Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-09-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:6381, AWB-11_4683

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-09-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:6381, AWB-11_4683

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
3 september 2013
Datum publicatie
1 oktober 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:6381
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-11_4683
Relevante informatie
Wet op de accijns [Tekst geldig vanaf 01-04-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

Accijns. Uitslag. Belanghebbende hield in haar AGP sterke drank in opslag voor de Zwitserse firma L S.A. In 2008 zijn in opdracht van L vier zendingen sterke drank bij belanghebbende opgehaald ter verzending, onder schorsing van accijns, naar Portugal. Gelet op de verklaringen van Portugese autoritieiten acht de rechtbank aannemelijk dat deze goederen hun bestemming niet hebben bereikt zodat sprake is van een onregelmatigheid als bedoeld in artikel 86a, derde en vierde lid, Wet op de accijns en dus van uitslag. Belanghebbende heeft niet bewezen dat de onregelmatigheid buiten Nederland heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 11/4683

Uitspraakdatum: 3 september 2013

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Roosendaal,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 1 september 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen aan haar opgelegde naheffingsaanslag accijns (kenmerk: [nummer 1]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2013 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende in de persoon van haar directeur [directeur], vergezeld van de gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Langezwaag, en namens de inspecteur, [verweerder].

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende beschikt over een vergunning voor een accijnsgoederenplaats in de zin van artikel 39 van de Wet op de accijns. Belanghebbende hield in de accijnsgoederenplaats in [plaats] diverse soorten sterke drank in opslag voor de Zwitserse firma [A SA](hierna: [A SA]). In de periode april 2008 tot en met mei 2008 zijn in opdracht van [A SA] een viertal zendingen sterke drank bij belanghebbende opgehaald ter verzending, onder schorsing van accijns, naar Portugal.

Het betreft de volgende zendingen:

Datum van verzending Ref. nr. AGD Omschrijving Liters à 100%

23 april 2008 08/029-12700085 924 trays x 12 btls. [Vodka] 4158

25 april 2008 08/031-12700088 924 trays x 12 btls. [Vodka] 4158

13 mei 2008 08/034-12700092 924 trays x 12 btls. [Vodka] 4158

27 mei 2008 08/0037-12700095 Diverse soorten sterke drank 4903,1

In alle gevallen was de geadresseerde:

“[geadresseerde]

2.2.

Met betrekking tot de genoemde zendingen heeft belanghebbende de derde exemplaren van de administratieve geleidedocumenten (hierna: AGD’s) terugontvangen. Deze AGD’s zijn alle afgetekend voor ontvangst en zijn voorzien van een stempel met de naam- en adresgegevens van de geadresseerde, een naam en een handtekening. Deze derde exemplaren waren niet geviseerd door de Portugese douaneautoriteiten. Belanghebbende heeft voornoemde partijen sterke drank vanuit haar accijnsgoederenplaats telkens overgedragen aan chauffeurs van de door [A SA] ingeschakelde Duitse vervoerder ‘[F]’ die de goederen kwamen afhalen.

2.3.

In de maanden juli en augustus 2008 heeft de Belastingdienst/Douane Zuid/kantoor Venlo een administratief onderzoek verricht bij belanghebbende. Ten tijde van dat onderzoek had belanghebbende de derde exemplaren van enkel de eerste drie genoemde zendingen terugontvangen. Naar aanleiding van deze controle heeft op 2 september 2008 het Douane Informatie Centrum (hierna: het DIC) een verzoek om wederzijdse bijstand naar de Portugese douaneautoriteiten gezonden. In dit verzoek heeft het DIC achtereenvolgens, kort gezegd, aan de Portugese douaneautoriteiten gevraagd of de zendingen de Portugese geadresseerde hebben bereikt, de zendingen in de administratie van de geadresseerde zijn verantwoord en of de stempels op de AGD’s authentiek zijn.

2.4.

Op 27 oktober 2008 ontving het DIC, voor zover van belang, het volgende antwoord van de Portugese autoriteiten:

“1- According to the Portuguese trader “[C]”:

A) He never had any contact with the Dutch trader (“[belanghebbende]”) neither with

the Suisse trader (“[A SA]”) referred in the attached documents (4 AAD).

B) He didn’t receive the goods referred on the 4 DAA (08/029, 08/031, 08/034, 08/037).

C) The stamps and signatures on the 3 AAD don’t belong to the Portuguese trader, which means

they are false.

