Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-09-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6163, AWB - 14 _ 6750
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-09-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6163, AWB - 14 _ 6750
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 29 september 2016
- Datum publicatie
- 6 januari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:6163
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2018:1835, Overig
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:4054, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 6750
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting art. 3.90
Belanghebbende is bestuurder van een zorginstelling en heeft tevens zeggenschap in de zorgmanege die in een aparte stichting is ondergebracht. Zijn dochter woont daar om niet en rijdt er paard. De rechtbank verwerpt (anders dan in ECLI:NL:RBZWB:2015:4000) de stelling van de inspecteur dat de zorgmanege in feite een hobby is van belanghebbende. Wel is het voordeel dat de dochter heeft genoten belastbaar bij belanghebbende. Proceskostenvergoeding € 10.000 omdat de inspecteur de Raad van Toezicht niet heeft gehoord en aannemelijk is dat daardoor de aanslagen veel te hoog waren.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers: BRE 14/6750 en 15/2507
uitspraak van 29 september 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 21 november 2013 voor het jaar 2010 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 682.717 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.020 (hierna: de aanslag ib/pvv 2010). Bij gelijktijdig genomen beschikkingen is een vergrijpboete opgelegd van € 134.876 en is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 21.141.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 28 november 2014 voor het jaar 2011 een aanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 654.241 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.172 (hierna: de aanslag ib/pvv 2011). Bij gelijktijdig genomen beschikking is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 22.248.
De inspecteur heeft bij de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van
29 oktober 2014 de aanslag ib/pvv 2010 gehandhaafd, de vergrijpboete vernietigd en een proceskostenvergoeding toegekend van € 486. Bij uitspraak op bezwaar van 1 april 2015 heeft de inspecteur de aanslag ib/pvv 2011 gehandhaafd.
Belanghebbende heeft bij brief van 6 november 2014, ontvangen bij de rechtbank op 7 november 2014, beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de aanslag ib/pvv 2010. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer BRE 14/6750. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
Bij brief van 19 december 2014 (verminderingsbeschikking) is uitvoering gegeven aan de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de aanslag ib/pvv 2010. Belanghebbende heeft bij brief van 6 januari 2015, ontvangen bij de rechtbank op 7 januari 2015, tevens beroep aangetekend tegen deze brief. De rechtbank heeft dat beroep geregistreerd onder procedurenummer BRE 15/57. Belanghebbende heeft dat beroep ingetrokken waardoor de behandeling van de (eigenlijke) uitspraken op bezwaar met betrekking tot de aanslag ib/pvv 2010 is voortgezet in het beroep met procedurenummer BRE 14/6750. De rechtbank heeft deze intrekking en de daarbij overeengekomen proceskostenvergoeding vastgelegd in de uitspraak van 14 april 2015.
Bij brief van 10 februari 2015 heeft belanghebbende zijn beroepsgronden in BRE 15/57 aangevuld. Na de intrekking van het beroep geregistreerd onder zaaknummer BRE 15/57 zijn deze stukken gerekend tot de stukken van het geding met betrekking tot de aanslag ib/pvv 2010 (BRE 14/6750).
Bij brief van 20 april 2015, ontvangen bij de rechtbank op 21 april 2015, heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag ib/pvv 2011. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer BRE 15/2507. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
Bij brieven van 13 november 2014 en 18 mei 2015 heeft belanghebbende zijn beroepsgronden aangevuld.
De inspecteur heeft op 1 juli 2015 verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 13 juli 2015 verzocht akkoord te gaan met aanhouding van de behandeling van de onderhavige procedures tot het gerechtshof
’s-Hertogenbosch uitspraak heeft gedaan met betrekking tot de jaren 2008 en 2009. Belanghebbende heeft dat verzoek bij brief van 20 juli 2015 afgewezen. De inspecteur heeft bij brief van 23 juli 2015 meegedeeld in te stemmen met het verzoek tot aanhouding. Bij brief van 10 augustus 2015 heeft de rechtbank partijen bericht dat de behandeling van de procedures wordt voortgezet nu het verzoek tot aanhouding niet door beide partijen is gehonoreerd.
In reactie op het verzoek van belanghebbende van 20 juli 2015 heeft de rechtbank belanghebbende bij brief van 10 augustus 2015 een termijn van vier weken verleend voor het indienen van een conclusie van repliek. Belanghebbende heeft die conclusie ingediend met dagtekening 7 september 2015. De inspecteur heeft daarop gereageerd bij conclusie van dupliek van 13 oktober 2015.
