding en begeleiding van de verhuizing", project "PA384" en met omschrijving "CREDIT uren [binnenhuisarchitect]", Het creditbedrag is € 2779,92 exclusief € 528,18 BTW (inclusief BTW € 3.308,10).
[eigenaar]170, eigenaar van [bedrijf 15] is met zowel genoemde factuur D 072 A uit de adminstratie van [maatschap] als die uit haar eigen administratie D 074 geconfronteerd en heeft verklaard dat de factuur uit haar administratie de juiste factuur is. Zij heeft voorts verklaard dat factuur D 074 is aangepast op verzoek van [medeverdachte Y] in factuur D/072 A. Desgevraagd heeft zij voorts verklaard dat genoemde credit-factuur waarschijnlijk is uitgebracht omdat niet het gehele factuur bedrag is betaald. Voor de administratie moest daarom een creditfactuur worden opgemaakt.
De rechtbank stelt vast dat het verschil tussen het gefactureerde bedrag exclusief btw te weten € 3.594,24 (D072 A en D/074) en het bedrag exclusief btw uit genoemde creditnota, te weten € 2.779,92 precies overeen komt met het bedrag van € 814,32 dat op de rekening courant onder volgnummer 114 staat vermeld.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een valse factuur in die zin dat de factuur is geadresseerd aan [maatschap], terwijl medeverdachte [medeverdachte Y] de afnemer van de verrichte diensten was en niet [maatschap] en daarnaast de onjuiste omschrijving van de verrichte diensten op de factuur is opgenomen, te weten de voorbereiding en begeleiding van een verhuizing, terwijl het om een ontwerp van de keuken/eetkamer/badkamer van de privé woning van [medeverdachte Y] ging.
Ad B het door die maatschap verwerken van valse of vervalste boekingen
Tenslotte is in bijlage 9 een ambtsedige verklaring opgenomen waarin aan de hand van genoemde rekening-courant en de onderliggende facturen waarop de omzetbelastingbedragen staan vermeld, het totaal strafrechtelijk nadeel omzetbelasting is berekend over de jaren 2003 tot en met 2006, zijnde een bedrag van € 6.893,-.171
Slotsom
De rechtbank acht gezien het voorgaande wettig en overtuigend bewezen het onder 1 tenlastegelegde medeplegen van feitelijk leiding geven aan het medeplegen van het opzettelijk valselijk opmaken en/of vervalsen van bedrijfsadministratie door daarin de onder A en B genoemde valselijk opgemaakte en/of vervalste geschriften en de daarop gebaseerde valse en/of vervalste boekingen op te nemen en/of te boeken en/of te verwerken en/of te doen opnemen en/of te doen boeken en/of te doen verwerken .
Ten aanzien van feit 2: het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting
In het proces-verbaal van ambtshandeling van 3 september 2009 172 staat vermeld dat in het kader van het strafrechtelijk onderzoek contra [maatschap], verdachte en de medeverdachten van de belastingdienst ambtsedige verklaringen zijn ontvangen met betrekking tot het indienen van de belastingaangiften die als bijlagen bij dit proces-verbaal zijn opgenomen.
Bijlage 1 173 betreft een ambtsedige verklaring met betrekking tot de handmatig ingevulde aangiften Omzetbelasting van Maatschap [maatschap] met fiscaal nummer [nummer] over de tijdvakken februari 2003, juli 2003 en oktober 2003 alsmede januari 2004 tot en met november 2004. Deze aangiften zijn voorts als bijlagen bij het proces-verbaal gevoegd174.
Bijlage 2 175 betreft een ambtsedige verklaring met betrekking tot de bij de belastingdienst elektronisch binnengekomen aangiften Omzetbelasting van Maatschap [maatschap] met fiscaal nummer [nummer] over de tijdvakken december 2004 tot en met (onder meer) maart 2006. Deze aangiften zijn voorts als bijlage bij het proces-verbaal gevoegd176.
Eerstgenoemde aangifte van februari 2003 is bij de belastingdienst te Den Haag binnengekomen op 1 april 2003. Laatstgenoemde aangifte van maart 2006 is bij de belastingdienst binnengekomen op 25 april 2006. De overige genoemde aangiftes zijn - zo blijkt uit onderzoek en ambtsedige verklaringen - tussen 1 april 2003 en 25 april 2006 ontvangen177.
Tenslotte is in bijlage 9 een ambtsedige verklaring opgenomen waarin aan de hand van genoemde rekening-courant en de onderliggende facturen waarop de omzetbelastingbedragen staan vermeld, het totaal strafrechtelijk nadeel omzetbelasting is berekend over de jaren 2003 tot en met 2006, zijnde een bedrag van € 6.893,-.178
Slotsom
De rechtbank acht gezien het voorgaande (alsmede gelet op hetgeen hiervoor onder 'algemeen' is opgenomen) wettig en overtuigend bewezen het onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen van feitelijk leiding geven aan het medeplegen van het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting.
Ten aanzien van feit 3: het doen van onjuiste aangiften vennootschapsbelasting
In het proces-verbaal van ambtshandeling van 3 september 2009179 staat vermeld dat in het kader van het strafrechtelijk onderzoek contra [maatschap], verdachte en de medeverdachten van de belastingdienst ambtsedige verklaringen zijn ontvangen met betrekking tot het indienen van de belastingaangiften die als bijlagen bij dit proces-verbaal zijn opgenomen.
Bijlage 3 180 betreft een ambtsedige verklaring met betrekking tot de bij de belastingdienst op 23 mei 2006 en 28 maart 2007 elektronisch binnengekomen aangiften Vennootschapsbelasting van [BV2 van verdachte] met fiscaal nummer [nummer] over de jaren 2004 en 2005. Deze aangiften zijn voorts als bijlagen bij het proces-verbaal gevoegd181.
Bijlage 10 182 betreft een ambtsedige verklaring inhoudende een berekening van het strafrechtelijk nadeel Vennootschapsbelasting en Inkomstenbelasting met betrekking tot [BV1 van verdachte] en verdachte. Volgens deze berekening was er sprake van een winstdeling tot een bedrag van € 1908,- in 2004 en een bedrag van € 3893,- in 2005.
In de ambtsedige verklaring d.d. 31 maart 2010 183 is onder meer vermeld dat de winstuitdeling (op de aangifte vennootschapsbelasting) moet worden vermeld bij de rubriek 'aan dividend onderworpen winstuitdeling'. Bij het onderdeel "aan dividendbelasting onderworpen winstuitdelingen" moeten de winstuitdelingen die de BV aan zijn aanmerkelijkbelanghouder uitkeert, worden aangegeven. Bij [BV1 van verdachte] betreft het de winstuitdelingen aan verdachte. Uit het strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat [BV1 van verdachte] over de jaren 2004 en 2005 winstuitdelingen heeft gedaan aan verdachte. Op de print van de aangifte Vennootschapsbelasting van [BV2 van verdachte] over het jaar 2004184 zijn geen aan dividendbelasting onderworpen winstuitdelingen vermeld. Op de print van de aangifte Vennootschapsbelasting van [BV2 van verdachte] over het jaar 2005 185 is aan "dividendbelasting onderworpen winstuitdelingen" vermeld een bedrag van € 133.333
Gelet op vorenstaande concludeert de rechtbank dat er in 2004 sprake was van een winstdeling die vervolgens niet is opgegeven bij de belastingdienst bij de aangifte inkomstenbelasting over 2004. Ten aanzien van 2005 heeft de belastingdienst niet kunnen bepalen of de winstdeling voor een bedrag van € 3.893,- zoals die uit strafrechtelijk onderzoek naar voren is gekomen in het opgegeven aanmerkelijk belang van € 133.333,- is verwerkt. De rechtbank acht dit echter niet aannemelijk - gelet op genoemde bedoeling van de rekening-courant die ziet op zowel 2004 als 2005 en het feit dat is komen vast te staan dat in 2004 ook geen winstdeling is opgegeven, zodat dit feit ook ten aanzien van de aangifte over 2005 kan worden bewezen.
Slotsom
De rechtbank acht gezien het voorgaande (alsmede gelet op hetgeen hiervoor onder algemeen is opgenomen) wettig en overtuigend het onder 3 primair ten laste gelegde feitelijk leiding geven aan het medeplegen van het doen van onjuiste aangifte vennootschapsbelasting.