2- Referring to 2008, the Dutch trader isn’t reported in the suppliers list of Portuguese trader.

3- The 4 AAD doesn’t have any stamp from the Portuguese Customs Authorities.

Finally, we would like to inform you about a similar situation, detected by the Administrative Mutual Assistance between Portugal and France:

- Several AAD, referring to consignments of spirits in 2008 (“[Vodka]” in most cases) from the “[B]” (FR) to the Portuguese Trader, however the goods were never received.

- Comparing the stamps used on AAD 08/029, 08/031 and 08/034 with those used in the AAD sent by the French Authorities, we conclude that they are identical.

If you have more information (results of your investigation) concerning this situation, please let us know.”

2.5.

Op verzoek van belanghebbende heeft het DIC op 15 december 2009 opnieuw vragen gesteld aan de Portugese douaneautoriteiten. Daarbij werden de volgende vragen gesteld:

“What kind of examiniation is carried out by Portugese authorities (eg audit)?

Is a report made by Portugese Customs containing the results of the examination and what is the date of this report.

- Are any kind of documents consulted in the administration of the Portugese trader?

- In case there was an examination at the trader; was there an authorized employee present?

- About the remarks of identical stamps and signatures on French ADD; did they influence the findings of Portugese authorities?

- Does the Portugese company trade in identical or similar goods?

- Did this company receive these identical or similar goods short before the ADD’s were signed?

- Can Portugese authorities provide NL Customs with stamps and signatures that are normally used by the trader?”

2.6.

Het DIC ontving op 15 januari 2010 het volgende antwoord van de Portugese autoriteiten:

“1- Concerning the trader “[C]”:

- VAT Number [nummer 2].

- Authorized Warehousekeeper number [nummer 3] (statue since 1993).

- It has 1 Tax warehouse (located near Lisbon) and has authorization to hold, receive and dispatch beer, wine, intermediate products and spirits.

- In the last 3 years, it never stated reception of products cover by AAD from the Netherlands,

only from FR (spirits/2007), GB (spirits /2007), DE (spirits), ES (wines) and IT (wines/spirits).

- Its activity (sales of alcoholic beverages, including spirits) was started in 1972.

2- After your mutual assistance request from September/2009, the competent customs officers went to

Portuguese company facilities. In addition to company statements, several documentation was consulted, including the lists of its suppliers and customers. As we had already informed in our note

541, “referring to 2008, the Dutch trader isn’t reported in the suppliers list of Portuguese traders”.

3- Please find in attach the stamps and signature used on AAD by the Portuguese company. Note that

those stamps had already been sent to the NL authorities in our note 1202, dated 16/11/2009 (your

reference: 09/381/66230).

4- Finally we would like to alert to the following:

Through mutual administrative assistance, we know other similar cases, in which the Portuguese

trader is referred as consignee of the goods (alcoholic beverages) in the AAD. Consignors are from

ES, FR and NL (“[D]” and “[E]”) and its copies 3 have fake stamps with the Portuguese company name. In some cases, were also detected fake stamps of the Portuguese Customs.

Everything indicates that all these fraudulent consignments, which purpose is the illegal release for

consumption in the UE, have the participation of the same people/group of people.”

2.7.

Vervolgens heeft de inspecteur, na correspondentie over en weer, met dagtekening 2 juli 2010 de onderhavige naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 261.351,58.

2.8.

Tussen partijen is in geschil of de onderhavige naheffingsaanslag accijns terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend. Het bedrag van de naheffingsaanslag is niet in geschil.

Wettelijk kader

De voor het onderhavig geval relevante bepalingen in de Wet op de Accijns (wettekst 2008) luiden, voor zover van belang, als volgt:

Artikel 1 Wet op de accijns

“1. Onder de naam accijns wordt een belasting geheven van:

(...)

d. overige alcoholhoudende produkten;

(...)

2. De accijns wordt verschuldigd ter zake van de uitslag (...) van de in het eerste lid bedoelde goederen.”

Artikel 2 Wet op de accijns

“1. In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder uitslag het brengen van

een accijnsgoed buiten een plaats die voor dat soort accijnsgoed als accijnsgoederenplaats is aangewezen.

(...)

3. Als uitslag wordt niet aangemerkt het, met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te

stellen voorwaarden, brengen van een accijnsgoed vanuit een accijnsgoederenplaats naar:

(...)

b. een belastingentrepot;

(...)