Bij brieven van 21 januari 2016 heeft de rechtbank partijen opgeroepen voor de zitting van 23 februari 2016.
De rechtbank heeft het verzoek van belanghebbende om getuigen op te roepen bij brief van 2 februari 2016 afgewezen.
De inspecteur heeft op 3 februari 2016 nadere stukken ingediend.
Belanghebbende heeft bij brief van 10 februari 2016 afschriften verstrekt van de brieven waarmee de door hem te horen getuigen zijn opgeroepen.
Bij e-mailbericht van 12 februari 2016 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend.
Bij brief van 15 februari 2016 heeft belanghebbende meegedeeld welke getuigen hij naar de zitting van 23 februari 2016 zal meenemen. De inspecteur heeft daarop gereageerd bij brief van 18 februari 2016.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2016 te Breda.
Voor een overzicht van het verhandelde ter zitting en de aldaar verschenen personen en gehoorde getuigen, verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal dat op 15 maart 2016 in afschrift naar partijen is gezonden. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling geschorst en bepaald dat in overleg een nadere zitting zal worden geagendeerd.
Bij brieven van 23 maart 2016 heeft de rechtbank partijen opgeroepen voor de nadere zitting van 14 april 2016.
Met dagtekening 1 april 2016 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend. De gemachtigde van belanghebbende heeft met dagtekening 1 april 2016 stukken ingediend en de rechtbank verzocht getuigen op te roepen. De rechtbank heeft dat verzoek bij brief van
5 april 2016 afgewezen.
Bij fax van 11 april 2016 heeft belanghebbende een pleitnota ingediend.
Alle hiervoor vermelde stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2016 te Breda.
Voor een overzicht van het verhandelde ter zitting en de aldaar verschenen personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal dat in afschrift is gevoegd bij deze uitspraak.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende was sinds 1 mei 1983 werkzaam bij de [Stichting Z] (hierna: [Stichting Z] ). [Stichting Z] is opgericht in 1983 en verzorgt dag- en woonopvang voor volwassenen met een lichamelijke, zintuigelijke of meervoudige beperking of niet-aangeboren hersenletsel.
Belanghebbende was vanaf mei 2002 tot 1 november 2010 enig bestuurder (voorzitter) van [Stichting Z] . Eind 2010 is [Stichting Z] opgesplitst in [Stichting Z] Zorg, [Stichting Z] RAP (revalidatieartsenpraktijk) en [Stichting Z] Diensten. Sinds 1 november 2010 is [X] (hierna: [X] ) aangesteld als bestuurder van [Stichting Z] Zorg. Belanghebbende was vanaf
1 november 2010 tot 1 januari 2012 bestuurder van [Stichting Z] Diensten.
Belanghebbende was vanaf 1 november 2010 tevens bestuurder van [Stichting Z] RAP. Met ingang van 20 juli 2012 is [X] eveneens aangesteld als bestuurder van [Stichting Z] RAP. Bij beschikking van de kantonrechter van rechtbank Maastricht van 17 december 2012 is de arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en [Stichting Z] RAP met ingang van 12 januari 2013 ontbonden.
[Stichting Z] had een Raad van Toezicht (hierna: RvT). De RvT bestond tot 6 november 2011 uit de volgende personen:
- [A] (hierna: [A] ), voorzitter
vanaf 29 januari 1993;
- -
-
[B] , lid vanaf 1 september 2000;
- -
-
[C] (hierna: [C] ), lid vanaf 24 september 2002;
- -
-
[D] , lid vanaf 19 mei 2006;
- -
-
[E] , lid vanaf 1 januari 2008 (tot 1 september 2011);
- -
-
[F] , lid.
Bij beschikking van rechtbank Maastricht van 16 december 2011 is een nieuwe RvT benoemd.
In de vergadering van de RvT van 17 december 2003 is het voorstel besproken om een tweede stichting op te richten waarvan [Stichting Z] zorg zou kunnen inkopen. Belanghebbende zou dat voorstel nader uitwerken.
Belanghebbende heeft in het najaar van 2005 het stuk “Strategische paper betreffende de ontwikkeling van zorgboerderij, winkelproject, zorgmanege, en een vervolg in Noord en Midden Nederland” opgesteld (hierna: het Strategische Paper). In het Strategische Paper staat - voor zover hier van belang -:
“(…)3. Keuzes (…)
Kunnen deze projecten / ontwikkelingen binnen de “reguliere zorgstichting” ( [Stichting Z] )
worden opgepakt of dienen deze vanuit de nieuwe zorgstichting vorm te krijgen?