Ten aanzien van feit 4: het doen van onjuiste aangiften inkomensbelasting
In het proces-verbaal van ambtshandeling van 3 september 2009 186 staat vermeld dat in het kader van het strafrechtelijk onderzoek contra [maatschap], door verdachte en de medeverdachten van de belastingdienst ambtsedige verklaringen zijn ontvangen met betrekking tot het indienen van de belastingaangiften. Deze verklaringen zijn als bijlagen bij dit proces-verbaal opgenomen.
Bijlage 6 187 betreft een ambtsedige verklaring met betrekking tot de op 13 september 2005 en 26 maart 2007 bij de belastingdienst elektronisch binnengekomen aangiften Inkomstenbelasting/premie volksverzekering van verdachte met burgerservicenummer [nummer] over de jaren 2004 en 2005. Deze aangiften zijn voorts als bijlagen bij het proces-verbaal gevoegd188.
Bijlage 10 189 betreft een ambtsedige verklaring inhoudende een berekening van het strafrechtelijk nadeel Vennootschapsbelasting en Inkomstenbelasting met betrekking tot [BV1 van verdachte] en verdachte. Volgens deze berekening was er bij verdachte sprake van inkomsten uit aanmerkelijk belang tot een bedrag van € 1.908,- in 2004 en een bedrag van € 3.893,- in 2005.
In de ambtsedige verklaring d.d. 31 maart 2010 190 is onder meer vermeld dat inkomsten uit aanmerkelijk belang bij de belasting moeten worden aangegeven als inkomsten uit box 2. Op de print van de aangifte inkomstenbelasting 2004 191 is geen inkomen uit box 2 vermeld. Op de print van de aangifte inkomstenbelasting 2005 192 zijn inkomsten uit aanmerkelijk belang in box 2 vermeld ten bedrage van € 133.333,-.
Gelet op vorenstaande concludeert de rechtbank dat er in 2004 sprake was van inkomsten uit aanmerkelijk belang die vervolgens niet zijn opgegeven bij de belastingdienst bij de aangifte inkomstenbelasting over 2004. Ten aanzien van 2005 heeft de belastingdienst niet kunnen bepalen of de inkomsten uit aanmerkelijk belang voor een bedrag van € 3.893,- zoals die uit strafrechtelijk onderzoek naar voren is gekomen in het opgegeven aanmerkelijk belang van € 133.333,- is verwerkt. De rechtbank acht dit echter niet aannemelijk - gelet op genoemde bedoeling van de rekening-courant die ziet op zowel 2004 als 2005 en het feit dat is komen vast te staan dat in 2004 ook geen aanmerkelijk belang is opgegeven, zodat dit feit ook ten aanzien van de aangifte over 2005 kan worden bewezen.
Slotsom
De rechtbank acht gezien het voorgaande (alsmede gelet op hetgeen hiervoor onder algemeen is opgenomen) wettig en overtuigend bewezen het onder 4 primair ten laste gelegde medeplegen van het doen van onjuiste aangiften inkomensbelasting.
Ten aanzien van feit 5: valselijk opmaken van facturen
Ten laste is gelegd het valselijk doen opmaken van een factuur (D-081 A) 193 op naam van [bedrijf 2] gedateerd 5 februari 2004 gericht aan [maatschap], t.a.v. de heer [verdachte], totaal euro 2.270,52 (btw euro 362,52). Deze factuur is tevens opgenomen in het onder 1. ten lastegelegde onder 5. met betrekking tot het al dan niet samen met anderen feitelijk leiding geven aan
(A) het door de maatschap [maatschap] al dan niet samen met anderen valselijk opmaken of doen opmaken van geschriften, met name facturen en/of
(B) het door die maatschap verwerken van valse of vervalste boekingen.
De rechtbank verwijst voor wat betreft de bewijsmiddelen ten aanzien van onderhavig feit naar hetgeen hiervoor onder 1 (bij 5.) met betrekking tot genoemde factuur D-081 A is opgenomen en overweegt voorts dat gelet op deze bewijsmiddelen de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een vals opgemaakte factuur (D/081 A) in die zin dat de factuur is geadresseerd aan '[maatschap], [postadres] t.a.v. de heer [verdachte]', terwijl blijkens de in de administratie van [bedrijf 2] aangetroffen factuur met bijlagen (D/087 en D-087a) de levering van de goederen en de verrichte diensten plaatsvonden op/aan het privéadres van verdachte, [adres verdachte]. Tenslotte kan naar het oordeel van de rechtbank het medeplegen worden bewezen, aangezien [eigenaar] - op verzoek van verdachte - de desbetreffende factuur heeft geadresseerd aan [maatschap] in plaats van aan verdachte op zijn privéadres en op zijn minst genomen welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij door deze factuur in overeenstemming met het verzoek van verdachte op deze wijze op te maken, de inhoud van die factuur in strijd met de waarheid was.
Slotsom
De rechtbank acht gezien het voorgaande (alsmede gelet op hetgeen hiervoor onder algemeen is opgenomen) wettig en overtuigend bewezen het onder 5 tenlastegelegde medeplegen van valsheid in geschrift.
Ten aanzien van feit 6: valselijk opmaken van facturen.
In de administratie van [maatschap]194 is een factuur van [bedrijf 20] gericht aan [maatschap], aangetroffen, gedateerd 21-03-2005 en genummerd 20050026, betreffende 'geleverd schilderwerk aan bedrijfspand [adres] volgens offerte', met een factuurbedrag van € 6.137,03 (btw € 979,86) (D/186-3)195. Op de factuur is als klantnummer 82 vermeld.
Op vordering ex artikel 81 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn op 16 januari 2009 door [eigenaar], eigenaar van [bedrijf 20] verschillende administratieve bescheiden uitgeleverd. Uit onderzoek naar deze bescheiden blijkt het volgende196. In de administratie van [bedrijf 20] is een factuur aangetroffen (D/186-1A)197 die identiek is aan genoemde factuur D/186-3 die uit de administratie van [maatschap] komt. Voorts blijkt uit een kopie bankafschrift198 dat het factuurbedrag van € 6.137,03 onder vermelding van factuurnummer 20050026 door [maatschap] is overgemaakt aan [bedrijf 20].
Verder blijkt uit onderzoek naar andere facturen en bankafschriften in de administratie van [bedrijf 20] dat verdachte gebruik maakt van klantnummer 82 en [maatschap] van klantnummer 280 199.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van vorenstaande kan worden bewezen dat sprake is van een vals opgemaakt factuur (D/186-3) in die zin dat de factuur is geadresseerd aan [maatschap], terwijl verdachte de afnemer was van de geleverde diensten, te weten de schilderwerkzaamheden aan zijn woning aan de [adres verdachte]. De rechtbank heeft dit oordeel gebaseerd op het feit dat uit de administratie van [bedrijf 20] is gebleken dat verdachte opgenomen staat onder klantnummer 82 en [maatschap] onder klantnummer 280. Onderhavige factuur is weliswaar geadresseerd aan [maatschap], maar als klantnummer staat het nummer van verdachte opgenomen. Een en ander wordt ondersteund door het feit dat op de rekening-courant200 onder volgnummer 63 in de kolom [initialen verdachte] "21-03-05, [bedrijf 20]" een bedrag van € 5.157,17 staat opgenomen, zijnde hetzelfde bedrag factuur D/186-3 zonder btw. Mede gelet op de betekenis die de rechtbank reeds heeft toegekend aan de rekening courant zoals overwogen onder het kopje' algemeen' gaat de rechtbank ervan uit dat het hier om een privé uitgave van verdachte gaat die hij zakelijk wilde boeken.
Tenslotte kan naar het oordeel van de rechtbank het medeplegen worden bewezen nu factuur D/186-3 is opgemaakt door [bedrijf 20] en deze op zijn minst genomen welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij door deze factuur in overeenstemming met het verzoek van verdachte op deze wijze op te maken, de inhoud van die factuur in strijd met de waarheid was.
Slotsom
De rechtbank acht gezien het voorgaande (alsmede gelet op hetgeen hiervoor onder algemeen is opgenomen) wettig en overtuigend bewezen het onder 6 tenlastegelegde medeplegen van valsheid in geschrift.
Ten aanzien van feit 7: valselijk opmaken van facturen
In de administratie van [maatschap] is een factuur van [bedrijf 11] gericht aan [maatschap] aangetroffen201, gedateerd 11-05-2005 en genummerd 2005074, betreffende meubels (D-042 A)202. Op de factuur is de volgende omschrijving opgenomen:
1 Meubels
aanbetaald 17/11/2004 € 3.200,00-
aanbetaald 1/4/2005 € 2.419,50-
Nog te voldoen € 4.920,58
Het resterende bedrag is inclusief BTW (ex BTW €4.134,94). Het totale factuurbedrag € 10.540,08 is exclusief BTW € 8.857,21.
