Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 13-06-2012, BW9951, AWB 11/4809 t/m AWB 11/4811 en AWB 11/4813

Rechtbank 's-Gravenhage, 13-06-2012, BW9951, AWB 11/4809 t/m AWB 11/4811 en AWB 11/4813

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
13 juni 2012
Datum publicatie
29 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2012:BW9951
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 11/4809 t/m AWB 11/4811 en AWB 11/4813

Inhoudsindicatie

Eiseres kan niet als eigenrisicodrager worden aangemerkt. Aan het uitblijven van een reactie van verweerder op het verzoek tot het eigenrisicodragen kan eiseres niet het vertrouwen ontlenen dat zij met terugwerkende kracht per 1 januari 2006 als eigenrisicodrager dient te worden aangemerkt. Eiseres heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van de zoons van de directeur geen sprake was van een gezagsverhouding. De zoons zijn terecht als verzekeringsplichtig voor de werknemersverzekeringen aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummers: AWB 11/4809 t/m AWB 11/4811 en AWB 11/4813

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 juni 2012 in de zaken tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres de navolgende naheffingsaanslagen loonbelasting / premie volksverzekeringen en verzuimboetes opgelegd:

- met dagtekening 28 december 2010 een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 ten bedrage van € 28.351 (aanslagnummer [a]), alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 2.835. Tevens is bij beschikking € 4.578 aan heffingsrente in rekening gebracht;

- met dagtekening 28 december 2010 een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 ten bedrage van € 20.830 (aanslagnummer [b]), alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 2.083. Tevens is bij beschikking € 2.304 aan heffingsrente in rekening gebracht;

- met dagtekening 31 december 2010 een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 ten bedrage van € 17.989 (aanslagnummer [c]). Tevens is bij beschikking € 1.062 aan heffingsrente in rekening gebracht;

- met dagtekening 3 januari 2011 een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 ten bedrage van € 17.240 (aanslagnummer [d]). Tevens is bij beschikking € 431 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 20 april 2011 en 27 april 2011 de naheffingsaanslagen verminderd tot een bedrag van respectievelijk € 27.592 (2006),

€ 20.069 (2007), € 17.524 (2008) en € 16.951 (2009). Voorts heeft hij de verzuimboetes verminderd tot een bedrag van respectievelijk € 2.759 (2006) en € 2.006 (2007). De beschikkingen heffingsrente heeft verweerder gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij ongedateerde brieven, ontvangen bij de rechtbank op

31 mei 2011, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2012 te 's-Gravenhage.

Namens eiseres is daar verschenen [A], bijgestaan door [B]. Namens verweerder zijn verschenen [C] en [D].

Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst. Vervolgens heeft tussen de rechtbank en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres exploiteert een technisch tekenbureau. [E] (hierna: de directeur) is directeur en enig aandeelhouder van eiseres. In de onderhavige tijdvakken waren bij eiseres twee zoons van de directeur werkzaam, te weten van 1 januari 2006 tot en met

31 december 2009 [F] (cadtekenaar) en van 1 januari 2006 tot 1 juli 2007

[G] (computerbeheerder), hierna gezamenlijk aangeduid als: de zoons.

2. Bij brief van 7 maart 2006 heeft eiseres verweerder verzocht om haar met ingang van het jaar 2006 als eigenrisicodrager aan te merken. Eiseres heeft daarbij geen schriftelijke garantie overgelegd als bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, tekst tot en met 2009 (hierna: Wfsv). Een reactie van verweerder op het verzoek van eiseres is uitgebleven.

3. Aan eiseres zijn over de in geding zijnde tijdvakken jaarlijks beschikkingen gedifferentieerde premie WAO en WGA afgegeven, waartegen zij geen bezwaar heeft gemaakt.

4. Op 3 december 2010 heeft verweerder een boekenonderzoek bij eiseres ingesteld betreffende onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over de periode 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009. Het onderzoek is daarbij beperkt tot de berekening van de af te dragen premies voor de werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Verweerder heeft geconstateerd dat een aantal premielonen en premiepercentages onjuist of in het geheel niet in de loonadministratie van eiseres waren verwerkt. De uitkomsten van het onderzoek zijn neergelegd in een tot de gedingstukken behorend controlerapport van verweerder van

8 december 2010.

5. Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn aan eiseres de onderhavige naheffingsaanslagen en verzuimboetes opgelegd. De verzuimboetes zijn op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) opgelegd en bedragen 10% van de nageheven premies werknemersverzekeringen.

Geschil

6. In geschil is of:

- eiseres in de onderhavige tijdvakken als eigenrisicodrager dient te worden aangemerkt;

- de zoons als verzekeringsplichtig voor de werknemersverzekeringen dienen te worden beschouwd;

- de verzuimboetes terecht zijn opgelegd;

- terecht heffingsrenten in rekening zijn gebracht.

7. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslagen tot een bedrag van, naar de rechtbank begrijpt, € 12.125 (2006: € 28.351 - /- 16.226), € 7.755 (2007: € 20.830 - /- € 13.075), € 6.502 (2008: € 17.989 - /- € 11.487) en € 6.706 (2009: € 17.240 - /- € 10.534), vernietiging van de verzuimboetes en vernietiging van de beschikkingen heffingsrenten.

Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen voor zover het de verzuimboetes betreft, vernietiging van de uitspraken op bezwaar betreffende de verzuimboetes en vernietiging van de verzuimboetes, alsmede ongegrondverklaring van de overige beroepen.

Beoordeling van het geschil

8. Een eigenrisicodrager is ingevolge het bepaalde in artikel 46a, eerste lid, van de Wfsv voor de WGA-uitkering geen gedifferentieerde premie voor de Werkhervattingskas verschuldigd over het loon van de tot hem in dienstbetrekking staande werknemers en over de door hem te betalen WGA-uitkeringen. Op grond van artikel 40, eerste lid, van de Wfsv verleent de inspecteur op aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking toestemming aan een werkgever tot het eigenrisicodragen. Een werkgever die eigenrisicodrager wil worden, dient op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wfsv aan de inspecteur een schriftelijke garantie te overleggen, waaruit blijkt dat een kredietinstelling of een verzekeraar zich jegens het Uwv verplicht die verplichtingen na te komen.

9. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres niet als eigenrisicodrager worden aangemerkt, nu de vereiste toestemming van verweerder tot het eigenrisicodragen ontbreekt. Immers verweerder heeft aan eiseres geen beschikking als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Wfsv afgegeven. Eiseres kan aan de enkele omstandigheid, dat verweerder niet op haar verzoek tot het eigenrisicodragen heeft gereageerd, niet het vertrouwen ontlenen dat zij met terugwerkende kracht per 1 januari 2006 als eigenrisicodrager dient te worden aangemerkt. Het enkel uitblijven van een reactie van verweerder op het verzoek van eiseres tot het eigenrisicodragen brengt niet mee dat van de zijde van verweerder sprake was van een bewuste standpuntbepaling op dit punt. Dit geldt eens te meer, nu verweerder aan eiseres jaarlijks beschikkingen gedifferentieerde premie WAO en WGA heeft afgegeven, waartegen eiseres geen bezwaar heeft gemaakt.

10. Voor zover eiseres met hetgeen zij in dit verband heeft aangevoerd, beoogt een beroep op coulance dan wel op kwijtschelding te doen, dient zij zich hiertoe tot verweerder respectievelijk de ontvanger te wenden.

11. Met betrekking tot de verzekeringsplicht van de zoons heeft het volgende te gelden.

12. Het is vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep dat een gezagsverhouding tussen familieleden slechts wordt aangenomen als de omstandigheden duidelijk op een bestaand werkgeversgezag wijzen (vgl. Centrale Raad van Beroep van 17 juli 2008, nrs. 07/2567 WW en 07/3568 ZW, LJN BD8556, en Centrale Raad van Beroep van 2 november 2006, nr. 06/204 ALGEM, LJN AZ1427). Daarbij is mede van belang in hoeverre het familielid op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden werkzaam is als degenen die onbetwist in dienstbetrekking werkzaam zijn (vgl. Centrale Raad van Beroep van 23 september 1987, nr. ZW 1986/70, LJN AK7928).