Besloten is om e.e.a. via een externe partner verder vorm te geven.
De volgende argumenten spelen een rol bij deze afweging: (…)
- Commercieel bedrijf / bedrijfsvoering
Basis voor een ware beleving van verantwoordelijkheid door cliënten is onderdeel zijn
van een “regulier bedrijf”. (…)
- Zorgvreemde Investeringen
Een boerderij met koeien, paarden, quota, etc. is vreemd aan een zorginstelling.(…)
4. Conclusie
Via de nieuwe zorgstichting wordt derhalve in mogelijkheden en niet in beperkingen
gedacht.
Derhalve: (…)
c. Zorgmanege
Via een koppeling aan het agrarisch bedrijf ( [Y] ) zal via eenzelfde
participatieopbouw, een zorgmanege worden opgebouwd.
(…) De zorgmanege zal zich ontwikkelen als een dependance, die na enkele jaren op eigen benen kan staan. Vanuit de specifieke locatie (gesloten, geen “inkijk” buurt, geen overlast a.g.v.) zal er met name de groep met niet aangeboren hersenletsel (NAH) worden opgevangen. De mentale problematiek (psychosociale problemen en structuurproblemen) en de gedragsproblemen zijn hier als gevolg van de ligging (afgelegen, geen overlast) goed
hanteerbaar.
(…)
Na afronding van de ruilverkaveling en de herbestemmingsdiscussie buitengebied,
kan er mogelijk ook gestart worden met het aanbieden van stallingsfaciliteiten aan
derden. Cliënten kunnen dan (net als “zorgboer” op de zorgboerderij, “dieren /
stalverzorger” worden / zijn op de zorgmanege).
Aanbod en uitstraling:
- Gewoon agrarisch bedrijf.
a. Het betreft een stal die zich richt op het fokken en africhten van paarden die
ten behoeve van de verkoop dienen. Gegeven de draagtijd, africhtingstijd en
het veredelingsproces is dit een langere termijn doelstelling.
b. De functie paardrijden en aangespannen rijden wordt middels zogenaamde
koudbloedpaarden (Friese paarden, knollen) en rustige KWPN-ers,
gerealiseerd. De opleiding van het genoemde onder a. en b. zal door eigen
personeel worden uitgevoerd.
c. Ondersteuning van de zorgboerderijactiviteiten middels gebruik van paarden,
aangespannen combinaties en de locatie.
d. Het agrarische bedrijf (regelgeving / telling grond en mestsetting) wordt
gekoppeld. Er is sprake van één agrarisch bedrijf.
Exploitatie:
- Fokken, veredelen; vertraagde opbrengst.
- Aangespannen rijden en paardrijden in dagopvang van de zorgboerderij en na
overheveling gedragsproblematische cliënten eigen opvang.(…)”.
In juli 2005 heeft [Stichting Z] de [Stichting W] opgericht (hierna: [Stichting W] ) die op haar beurt op 11 augustus 2005 [V BV] (hierna: [V BV] ) heeft opgericht. Alle aandelen in [V BV] werden gehouden door [Stichting W] , die tevens bestuurder was van [V BV] . De partner van belanghebbende, [de partner] (hierna: [de partner] ) was gevolmachtigde van [Stichting W] . Het bestuur van [Stichting W] bestond uit [G] , [H] en [I] . Bij een statutenwijziging op 11 februari 2008 is vastgelegd dat ten minste één van de bestuursleden van [Stichting W] tevens bestuurslid moest zijn van [Stichting Z] . Dat was vanaf 11 februari 2008 tot 19 juli 2012 belanghebbende. Vanaf 25 juli 2012 is [X] toegetreden als bestuurder van [Stichting W] (in de plaats van belanghebbende).