Naar aanleiding van het door de belastingdienst ingestelde boekenonderzoek bij [maatschap] hebben ambtenaren van de belastingdienst zogenoemde derdenonderzoeken verricht bij een aantal bedrijven, waaronder [bedrijf 11]. Op vordering ex artikel 81 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn op 4 december 2008 door [eigenaresse], eigenaresse van [bedrijf 11] verschillende administratieve bescheiden uitgeleverd203, waaronder:
- een kopiefactuur van [bedrijf 11] gericht aan [maatschap], gedateerd 22-3-2005, met factuurnummer 2005048, met de omschrijving" Meubels" met een factuurbedrag van € 5.619,50 (btw 897,23) (D/044)204 en een kopiefactuur D/043205 die gelijk is aan D/043 met de volgende twee verschillen; dat bij de omschrijving staat opgenomen "meubels woonkamer" en dat deze is geadresseerd aan Fam. [verdachte], [adres].
- een kopiefactuur D/042 206 die gelijk is aan D/042A met dit verschil dat bij de omschrijving staat opgenomen "meubels en gordijnen", waarbij de woorden "en gordijnen" zijn doorgestreept.
- een drietal kopieën van bankafschriften207 van [bedrijf 11] met daarop drie boekingen van [maatschap]: € 3.200,- , € 2.419,50 en € 4.920,58, zijnde in totaal € 10.540,08.
- een viertal kopieën van orderbonnen op naam van "Fam [verdachte], [adres]" voor een totaalbedrag van € 10.540,08 208.
[Eigenaresse] is als getuige gehoord209 en geconfronteerd met genoemde bescheiden. Zij heeft desgevraagd verklaard dat deze bescheiden betrekking hebben op gordijnen en meubelen die zijn besteld door de familie [verdachte] en die zijn afgeleverd bij deze familie thuis aan de [woonadres verdachte]. Over de vrijwel gelijke facturen D/044 en D/043 heeft zij verklaard dat zij op verzoek van verdachte de adressering en omschrijving op D/043 heeft gewijzigd in D/044 en dat zij begrijpt dat dit niet juist is.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van vorenstaande kan worden bewezen dat sprake is vals opgemaakte facturen (D/042 A) en (D/044) in die zin dat D/044 is geadresseerd aan [maatschap], terwijl verdachte de afnemer was van de geleverde goederen, te weten meubels en gordijnen bestemd voor zijn woning aan de [adres verdachte] en voor wat betreft D/042A de omschrijving is gewijzigd van "meubels en gordijnen'in "meubels". Tenslotte kan naar het oordeel van de rechtbank het medeplegen worden bewezen, aangezien [eigenaresse] - op verzoek van verdachte - de desbetreffende facturen heeft laten wijzigen.
Slotsom
De rechtbank acht gezien het voorgaande (alsmede gelet op hetgeen hiervoor onder algemeen is opgenomen) wettig en overtuigend bewezen het onder 7 tenlastegelegde medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Bespreking overige verweren met betrekking tot feit 1, 5, 6 en 7
Bewijsbestemming van facturen
De verdediging heeft betwist dat verdachte valse facturen heeft laten opmaken. Het laten opnemen van de bedrijfsnaam op een factuur voor goederen of diensten die voor de privépersoon is bedoeld, levert volgens de raadslieden op zich geen valsheid in geschrift op als bedoeld in art. 225 Sr. Een dergelijke manier van factureren is niet ongebruikelijk zo stellen zij en bovendien hebben facturen maar een beperkte bewijsbestemming, hetgeen aan veroordeling voor valsheid in geschrift in de weg staat. Uit het enkele feit dat de facturen in casu zijn geadresseerd aan [maatschap] kan - gelet op de beperkte bewijsbestemming van facturen - niet worden afgeleid dat daarmee wordt voorgewend dat [maatschap] de afneemster was van de geleverde diensten, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat een factuur wel degelijk een bewijsbestemming heeft en daarbij verwezen naar artikel 35a Wet Omzetbelasting (Wet OB), waaruit blijkt dat op een factuur zowel de ondernemers als het afleveradres dienen te staan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 35 van de Wet OB verplicht de ondernemer een factuur uit te reiken dan wel te doen uitreiken terzake van zijn leveringen of diensten die hij heeft verricht aan een andere ondernemer of aan een rechtspersoon. Op grond van Europese regelgeving (de btw-richtlijn)210 moet een aantal gegevens verplicht op de factuur worden vermeld. Met ingang van 1 januari 2004 zijn de wettelijke voorschriften op dit punt aangescherpt en neergelegd in onder meer artikel 35a Wet OB. Vóór 1 januari 2004 was echter ook al vermelding van bepaalde factuurgegevens verplicht gesteld. Ook vóór 1 januari 2004 betrof dit (destijds: in art. 35 Wet OB) reeds (onder meer) de vermelding van de naam en het adres van de ondernemer en de afnemer, een duidelijke omschrijving van de te leveren goederen of de te verrichten diensten en het bedrag van de verschuldigde omzetbelasting.
Zonder btw-factuur, die op de voorgeschreven wijze en overeenkomstig de waarheid met betrekking tot de hiervoor genoemde gegevens is opgemaakt, heeft de ondernemer die de prestatie heeft afgenomen in het kader van zijn onderneming, geen recht op aftrek van voorbelasting die voortvloeit uit artikel 15, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet OB211. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat btw-facturen niet een beperkte bewijsbestemming, zoals de verdediging stelt, maar juist een essentiële bewijsfunctie in het stelsel van de btw hebben. De rechtbank verwerpt ook dit verweer.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
Maatschap [maatschap] op tijdstippen in de periode van 1 februari 2003 tot en met 31 maart 2006 te 's-Gravenhage en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), meermalen, telkens geschriften (bedrijfsadministratie), die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen telkens opzettelijk valselijk heeft opgemaakt valselijk heeft doen opmaken, hebbende genoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) toen daar telkens opzettelijk in de bedrijfsadministratie van Maatschap [maatschap], zijnde telkens een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, telkens
A.)