13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, tegenover de betwisting daarvan door eiseres, met de door hem na de zitting ingebrachte stukken en zijn toelichting daarop aannemelijk gemaakt dat eiseres de zoons in haar digitale loonaangiften als verzekeringsplichtig heeft aangemerkt en zij over hun loon premies werknemers-verzekeringen heeft ingehouden en afgedragen. Uit voormelde stukken valt op te maken dat de zoons in de aangiften, in tegenstelling tot de directeur en diens echtgenote - die in de aangiften als directeuren van een B.V. zijn aangemerkt als "niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen" (code 17) -, net als de overige werknemers zijn aangemerkt als "werknemers voor wie geen van de overige codes van toepassing is" (code 15), alsmede dat de indicatie premie WW voor de zoons "ja" is en tot slot dat in alle in geding zijnde tijdvakken ook daadwerkelijk premie Awf voor de zoons is afgedragen. De omstandigheid dat in de aangiften vanaf 2007 is vermeld dat de zoons familie zijn van de directeur-grootaandeelhouder, kan aan voormeld oordeel niet afdoen.

14. Nu, naar hiervoor is overwogen, eiseres over het loon van de zoons premies werknemersverzekeringen heeft ingehouden en afgedragen, brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat eiseres in dit geval aannemelijk dient te maken dat ten aanzien van de zoons geen sprake was van een gezagsverhouding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, met hetgeen zij heeft aangevoerd, dit niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling van eiseres dat de zoons hun vakantiedagen niet hoefden te registreren, dat het aantal vakantiedagen van de zoons niet is benoemd en dat de beloning van de zoons soms meerdere keren per jaar werd aangepast met meestal een hoger percentage dan de eenmalige verhoging van het overige personeel, acht de rechtbank, zonder nadere onderbouwing met concrete gegevens, onvoldoende. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder op juiste gronden de zoons als verzekeringsplichtig voor de werknemersverzekeringen aangemerkt.

15. Verweerder heeft zich na de zitting nader op het standpunt gesteld dat de verzuimboetes dienen te vervallen. De verzuimboetes dienen derhalve te worden vernietigd.

16. Ingevolge artikel 30f, tweede lid, van de Awr wordt met betrekking tot de loonbelasting heffingsrente berekend ingeval onder meer een naheffingsaanslag wordt vastgesteld vanwege de omstandigheid dat de verschuldigde belasting meer beloopt dan die welke is aangegeven. Het uitgangspunt voor deze bepaling is dat een belastingplichtige gedurende de periode waarover heffingsrente is berekend, de mogelijkheid heeft gehad om over dat geld rente te ontvangen bij een bank. Ter compensatie van het tijdelijk gemis van rente door de schatkist wordt heffingsrente in rekening gebracht aan de belastingplichtige. Het in rekening brengen van heffingsrente is uitdrukkelijk niet bedoeld als een straf of boete. Verweerder handelt dan ook niet in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur door in dit geval overeenkomstig de bepalingen in de Awr heffingsrente in rekening te brengen. Nu verweerder de onderhavige naheffingsaanslagen bij uitspraken op bezwaar heeft verminderd, dient de ter zake van de naheffingsaanslagen in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig te worden verminderd, zoals verweerder ook in de motivering op de uitspraken op bezwaar van 5 april 2011 heeft aangegeven.

17. Gelet op het vorenoverwogene zijn de beroepen, voor zover deze de verzuimboetes en de beschikkingen heffingsrente betreffen gegrond. De beroepen zijn voor het overige ongegrond.

Proceskosten

18. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen, voor zover die zijn gericht tegen de verzuimboetes en de beschikkingen heffingsrente, gegrond;

- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar, voor zover die betrekking hebben op de verzuimboetes en de beschikkingen heffingsrente;

- vernietigt de verzuimboetes;

- wijzigt de beschikkingen heffingsrente aldus dat de heffingsrente wordt verminderd tot de bedragen, berekend naar de nader bij uitspraken op bezwaar vastgestelde bedragen van de naheffingsaanslagen;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 302 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. van Rij, voorzitter, mr. M.A. Dirks en

mr. E.I. Batelaan-Boomsma, leden, in aanwezigheid van mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2012.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.