5. De voorwaarden als bedoeld in het derde lid hebben betrekking op formaliteiten waaraan bij de

overbrenging van accijnsgoederen moet worden voldaan.

(...)

7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit

artikel.”

Artikel 51 Wet op de accijns

“1. De accijns wordt geheven van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats.

(...)“

Artikel 86a Wet op de accijns

“(...)

3. Wanneer met betrekking tot accijnsgoederen die vanuit Nederland zijn verzonden tijdens het intracommunautaire vervoer onder schorsing van de accijns een onregelmatigheid of een overtreding

in Nederland wordt begaan, worden deze goederen geacht te zijn uitgeslagen uit de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen zijn overgebracht.

4. Wanneer tijdens het in het derde lid bedoelde vervoer van accijnsgoederen blijkt dat deze goederen

niet op de plaats van bestemming zijn aangekomen en niet kan worden vastgesteld waar de onregelmatigheid of de overtreding is begaan, wordt deze geacht te zijn begaan in Nederland en worden deze goederen geacht te zijn uitgeslagen uit de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen zijn overgebracht, tenzij binnen een termijn van vier maanden vanaf de datum van verzending van de goederen wordt aangetoond dat de handeling regelmatig was of dat de onregelmatigheid of de overtreding daadwerkelijk werd begaan in een andere lid-staat.

(...)

6. Indien in de gevallen bedoeld in het tweede of vierde lid binnen een termijn van drie jaar te rekenen

vanaf de datum van opstelling van het geleidedocument wordt vastgesteld dat de onregelmatigheid

of overtreding daadwerkelijk werd begaan in een andere lid-staat is de accijns in die lid-staat verschuldigd tegen het op de datum van verzending geldende tarief en wordt de aanvankelijk in Nederland geheven accijns teruggegeven zodra is aangetoond dat de accijns in de andere lid-staat is

voldaan.

(...)“

Vooraf: het noemen van onjuiste artikelen op de naheffingsaanslag?

2.9.

Belanghebbende stelt dat de inspecteur onjuiste artikelen heeft genoemd bij het opleggen van de naheffingsaanslag en dat dat moet leiden tot nietigheid van die aanslag. De rechtbank is van oordeel dat, indien bij het opleggen van de naheffingsaanslag naar een onjuist wetsartikel is verwezen, dit nog niet met zich meebrengt dat daarmee de naheffingsaanslag onjuist zou zijn en daarom vernietigd dient te worden. Naar het oordeel van de rechtbank is het geval van belanghebbende niet gelijk aan dat waarover uitspraak is gedaan door het Gerechtshof Amsterdam op 4 juli 2005, met uitspraak nrs. 01/90077 en 02/03747 DK, ECLI:NL:GHAMS:2005:AT9078. In de casus die voorlag bij het Gerechtshof betrof het een geval waarbij de verkeerde heffingsoort was vermeld op de uitnodiging tot betaling. Er werd geheven onder de noemer landbouwheffing, terwijl eigenlijk sprake was van douanerechten. In het onderhavige geval is hier geen sprake van. De juiste heffing, namelijk accijns, is genoemd op de naheffingsaanslag. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 3 december 2010, nr. 09/00174, 379ECLI:NL:HR:2010:BO5975 met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 30 september 1998, nr. 33 264, ECLI:NL:HR:1998:AA2304, moeten op een aanslagbiljet worden vermeld: de termijn of de termijnen waarbinnen moet worden betaald, de naam van de belastingschuldige, het bedrag van de aanslag en de plaats van betaling. Deze essentiële gegevens zijn op het onderhavige aanslagbiljet vermeld.

Uitslag?

2.10.

De rechtbank stelt voorop dat op de inspecteur de bewijslast rust dat het door hem gestelde belastbare feit, in dit geval uitslag, zich heeft voorgedaan. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur is geslaagd in het bewijs. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende. In het onderhavige geval heeft de inspecteur verwezen naar de verklaringen van de Portugese douaneautoriteiten. De rechtbank heeft, anders dan belanghebbende heeft betoogd, geen reden te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de Portugese douaneautoriteiten. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de verklaringen die door de Portugese douaneautoriteiten zijn afgelegd. Uit deze verklaringen blijkt, onder andere, dat de desbetreffende accijnsgoederen - de hiervoor onder 2.1 genoemde zendingen - niet op de plaats van bestemming zijn aangekomen in Portugal. Uit de informatie van de Portugese autoriteiten blijkt ook dat de stempels op de derde exemplaren van de AGD’s vals zijn en derhalve niet afkomstig zijn van de geadresseerde in Portugal. De op de informatie getoonde stempels hebben een heel andere lay-out dan die op de AGD’s. De rechtbank kan belanghebbende dan ook niet volgen in haar standpunt dat zij met het overleggen van de derde exemplaren van de AGD’s en de CMR-vrachtbrieven, heeft bewezen dat de zendingen de geadresseerde in Portugal wel hebben bereikt. De rechtbank acht derhalve aannemelijk dat de goederen hun bestemming niet hebben bereikt zodat sprake is van een onregelmatigheid als bedoeld in artikel 86a, derde en vierde lid, Wet op de accijns en dus van uitslag.