(een) valse (order)bon(nen) en/of (een) valse factu(u)r(en) en/of (een) valse rekening(en)
te weten
1. een bon op naam van [bedrijf 1]
gedateerd 1 februari 2003
gericht aan [maatschap]
totaal euro 624,50 (inclusief 99,71 btw)
(bijlage D/198)
en/of
2. een factuur op naam van [bedrijf 2]
gedateerd 10 juli 2003
gericht aan [maatschap] t.a.v. de heer [verdachte]
totaal euro 3.062,47 (btw euro 488,97)
(bijlage D-86-c)
en/of
3. een factuur op naam van [bedrijf 3]
gedateerd 3 oktober 2003
gericht aan [maatschap]
totaal euro 3.240,00 (btw euro 517,31)
(bijlage D-199)
en/of
4. een factuur op naam van [bedrijf 4]
gedateerd 31 oktober 2003
gericht aan [maatschap], De heer [medeverdachte X]
totaal euro 1.571,75 (btw euro 250,95)
(bijlage D-234)
en/of
5. een factuur op naam van [bedrijf 2]
gedateerd 5 februari 2004
gericht aan [maatschap], t.a.v. de heer [verdachte]
totaal euro 2.270,52 (btw euro 362,52)
(bijlage D/081 A)
en/of
6. een factuur op naam van [bedrijf 5]
gedateerd 3 maart 2004
gericht aan [maatschap], t.a.v. de heer [medeverdachte X]
totaal euro 277,27 (btw euro 44,27)
(bijlage D-205)
en/of
7. een factuur op naam van [bedrijf 6]
gedateerd 22 maart 2004
gericht aan [maatschap]
totaal euro 3.165,40 (btw euro 505,40)
(bijlage D-134 A)
en/of
8. een rekening op naam van [bedrijf 7]
gedateerd 6 april 2004
gericht aan [maatschap]
totaal euro 123,75 (btw euro 19,76)
(bijlage D/009-1 A)
en/of
9. een rekening op naam van [bedrijf 7]
gedateerd 1 april 2004
gericht aan [maatschap], mevrouw [A]
totaal euro 626,75 (btw euro 100,07)
(bijlage D/003-1 A)
en/of
10. een rekening op naam van [bedrijf 7]
gedateerd 19 april 2004
gericht aan [maatschap], mevrouw [A]
totaal euro 768,51 (btw euro 122,70)
(bijlage D/006-1 A)
en/of
11. een factuur op naam van [bedrijf 8]
gedateerd 12 juni 2004
gericht aan [maatschap], t.a.v. mevrouw [medeverdachte Y]
totaal euro 681,00 (btw euro 108,73)
(bijlage D/088-a)
en/of
12. een factuur op naam van [bedrijf 9]
gedateerd 17 augustus 2004
gericht aan [maatschap]
totaal euro 2.462,11 (btw euro 393,11)
(bijlage D/029-a)
en/of
13. een factuur op naam van [bedrijf 10]
gedateerd 21 augustus 2004
gericht aan [maatschap]
totaal euro 305,00 (btw euro 48,70)
(bijlage D/212)
en/of
14. een factuur op naam van [bedrijf 11]
gedateerd 24 september 2004
gericht aan [maatschap], t.a.v. Mr. [medeverdachte Y]
totaal euro 1.070,00 (btw euro 170,84)
(bijlage D/035 B)
en/of
15. een factuur op naam van [bedrijf 11]
gedateerd 5 november 2004
gericht aan [maatschap], t.a.v. Mr. [medeverdachte Y]
totaal euro 880,58 (btw euro 140,60)
(bijlage D/038 A)
en/of
16. een factuur op naam van [bedrijf 12]
gedateerd 13 december 2004
gericht aan [maatschap], t.a.v. de heer [medeverdachte X]
totaal euro 2.380,00 (btw euro 380,00)
(bijlage D/227)
en/of
17. een factuur op naam van [bedrijf 12]
gedateerd 13 december 2004
gericht aan [maatschap], t.a.v. mevrouw [medeverdachte Y]
totaal euro 2.380,00 (btw euro 380,00)
(bijlage D/226)
en/of
18. een factuur op naam van [bedrijf 11]
gedateerd 31 maart 2005
gericht aan [maatschap], t.a.v. Mr. [medeverdachte Y]
totaal euro 407,12 (btw euro 65,00)
(bijlage D/047-1 A)
en/of
19. een factuur op naam van [bedrijf 2]
gedateerd 31 maart 2005
gericht aan [maatschap] T.a.v. de heer [verdachte]
totaal euro 4.727,87 (btw euro 754,87)
(bijlage D-83-c)
en/of
20. een factuur op naam van [bedrijf 13]
gedateerd 21 juli 2005
gericht aan [maatschap]
totaal euro 1.342,20 (btw euro 214,30)
(bijlage D/120 A)
en/of
21. een orderbon op naam van [bedrijf 14]
gedateerd 31 augustus 2005
gericht aan G.M.W. t.a.v. de heer [medeverdachte X]
totaal euro 570,00 (btw euro 91,01)
(bijlage D/220)
en/of
22. een factuur op naam van [bedrijf 15]
gedateerd 27 september 2005
gericht aan [maatschap] T.a.v. de heer [medeverdachte X]
totaal euro 4.159,23 (btw euro 664,08)
(bijlage D-057 A)
en/of
23. een factuur op naam van [bedrijf 15]
gedateerd 24 november 2005
gericht aan [maatschap] T.a.v. mevrouw [medeverdachte Y]
totaal euro 2.510,00 (btw euro 400,76)
(bijlage D-063 A)
en/of
24. een factuur op naam van [bedrijf 15]
gedateerd 28 december 2005
gericht aan [maatschap] T.a.v. mevrouw [medeverdachte Y]
totaal euro 1.278,14 (btw euro 204,08)
(bijlage D-066 A)
en/of
25. een factuur op naam van [bedrijf 15]
gedateerd 31 januari 2006
gericht aan [BV] B.V. T.a.v. mevrouw [medeverdachte Y]
totaal euro 921,17 (btw euro 147,08)
(bijlage D-069 A)
en/of
26. een factuur op naam van [bedrijf 15]
gedateerd 10 maart 2006
gericht aan [BV] B.V. T.a.v. mevrouw [medeverdachte Y]
totaal euro 4.277,17 (btw euro 682,93)
(bijlage D-072 A),
en/of
B.
(een) valse boekingen op/in de/het grootboek(rekening) "te vorderen BTW hoog" (totaal euro 6.896,30 (AH-57 Bijlage 9), althans euro 6.434,34 (OPV-A bijlage 2), in elk geval een of meerdere geldbedrag(en) (aan te vorderen btw)) opgenomen en/of geboekt en/of verwerkt en/of doen opnemen en/of doen boeken en/of doen verwerken door (een) ander(en), bestaande die valshe(i)d(en) onder ad A.) genoemd telkens hierin -zakelijk weergegeven- dat telkens valselijk in strijd met de waarheid --op/in die (order)bon(nen) en/of factu(u)r(en) en/of rekening(en) door de vermelding en/of adressering [maatschap] en/of [adres] en/of [nummer] en/of [nummers] en/of Den Haag werd voorgedaan dat [maatschap], gevestigd op het adres [adres] te Den Haag afneemster was van de geleverde goederen en/of verrichte diensten, terwijl in werkelijkheid de levering(en) plaatsvond(en) en/of dienst(en) verricht was / waren / werd(en) op / aan het / de adres(sen) / woning(en) / appartement
[adres verdachte] (woning [verdachte]) en/of
[adres woonhuis medeverdachte X] (woning [medeverdachte X]) en/of
[adres appartement medeverdachte X] (appartement [medeverdachte X]) en/of
[adres medeverdachte Y] (woning [medeverdachte Y]), en/of
[verdachte] (1. en/of 2. en/of 5. en/of 19.) en/of
[medeverdachte X] (3. en/of 4. en/of 6. en/of 12. en/of 13. en/of 16. en/of 20. en/of 21. en/of 22.) en/of
[medeverdachte Y] (7. en/of 8. en/of 9. en/of 10. en/of 11. en/of 14. en/of 15. en/of 17. en/of 18. en/of 23. en/of 24. en/of 25. en/of 26.)
de afne(e)m(st)er(s) van de/het geleverde goed(eren) en/of de verrichte dienst(en) betrof(fen), en
--op/in de onder 7. genoemde factuur was opgenomen en/of vermeld "Betreft: DA/[adres]te Den Haag", terwijl in werkelijkheid genoemde factuur betrekking had op "het aanpassen van de cv-installatie t.b.v. het pand aan de [adres medeverdachte Y]",
en/of
--op/in de onder 15. genoemde factuur was opgenomen en/of vermeld als omschrijving "Div. kantoorverlichting", terwijl in werkelijkheid genoemde factuur betrekking had op
"gordijnen" (voor de woning [adres medeverdachte Y]),
en/of
--op/in de onder 18. genoemde factuur was opgenomen en/of vermeld als omschrijving "Geleverde verlichting", terwijl in werkelijkheid genoemde factuur betrekking had op
gordijnstof (6 mtr Saba 1-6244-261) en/of een embrasse (voor de woning [adres medeverdachte Y]),
en/of
--op/in de onder 22. genoemde factuur als "project" was opgenomen en/of vermeld "advies herinrichting", terwijl in werkelijkheid genoemde factuur betrekking had op het
"project" "Renovatie appartement" ([adres appartement medeverdachte X]),
en/of
bestaande die valshe(i)d(en) onder ad B.) genoemd (telkens) hierin dat die/dat aftrek van voorbelasting en/of (te vorderen) btw-bedrag(en) geen betrekking had(den) op verschuldigde belasting ter zake van leveringen van goederen en/of verleende diensten aan genoemde Maatschap [maatschap], (in werkelijkheid betrof(fen) dit voorbelasting en/of btw-bedrag(en) gefactureerd en/of in rekening gebracht aan [verdachte] en/of [medeverdachte X] en/of [medeverdachte Y], (in privé, in elk geval niet als ondernemer)), zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die (samenstel van) geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door ander(en) te doen gebruiken, hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), telkens tot vorenstaande feiten opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
2. primair
Maatschap [maatschap] op tijdstip(pen) in de periode van 1 april 2003 tot en met 30 april 2006 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), meermalen, telkens opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van Maatschap [maatschap] (fiscaal nummer [nummer]) betreffende het/de aangiftetijdvak(ken) februari 2003 en/of juli 2003 en/of oktober 2003 en/of januari 2004 en/of februari 2004 en/of maart 2004 en/of april 2004 en/of mei 2004 en/of juni 2004 en/of juli 2004 en/of augustus 2004 en/of september 2004 en/of oktober 2004 en/of november 2004 en/of december 2004 en/of maart 2005 en/of juli 2005 en/of augustus 2005 en/of september 2005 en/of november 2005 en/of december 2005 en/of februari 2006 en/of maart 2006, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, en/althans heeft doen of laten doen door (een) ander(en), immers heeft/hebben genoemde Maatschap [maatschap] en/of haar mededader(s) op/in het/de bij/naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te 's-Gravenhage ingeleverde / gezonden aangiften / aangiftebiljetten voor de omzetbelasting telkens een te hoog bedrag aan voorbelasting en/of een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting opgegeven en/of vermeld, en/althans door die/een ander(en) doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl dat/die feit(en) er toe strekt/strekken dat (telkens) te weinig belasting wordt geheven, hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), telkens tot vorenstaande feiten opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedragingen;
3. primair
[BV2 van verdachte] en/of [BV1 van verdachte]. (welke rechtspersonen deel uit maakten van de fiscale eenheid [BV2 van verdachte] (fiscaal nummer [nummer])) op 23 mei 2006 en/of 28 maart 2007, te 's-Gravenhag, meermalen, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) (digitale) aangifte(n) Vennootschapsbelasting ten name van (de fiscale eenheid) [BV2 van verdachte] (fiscaal nummer [nummer]) over de/het ja(a)r(en) 2004 (boekjaar 01-2004 - 12-2004) en/of 2005 (boekjaar 01-2005 - 12-2005) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft genoemde [BV2 van verdachte] op/in het/de bij/naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te 's-Gravenhage ingeleverde / gezonden aangifte(n) / aangiftebiljet(ten) voor de Vennootschapsbelasting (telkens) een te laag belastbaar bedrag en/of --met betrekking tot de (digitale) aangifte(n) Vennootschapsbelasting over het jaar 2004 geen bedrag aan "aan dividend(belasting) onderworpen winstuitdeling" en/of --met betrekking tot de (digitale) aangifte(n) Vennootschapsbelasting over het jaar 2005 een te laag bedrag aan "aan dividend(belasting) onderworpen opgegeven en/of vermeld, terwijl dat/die feit(en) er toe strekt/strekken dat (telkens) te weinig belasting wordt geheven, hebbende hij, verdachte, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
4. primair
hij op 13 september 2005 en/of 26 maart 2007, te 's-Gravenhage, meermalen, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) (digitale) aangifte(n) Inkomstenbelasting premie volksverzekeringen ten name van hem, verdachte, ([verdachte]) (burgerservicenummer [nummer]) over de/het (belasting)ja(a)r(en) 2004 en/of 2005, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft hij, verdachte, op/in het/de bij/naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te 's-Gravenhage ingeleverde / gezonden aangifte(n) / aangiftebiljet(ten) voor de Inkomstenbelasting premie volksverzekeringen (telkens) een te laag verzamelinkomen en/of een te laag belastbaar bedrag en/of --met betrekking tot de (digitale) aangifte Inkomstenbelasting premie volksverzekeringen over het (belasting)jaar 2004 geen "inkom(st)en uit aanmerkelijk belang" en/of --met betrekking tot de (digitale) aangifte Inkomstenbelasting premie volksverzekeringen over het (belasting)jaar 2005 een te laag bedrag aan "inkom(st)en uit aanmerkelijk belang" opgegeven en/of vermeld, terwijl dat/die feit(en) er toe strekt/strekken dat (telkens) te weinig belasting wordt geheven;
5.
hij op 5 februari 2004, te Delft en/of 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), een factuur ten name van [bedrijf 2]
d.d. 5 februari 2004
factuurnummer 2004 - 004
gericht aan [maatschap]
factuurbedrag euro 2.270,52 (btw euro 362,52)
(bijlage D/081 A),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft laten opmaken door ((een) medewerk(st)er(s) van) [bedrijf 2], in elk geval (een) ander(en), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) toen en daar (telkens) valselijk in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
op/in die factuur door vermelding en/of het doen vermelden van
[maatschap], [postadres]
t.a.v. de heer [verdachte]
voorgedaan dat [maatschap] afnemer was van geleverde goederen en/of verrichte diensten en/of geschreven en/of opgegeven en/of vermeld, en/althans door die/een ander(en) doen of laten schrijven en/of opgeven en/of vermelden,
--als geadresseerde en/of afnemer:
[maatschap]
terwijl in werkelijkheid de levering plaatsvond en/of dienst verricht was/werd op/aan het adres/de
woning [adres verdachte] (waaronder het maken van een konijnenhok en/of ren en/of diverse klusjes (zoals aangegeven en/of omschreven in de bijlage D/087-a)),
en/of hij, verdachte ([verdachte]), de afnemer van de/het geleverde goed(eren) en/of de verrichte dienst(en) betrof, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
6.
hij op 21 maart 2005, te Leiderdorp en/of 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), een factuur ten name van
[bedrijf 20]
d.d. 21 maart 2005
factuurnummer 20050026 Klantnummer 82
gericht aan [maatschap]
factuurbedrag euro 6.137,03 (btw euro 979,86)
(bijlage D/186-3),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft laten opmaken door ((een) medewerk(st)er(s) van) [bedrijf 20], in elk geval (een) ander(en), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) toen en daar (telkens) valselijk in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- op/in die factuur
door vermelding en/of het doen vermelden van [maatschap], [adres] Den Haag voorgedaan dat [maatschap] afnemer was van geleverde goederen en/of verrichte diensten en/of geschreven en/of opgegeven en/of vermeld, en/althans door die/een ander(en) doen of laten schrijven en/of opgeven en/of vermelden,
--als geadresseerde en/of afnemer:
[maatschap]
en/of
--als omschrijving:
Betreft geleverd schilderwerk aan bedrijfspand
[adres maatschap]
Volgens offerte,
terwijl in werkelijkheid de levering plaatsvond en/of dienst verricht was/werd op/aan het adres/de woning [adres verdachte], en/of hij, verdachte ([verdachte]), de afnemer van de/het geleverde goed(eren) en/of de verrichte dienst(en) betrof, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
7.
hij op tijdstip(pen) in de periode van 22 maart 2005 tot en met 6 juni 2005, te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), meermalen, factu(u)r(en) ten name van [bedrijf 11], te weten een factuur ten name van [bedrijf 11] d.d. 11 mei 2005 factuurnummer 2005074 gericht aan [maatschap] factuurbedrag euro 4.920,58 (btw euro 785,64) (bijlage D/042 A) en/of een factuur ten name van [bedrijf 11] d.d. 22 maart 2005 factuurnummer 2005048 gericht aan [maatschap] factuurbedrag euro 5.619,50 (btw euro 897,23) (bijlage D/044), zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft laten opmaken door ((een) medewerk(st)er(s) van) [bedrijf 11], in elk geval (een) ander(en), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) toen en daar (telkens) valselijk in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- op/in die factu(u)r(en) door vermelding en/of het doen vermelden van
[maatschap], [adres] Den Haag voorgedaan dat [maatschap] afnemer was van geleverde goederen en/of verrichte diensten en/of geschreven en/of opgegeven en/of vermeld, en/althans door die/een ander(en) doen of laten schrijven en/of opgeven en/of vermelden,
--als geadresseerde en/of afnemer:
[maatschap]
en/of
--als omschrijving:
Meubels,
terwijl in werkelijkheid (telkens) de levering(en) meubels en gordijnen betrof en/of de levering(en) plaatsvond(en) op/aan het adres/de woning [adres verdachte], en/of hij, verdachte ([verdachte]), de afnemer van de/het geleverde goed(eren) betrof, zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5, 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van feitelijk leiding geven aan het medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2 primair:
Medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3 primair en feit 4 primair telkens:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feiten 5 en 6 telkens:
Medeplegen van valsheid in geschrift
Ten aanzien van feit 7:
Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Is vervolging van verdachte als feitelijk leidinggever en als natuurlijk persoon voor het zelfde feitencomplex toelaatbaar?
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het openbaar ministerie niet de vrijheid heeft om verdachte ten aanzien van de onder 1 en onder 5 tot en met 7 ten laste gelegde feiten aan te merken als feitelijk leidinggever in feit 1 en als pleger van het valselijk opmaken van diezelfde facturen in de feiten 5 tot en met 7. De verdediging stelt dat het openbaar ministerie bij de vervolging in deze een keus had moeten maken. De verdediging verbindt aan deze opvatting de conclusie dat er sprake is van eendaadse samenloop (art. 55 Sr) dan wel van een voortgezette handeling (art. 56 Sr).
De rechtbank volgt de raadsman niet in dit betoog en overweegt als volgt.