2.11.1.

Voor dat geval worden de accijnsgoederen geacht te zijn uitgeslagen uit de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen zijn overgebracht, in dit geval de accijnsgoederenplaats van belanghebbende te [plaats], tenzij belanghebbende alsnog aantoont dat de handeling regelmatig was of dat de onregelmatigheid of de overtreding daadwerkelijk werd begaan in een andere lid-staat.

2.11.2.

Overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2013, nr. 12/03743, ECLI:NL:HR:2013:56, dient de inspecteur een bedrijf dat ervan in kennis wordt gesteld dat de aftekeningen op het derde exemplaar van een AGD vals of vervalst zijn, in ieder geval een termijn van twee tot drie maanden te bieden, alvorens over te gaan tot het opleggen van een naheffingsaanslag. Deze door de Hoge Raad geformuleerde regel - die is ontleend aan het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 december 2002, zaak C-395/00, Distillerie Fratelli Cipriani SpA, - wijkt af van de wettelijke systematiek van artikel 86a, lid 4, Wet op de Accijns. In het onderhavige geval heeft de inspecteur belanghebbende eerst op 11 november 2008 op de hoogte gesteld van zijn vaststellingen waaraan in de redelijkheid geen andere gevolgtrekking is te verbinden dan dat de aftekeningen op de derde exemplaren vals of vervalst zijn. Vervolgens heeft de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag op 2 juli 2010 opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende naar behoren tijd is geboden - als bedoeld in voormeld arrest van de Hoge Raad - om bewijs te leveren dat de handeling regelmatig was of bewijs te leveren van de plaats waar de onregelmatigheid daadwerkelijk werd begaan.

2.11.3.

Belanghebbende heeft tot op heden hiervan geen bewijzen overgelegd, anders dan de door de vervoerder ingevulde CMR-vrachtbrieven. Daarop staan echter dezelfde valse stempels als op de AGD’s zodat daaraan geen bewijs kan worden ontleend. Het gegeven dat de vervoerder heeft verklaard dat hij de goederen bij belanghebbende heeft afgehaald, betekent niet dat de goederen ook daadwerkelijk Nederland hebben verlaten en de onregelmatigheid buiten Nederland is begaan. De rechtbank ziet in dit geval evenmin reden om een vergelijking te trekken, zoals belanghebbende hier heeft betoogd, met de uitspraak van Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 19 juni 2009, nr. 02/04182, ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ4239. In die casus hadden de chauffeurs niet alleen getekend voor het ophalen van de goederen, maar ook voor de aflevering ervan op het op de CMR-vrachtbrief vermelde afleveradres. Daarvan is hier geen sprake.

2.11.4.

Nu belanghebbende niet is geslaagd in het van haar verlangde bewijs, worden de goederen geacht te zijn uitgeslagen uit de accijnsgoederenplaats van belanghebbende. Ter zake van deze uitslag is belanghebbende dan ingevolge artikel 51 Wet op de accijns belastingplichtig. De omstandigheid dat de goederen wellicht Nederland hebben verlaten en hier wellicht niet zijn verbruikt noch de omstandigheid dat belanghebbende geen schuld heeft aan het verdwijnen van de goederen doen daaraan af. De weigering van de vervoerder en van [A SA] om met nadere bewijzen te komen over het afleveradres van de goederen en de onbereikbaarheid van beide rechtspersonen, komen naar het systeem van de wet voor rekening en risico van belanghebbende, nu de bewijslast op haar rust.

2.12.

Het voorgaande brengt met zich mee dat het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de inspecteur is. Het beroep is ongegrond.

2.13.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Deze uitspraak is gedaan op 3 september 2013 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. W.A.P. van Roij en mr.dr. M.L.M. van Kempen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.