Onder 1 is aan verdachte - kort samengevat en voor zover voor de beoordeling van het verweer van belang - ten laste gelegd dat hij als opdrachtgever dan wel als feitelijk leidinggever is opgetreden bij het door de Maatschap [maatschap] opmaken en/of vervalsen van de bedrijfsadministratie door in de bedrijfsadministratie van die maatschap - onder meer - de onder feit 1 genoemde valselijk opgemaakte en/of vervalste facturen op te nemen en/of te boeken en/of te verwerken en/of te doen opnemen en/of te doen boeken en/of te doen verwerken door anderen, terwijl in de feiten 5 tot en met 7 aan verdachte wordt verweten het al dan niet samen met anderen valselijk opmaken en/of vervalsen van de daar genoemde facturen.
Derhalve is in feit 1 met betrekking tot de valselijk opgemaakte en/of vervalste facturen het gebruik dat daarvan is gemaakt ten laste gelegd, terwijl onder de feiten 5 tot en met 7 het valselijk opmaken en/of vervalsen zelf is ten laste gelegd.
Daarmee kan niet worden gezegd dat er ten aanzien van feit 1 respectievelijk de feiten 5 tot en met 7 sprake is van eendaadse samenloop noch van een voortgezette handeling.
Van een kwalijke ondermijning van het doel van de samenloopregeling, te weten het tegengaan van onbeperkte en ongerechtvaardigde cumulatie van op te leggen straffen, is bij honorering van deze wijze van ten laste leggen, waarbij volgens de raadsman één en dezelfde feitenconstellatie in twee verschillende juridische jasjes wordt gestoken, dan ook geen sprake.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. Strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5, 6 en 7 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 15.000,- subsidiair 110 dagen vervangende hechtenis alsmede een werkstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De verdediging heeft - voor zover de rechtbank de feiten bewezen acht - bepleit dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de grote publiciteit van deze zaak en de schadelijke gevolgen daarvan voor verdachte alsmede met het feit dat verdachte inmiddels ook tuchtrechtelijk is bestraft voor de onderhavige kwestie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen strafsoort en -maat bepaald op grond van de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich deels samen met de mededaders en al dan niet in de hoedanigheid van leidinggever aan de verboden gedragingen gedurende enkele jaren vanaf 2003 schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrifte en aan het (al dan niet mede) plegen van diverse fiscale delicten.
Verdachte was in die periode, samen met een drietal anderen, maat in een advocatenmaatschap. Samen met twee van die maten heeft verdachte op aanzienlijke schaal, ter ontduiking van de bij verdachte als particulier en bij de door hen gedreven maatschap te heffen belastingen, aan verdachte en de mededaders als privépersoon geleverde diensten en goederen - al dan niet met medeweten van de leveranciers van die goederen en diensten - orderbonnen en/of facturen laten opmaken waarin was vermeld dat die diensten en goederen waren geleverd aan de maatschap in plaats van aan verdachte en een of meer van de mededaders als privéperso(o)n(en), waarna verdachte met de mededader(s) die valse orderbonnen en facturen in de boekhouding van de maatschap heeft laten opnemen. Op die manier is uiteindelijk minder belasting afgedragen dan zou zijn verschuldigd.
Aldus was de fraude erop gericht voor kosten die in de privésfeer werden gemaakt en die fiscaal niet aftrekbaar zijn een aftrekpost te creëren door ze valselijk als kosten van de onderneming op te voeren. De ondernemingsuitoefening maakte het plegen van de fraude mogelijk. Het opgetreden fiscale nadeel bestond met name uit te weinig geheven omzetbelasting, vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting.
Door deze vormen van belastingfraude heeft verdachte zich - deels samen met de mededaders - over een lange periode weten te verrijken ten koste van de staatskas en daarmee de gemeenschap. Die fiscale delicten zijn daarom ernstige feiten.
Zo mogelijk nog kwalijker vindt de rechtbank dat verdachte zich teneinde die fiscale delicten te kunnen plegen met de mededaders aan valsheid in geschrifte heeft schuldig gemaakt. Daarbij heeft de rechtbank in haar oordeel betrokken dat verdachte daartoe misbruik heeft gemaakt van de desbetreffende onderneming, waarin de advocatuur werd uitgeoefend. Voor advocaten geldt dat zij uit hoofde van hun beroep als geen ander kunnen en moeten weten hoeveel belang er in het rechtsverkeer aan de waarheidsgetrouwheid van geschriften met een bewijsbestemming wordt toegekend. De rechtbank rekent het verdachte dan ook zwaar aan dat verdachte, terwijl hij zich van dat belang bewust moet zijn geweest, al dan niet met anderen en door gebruikmaking van de mogelijkheden die het advocatenkantoor daarvoor bood, op aanzienlijke schaal heeft schuldig gemaakt aan het valselijk (laten) opmaken van orderbonnen, facturen en boekhouding.
Verdachte heeft met de bewezenverklaarde handelwijze het aanzien van de advocatuur ernstige schade berokkend. Daarenboven heeft hij onder anderen schade toegebracht aan de medewerkers van zijn advocatenkantoor. Uit de door verdachte geschreven spijtbrief blijkt ook van het besef van de verwerpelijkheid en de ernst van de door verdachte begane feiten en van de schade die hij aldus heeft teweeg gebracht. Een en ander zou oplegging van een vrijheidsbenemende straf van enige duur zonder meer rechtvaardigen.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank er echter rekening mee dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Ten gunste van verdachte houdt de rechtbank er voorts rekening mee dat bij de Raad van Discipline tegen verdachte een tuchtprocedure is aangespannen die heeft geresulteerd in de oplegging van een ingrijpende tuchtrechtelijke sanctie (naar ter zitting door de verdediging naar voren is gebracht: een schorsing van acht weken waarvan zes weken voorwaardelijk).
Tenslotte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte tengevolge van de aan deze zaak gegeven publiciteit - naar de rechtbank ook uit de ter terechtzitting door de verdediging overgelegde perspublicaties heeft kunnen afleiden - aanzienlijk nadeel heeft ondervonden.
De aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten brengen in het licht van al het voorgaande mee dat aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Die werkstraf is lager dan door het openbaar ministerie gevorderd, omdat de rechtbank de negatieve gevolgen van de overigens door verdachte zelf over zich afgeroepen strafvervolging kennelijk zwaarder laat wegen dan het openbaar ministerie.
Tenslotte zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een geldboete van de door de officier van justitie gevorderde hoogte, welke geldboete - in aanmerking genomen de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en gelet op de draagkracht van verdachte, zoals daarvan uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - passend en geboden is.
9. Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [ex-vennoot], per adres: [adres], heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 3000,- aan immateriële schade en € 10.000,- als voorschot op vergoeding van de materiële schade die de verdachte en zijn mededaders aan de benadeelde partij hebben toegebracht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering te complex van aard is om tegelijkertijd met de strafzaak te behandelen zodat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Standpunt van de verdediging
Primair is de verdediging van mening dat [ex-vennoot] als benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard aangezien hem geen rechtstreekse schade is toegebracht door de tenlastegelegde feiten. Subsidiair is aangevoerd dat de vordering te complex van aard is om tegelijkertijd met de strafzaak te behandelen zodat de benadeelde partij om die reden niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Oordeel rechtbank
De rechtbank acht aannemelijk dat mr. [ex-vennoot] schade heeft geleden, gelet op het feit dat zijn toenmalige medevennoten gebruik maakten van valse facturen. Nu echter niet aanstonds is komen vast te staan dat de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding betrekking heeft op schade die het rechtstreekse gevolg is geweest van de hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5, 6 en 7 bewezen verklaarde strafbare feiten en overigens de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich niet leent voor behandeling in deze strafzaak, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan zijn vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 23, 24c, 47, 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikel 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
6. Beslissing
De rechtbank:
* Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2. primair, 3. primair, 4. primair, 5, 6 en 7 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
* Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2. primair, 3. primair, 4. primair, 5, 6 en 7 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
* Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
* Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
* Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een geldboete van € 15.000,- (vijftien duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 110 (honderdtien) dagen hechtenis.
* Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 40 (veertig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 20 (twintig) dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
* Verklaart de benadeelde partij [ex-vennoot], per adres: [adres], niet ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. T. Avedissian, voorzitter,
mr. M.W. Groenendijk en mr. R.E.A. Toeter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Graag, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2011.
Zijnde mr. R.E.A. Toeter buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Hoge Raad 12 juli 2011,
2 Hoge Raad R 22 februari 2000, NJ 2000,557
3 Hoge Raad 12 juli 2011,
4 (Vgl. HR 8 juli 1998, NJ 1998, 877 (inzake de op dit punt vergelijkbare aanmeldingsrichtlijnen sociale zekerheid): indien het uiteindelijke bedrag aan nadeel lager uitvalt dan de schatting in het kader van de aanmelding, dan doet dit aan de validiteit van de aanmelding niets af).
5 2/OPV/1, p. 113
6 De vermelding van de vindplaatsen in de motivering van de bewezenverklaring verwijst - tenzij anders vermeld - naar de doorlopende bladzijdenummering van het eerder genoemde stamproces-verbaal 0/OPV/1in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2], beiden als opsporingsambtenaar werkzaam bij Belastingdienst/FIOD/ECDE.met bijlagen.
7 1-OPV-1 p. 26-28, 2-OPV p. 66-67, 3-OPV-1 p. 120
8 2-OPV-1, p. 67 en 70
9 3-OPV-1, p. 121 en 123
10 1-OPV-1, p. 27 en 29
11 D/001, map 2, p. 560
12 D/002a-b, map 2, p. 562-563, AH-01, p. 198
13 Proces-verbaal van verhoor van getuige [controleambtenaar], controleambtenaar belastingdienst Haaglanden, d.d.20 oktober 2008, G01-01, p.1246, Proces-verbaal van verhoor van getuige [ex-vennoot], d.d. 6 november 2008, G02-02, p. 1260, proces-verbaal van Ambtshandeling AH-01, p. 198
14 AH-01, p. 198
15 AH-01, p. 198-199
16 AH-39, p. 412 e..v.
17 Brief van verdachte aan hoofdofficier mr. Van Wijk, d.d. 6 april 2010, opgenomen in de map correspondentie.
18 Brief van medeverdachte [verdachte] aan hoofdofficier Van Wijk, d.d. 6 april 2010, opgenomen in de map correspondentie.
19 Brief medeverdachte [medeverdachte Y] aan hoofdofficier Van Wijk, d.d. 6 april 2010, opgenomen in de map correspondentie.
20 HR 15 september 1980, NJ 1981, 13
21 Hoge Raad 11 april 1995, NJ 1995, 537
22 Hoge Raad 14 november 2006, NJ 2007, 179
23 Onderzoek toelichting uitgaven over 2003, AH-40, p. 429
24 Een geschrift, D-198, p. 904
25 Een geschrift als bijlage bij AH-39, map 1, p. 416
26 Onderzoek toelichting uitgaven over 2003, AH-40, p. 429
27 Een geschrift, bijlage D-86-c, p. 715
28 Een proces-verbaal van Ambtshandeling, AH-13, p. 262
29 Een geschrift, D-86-a, p. 713
30 Een geschrift, bijlage D-86-c, p. 715
31 Een geschrift, D-86-b, p.714
32 Een geschrift als bijlage bij AH-39, map 1, p. 416
33 Onderzoek toelichting uitgaven over 2003, AH-40, p. 429
34 Een geschrift, D-199, p.905
35 Proces-verbaal van Ambtshandeling AH-27, p. 368.
36 Een geschrift als bijlage bij AH-39, map 1, p. 416
37 2-OPV-1, p. 76
38 Een geschrift, D-234, p. 1001
39 Een geschrift als bijlage bij AH-39, map 1, p. 416
40 Een geschrift, D-081-A, p. 701
41 Een geschrift D-087, p.716
42 Een geschrift D-087-a, p. 717
43 Proces-verbaal van ambtshandeling AH-48, p495-496
44 Verklaring van verhoor getuige [eigenaar], G05-01, p. 1269
45 Proces-verbaal van ambtshandeling, AH-41, p. 437
46 Een geschrift D-205, p. 915
47 Een geschrift, D002-a, p. 562
48 Geschriften, D/225-1 en D/225-2, p. 993-994
49 Proces-verbaal van ambtshandeling, AH-41, p.433
50 Een geschrift, D-134 A, p.789
51 Een geschrift, D002-a, p. 562
52 Een geschrift als bijlage bij AH-39, map 1, p. 416
53 Een proces-verbaal van ambtshandeling, AH 19, p. 307-310
54 Een geschrift, D 140-1, p. 800
55 3-OPV-1, p 134
56 Een geschrift, D/009-1 A, p. 581
57 Een geschrift, D002-a, p. 562
58 Een geschrift als bijlage bij AH-39, map 1, p. 416
59 3-OPV-1, p 131-132
60 Een geschrift, D/003-1-A, p.566
61 Een geschrift, D002-a, p. 562
62 Een geschrift als bijlage bij AH-39, map 1, p. 416
63 Proces-verbaal van verhoor getuige [directeur], directeur [bedrijf 7], G04-01, p. 1266
64 Proces-verbaal van ambtshandeling, AH 41, p. 436
65 Een geschrift, D/006-1 A, p. 573
66 Een geschrift, D002-a, p. 562
67 Een geschrift als bijlage bij AH-39, map 1, p. 416
68 Proces-verbaal van verhoor getuige [directeur], directeur [bedrijf 7], G04-01, p. 1266
69 Proces-verbaal van ambtshandeling, AH-07, p. 222-223
70 Bijlage 3, p. 226 bij Proces-verbaal van ambtshandeling, AH-07, p. 222-223 zijnde een fotoafdruk van Google Earth.
71 Hoge raad 19 december 1995, NJ 1996,LJN ZD0328
72 Hoge Raad 20 april 2004,
73 Hoge raad 20 januari 2009, NJ 2009, 225, LJN BP7233; Rechtbank Arnhem 8 november 2011,
; Rechtbank Amsterdam 8 maart 2011,74 Hoge Raad 12 februari 2002, NJ 2002, 301,
75 Hoge Raad 29 maart 2005, LJN AS2752
76 Kamerstukken II, 1998-1999, 26 671, nr. 3, p. 35-38
77 Hoge Raad 15 november 2011,
; zie rechtsoverweging 2.3 Kort samengevat: het Zwolsmancriterium komt alleen aan de orde in het kader van de beoordeling van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en niet in het kader van bewijsuitsluiting als bewijsverweer.78 Proces-verbaal van ambtshandeling, AH-11, p. 257
79 Een geschrift, D/088-a, p. 720
80 Proces-verbaal van ambtshandeling, AH-11, p. 257-258
81 Een geschrift, D 088-c, p. 722
82 Een geschrift D 088-b, p. 721
83 Proces-verbaal van ambtshandeling, AH 41, p. 440
84 Een geschrift D/029-a, p. 609
85 Een geschrift, D002-a, p. 562
86 Een geschrift als bijlage bij AH-39, map 1, p. 416
87 Een geschrift D/028, p. 607
88 2-OPV-1, p. 80-82; proces-verbaal van ambtshandeling AH-14, p. 268-270
89 Proces-verbaal van verhoor getuige [directeur], G03-01, p. 1262
90 2-OPV-1, p. 80
91 Een geschrift D/212, p. 924
92 Een geschrift, D002-a, p. 562
93 Een geschrift als bijlage bij AH-39, map 1, p. 416
94 Proces-verbaal van ambtshandeling, AH-41, p. 441
95 Een geschrift, D/035 B, p. 621
96 Een geschrift, D002-a, p. 562
97 Een geschrift als bijlage bij AH-39, map 1, p. 416
98 Geschriften D/033 en D/034, p. 616 en 618
99 Ambtshandeling AH-41, p. 441
100 Proces-verbaal van verhoor getuige [eigenaresse], G07-01, p. 1278-1279
101 Proces-verbaal van ambtshandeling, AH-41, p. 442
102 Een geschrift, D/038A, p. 626
103 Een geschrift, D002-a, p. 562
104 Een geschrift als bijlage bij AH-39, map 1, p. 416
105 Proces-verbaal van ambtshandeling AH 10, p. 276-277, 3-OPV-1, p. 136-137
106 Een geschrift, D/037, p.623
107 2-OPV-2, p. 82 - 83
108 Een geschrift D/227, p. 999
109 Een geschrift, D002-a, p. 562
110 2-OPV-2, p. 82 - 83
111 Een geschrift, D/226, p. 998
112 Een geschrift, D002-a, p. 562
113 Proces-verbaal van ambtshandeling, AH-42, p. 450
114 Een geschrift, D002-a, p. 562
115 Een geschrift als bijlage bij AH-39, map 1, p. 416
116 Proces-verbaal van ambtshandeling AH 10, p. 247, 3-OPV-1, p. 136-137
117 Proces-verbaal van verhoor getuige [eigenaresse], G07-01, p. 1280
118 Proces-verbaal van ambtshandeling, AH-42, p. 451
119 Een geschrift, D-83-3, p. 706
120 Een geschrift, D002-a, p. 562
121 Een geschrift als bijlage bij AH-39, map 1, p. 416
122 Proces-verbaal van ambtshandeling, AH-13, p. 263
123 Een geschrift, D/083, p.703
124 Een geschrift, D/083a, p.704
125 Verklaring van verhoor getuige [eigenaar], G05-01, p. 1269
126 Proces-verbaal van ambtshandeling, AH-42, p. 454
127 Een geschrift, D/120A, p. 768
128 Een geschrift, D002-a, p. 562
129 Een geschrift als bijlage bij AH-39, map 1, p. 416
130 Proces-verbaal van ambtshandeling AH -17, p. 304
131 Een geschrift, D/119-2, p. 764
132 Proces-verbaal van ambtshandeling, AH-42, p. 455
133 Een geschrift, D/220, p. 960
134 Een geschrift, D002-a, p. 562
135 Een geschrift als bijlage bij AH-39, map 1, p. 416
136 Proces-verbaal van ambtshandeling, AH-42, p. 456
137 Een geschrift, D-057 A, p. 669
138 Een geschrift, D002-a, p. 562
139 Een geschrift als bijlage bij AH-39, map 1, p. 416
140 Een geschrift, D/58, p.670
141 Proces-verbaal van ambtshandeling, AH-06, p. 218
142 Proces-verbaal van verhoor getuige [eigenaar], G13-02, p. 1315
143 Proces-verbaal van ambtshandeling, AH-42, p. 459
144 Een geschrift, D-063 A, p. 678
145 Een geschrift, D002-a, p. 562
146 Een geschrift als bijlage bij AH-39, map 1, p. 416
147 Een geschrift, D/064, p. 679
148 Proces-verbaal van ambtshandeling, AH-06, p. 219
149 Proces-verbaal van verhoor getuige [eigenaar], G13-02, p. 1315
150 Proces-verbaal van ambtshandeling, AH-42, p. 462-463
151 Een geschrift D-066 A, p. 682
152 Een geschrift, D002-a, p. 562
153 Een geschrift als bijlage bij AH-39, map 1, p. 422
154 Een geschrift, D/067, p. 683
155 Proces-verbaal van ambtshandeling, AH-06, p. 219
156 Proces-verbaal van verhoor getuige [eigenaar], G13-02, p. 1316
157 Proces-verbaal van ambtshandeling, AH-44, p. 475
158 Een geschrift, D-069 A, p. 686
159 Een geschrift, D002-a, p. 562
160 Een geschrift als bijlage bij AH-39, map 1, p. 422
161 Een geschrift, D/070, p. 687
162 Proces-verbaal van ambtshandeling, AH-06, p. 219-220
163 Proces-verbaal van verhoor getuige [eigenaar], G13-02, p. 1316
164 Proces-verbaal van ambtshandeling, AH-44, p. 477
165 Een geschrift, D002-a, p. 562
166 Een geschrift als bijlage bij AH-39, map 1, p. 423
167 Proces-verbaal van ambtshandeling AH-06, p. 220
168 Een geschrift, D/074, p. 693
169 Een geschrift, D/073 A, p. 692
170 Proces-verbaal van verhoor getuige [eigenaar], G13-02, p. 1316
171 Ambtsedige verklaring d.d. 29 september 2009, als bijlage 9 gevoegd bij AH 57, p. 529
172 Proces-verbaal van Ambtshandeling, AH-57, p. 519
173 Ambtsedige verklaring d.d. 29 september 2009, als bijlage 1 gevoegd bij AH-57, p. 521
174 Geschriften, zijnde handmatig ingevulde aangiften Omzetbelasting [maatschap], D/232-1 (februari 2003), D/232-2 (juli 2003), D/232-3 (oktober 2003), D/230-1 (januari 2004), D/230-2 (februari 2004), D/230-3 (maart 2004), D/230-4 (april 2004), D/230-5 (mei 2004), D/230-6 (juni 2004), D/230-7 (juli 2004), D/230-8 (augustus 2004), D/230-9 (september 2004), D/230-10 (oktober 2004) en D/230-11 (november 2004).
175 Ambtsedige verklaring d.d. 3 september 2009, als bijlage 2 gevoegd bij AH 57, p. 522
176 Geschriften, zijnde digitaal ingevulde aangiften Omzetbelasting [maatschap], D/230-12 (december 2004), D/231-1 (januari 2005), D/231-2 (februari 2005), D/231-3 (maart 2005), D/231-4 (april 2005), D/231-5 (mei 2005), D/231-6 (juni 2005), D/231-7 (juli 2005), D/231-8 (augustus 2005), D/231-9 (september 2005), D/231-10 (oktober 2005), D/231-11 (november 2005), D/231-12 (december 2005), D/ 233-1 (februari 2005) en D/233-3 (maart 2006).
177 Proces-verbaal van Ambtshandeling AH-57, bijlage 1, p. 521 en Proces-verbaal van Ambtshandeling AH-58, Bijlage 1, p. 1373.
178 Ambtsedige verklaring d.d. 29 september 2009, als bijlage 9 gevoegd bij AH 57, p. 529
179 Proces-verbaal van Ambtshandeling, AH-57, p. 519
180 Een geschrift zijnde een Ambtsedige verklaring d.d. 17 september 2009, als bijlage 3 gevoegd bij AH-57, p. 523
181 Geschriften, zijnde digitaal ingevulde aangiften Vennootschapsbelasting [BV2 van verdachte], D/271, p. 1463-1470, D/272, p. 1471-1477 en D/273, p. 1478-1479.
182 Ambtsedige verklaring, d.d. 29 september 2009, als bijlage 10 gevoegd bij AH-57, p. 532-533
183 Ambtsedige verklaring d.d. 31 maart 2010, AH-68, p. 1421
184 Een geschrift, zijnde een print van de aangifte vennootschapsbelasting [BV2 van verdachte] over 2004, D/241, p. 1108-1117.
185 Een geschrift, zijnde een print van de aangifte vennootschapsbelasting [BV2 van verdachte] over 2005, D/242, p. 1118-1128.
186 Proces-verbaal van Ambtshandeling, AH-57, p. 519
187 Ambtsedige verklaring d.d. 21 september 2009, als bijlage 6 gevoegd bij AH-57, p. 526
188 Geschriften, zijnde digitale aangiften Inkomstenbelasting/premie volksverzekering van verdachte D/280, p. 1515-151517 (2004) en D/281, p. 1518-1520 (2005).
189 Ambtsedige verklaring, d.d. 29 september 2009, als bijlage 10 gevoegd bij AH-57, p. 532-533
190 Ambtsedige verklaring d.d. 31 maart 2010, AH-65, p. 1418
191 Een geschrift, zijnde een print van de aangifte Inkomstenbelasting van verdachte over 2004, D 235, p. 1062-1065
192 Een geschrift, zijnde een print van de aangifte Inkomstenbelasting van verdachte over 2005, D 236, p.1066-1071
193 Een geschrift, D-081-A, p. 701
194 1-OPV-1, p. 44-45
195 Een geschrift, zijnde een factuur D/186-3, p. 870
196 Proces-verbaal van Ambtshandeling AH-22, p. 330-333
197 Een geschrift, zijnde een factuur D/186-1A , p. 868
198 Een geschrift, zijnde een kopie bankafschrift D/189, p. 874
199 Proces-verbaal van Ambsthandeling AH-22, p. 332-333
200 Een geschrift, D002-a, p. 563
201 Proces-verbaal van Ambtshandeling AH-42, p. 452
202 Een geschrift, zijnde een factuur D/042 A, p. 643
203 Proces-verbaal van Ambtshandeling AH-10, p. 244 en 250
204 Een geschrift, zijnde een factuur D/044, p. 645
205 Een geschrift, zijnde een factuur D/043, p. 644
206 Een geschrift, zijnde een factuur D/042, p. 642
207 Geschriften, zijnde kopieën van bankafschriften D/045-1 t/m 3, p. 646 t/m 648
208 Geschriften, zijnde orderbonnen D/040-1t/m5, p. 628 t/m 640
209 Een proces-verbaal van verhoor van [eigenaresse], G07-01, p. 1281
210 Op 1 januari 2007 is in werking getreden de 'Richtlijn 2006\112\EG van de raad van 28 november 2006, PbEU L347, betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde', die een uitputtende regeling voor de heffing van BTW binnen de EU bevat. Daarvoor gold 'de zesde richtlijn' ofwel 'Zesde richtlijn van de raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag' (77\388\EEG
211 Hoge Raad 2 december 2011, LJN BU6535, r.o. 3.3