[Stichting Z] exploiteerde vanaf 2004 een zorgboerderij ( [Y] ) gelegen aan de [adres] (hierna: de zorgboerderij), die zij huurde van de eigenaar, [J] (hierna: [J] ). De zorgboerderij werd gebruikt voor dagbesteding van cliënten van SLG met een handicap. De controller van [Stichting Z] , [controller] , heeft op 26 mei 2006 ten behoeve van de accountantscontrole en jaarrekening 2005 een business case opgesteld over de aankoop van de zorgboerderij en over een te verwerven manege (hierna: de business case). Naar de business case wordt verwezen in de presentatie van [kantoor U] van de controle van de jaarrekening 2005 die in de vergadering van de RvT van 23 mei 2006 is gegeven. In het door [controller] opgestelde verslag van die vergadering staat onder meer:
“Tevens is met het zorgkantoor gesproken over uitbreiding van deze succesvolle activiteiten in regio [regio T/S] . Hiertoe is gezocht naar uitbreidingsmogelijkheden en eventueel een tweede boerderij gecombineerd met manege activiteit. Terzake is door de RvB overleg gevoerd met boer [J] inzake de bezittingen (grond, manege, bebouwing) in [regio R/S] . (…)
Ter voorbereiding op de manegeactiviteiten en mede tbv kweken goodwill bij [J] en overige partijen heeft in 2005 aanschaf van paarden plaatsgevonden welke deels betrekking hebben op de manege activiteiten (in totaal 25 nodig), en deels betrekking hebben op activiteiten van een cliënt welke zal deelnemen aan de paralympics, namens [Stichting Z] . Dit wordt als promotionele activiteit bezien voor [Stichting Z] en als activiteit voor de betreffende cliënt; imago voor kwalitatieve beleving van [Stichting Z] en lichamelijk gehandicapten in het algemeen. De combinatie van aankopen, beheer en training van paarden heeft voordelen voor zowel de manege activiteit als de ondersteuning van de gehandicaptensport.
Doel is uiteindelijk een manege activiteit op te zetten in [S] , met een bedrijfsmatige insteek, waarbij ihkv integratie van cliënten van [Stichting Z] met buitenstaanders beide groepen aan de manege activiteit kunnen deelnemen (‘genormaliseerd kunnen werken’). (…)
De boerderij/manege activiteiten zullen bedrijfsmatig gezien niet tot normale rendementen komen, gezien de doelstelling van de activiteiten voor cliënten van [Stichting Z] . (…)
De uitgaven voor levende have, inclusief paarden, zijn op basis van gebruiken in de agrosector als kosten verantwoord. Het promotionele aspect, duurdere paarden/kosten van begeleiding van gehandicapten sporters, dient eveneens in de kosten verantwoord te worden. (…)
De Raad van Toezicht heeft uitgebreid de casuïstiek met de RvB besproken, blijkens de toelichtingen in de vergadering dd 23/5/2006.(...) Dat [Stichting Z] als vernieuwende stichting de ‘grenzen’ opzoekt, wordt ook door de RvT bevestigd. (…)
Doorlopen stappen in het kader van de accountantscontrole terzake: (…) – uitgaven voor levende have en paarden voor promotionele activiteiten uitgebreid besproken met de Raad van Bestuur ihkv het opzoek van de grenzen. De motivering van de Raad van Bestuur ligt in lijn met zorgverleningsactiviteiten en ontplooiing van mensen met een lich. Handicap en promotie van [Stichting Z] als organisatie.”
De RvT heeft in de vergadering van 3 oktober 2006 het voornemen tot verwerving van de zorgboerderij en het complex [R] (bestaande uit een manege met woonhuizen en grond gelegen te [S] in de gemeente [T] ) goedgekeurd. In de vergadering van de RvT van 5 maart 2007 is vervolgens vastgelegd dat de zorgboerderij en de manege per
1 april 2007 zouden worden overgenomen door [Stichting Z] . In het verslag en de sheets van deze vergadering staat - voor zover hier van belang - :
“(…) In het eerste jaar zal de nadruk liggen op het opschonen van de activiteiten zodat cliënten breed kunnen worden ingezet. De beide bedrijven zullen geïntegreerd worden. De bulkproduktie, handel en fokkerij worden teruggebracht zodat het op een aanvaardbaar niveau is om bedrijfsmatig te werken.(…)
“opschonen” van activiteiten met als doel participatie van cliënten over de hele breedte;
Integreren van beide bedrijven; paardrijden, koetsrijden, veulens naar de zorgboerderij, twee vertrekplekken;
Paardrijden en betuigd rijden voor alle AC-deelnemers (…).”
[Stichting W] heeft op 10 april 2007 het complex [R] gekocht voor € 2.345.000 en is de manege gaan verhuren aan [V BV] zodat [V BV] een zorgmanege kon gaan exploiteren. In de jaren 2007 tot en met 2009 zijn aan het complex voor rekening van [V BV] verbouwingen verricht en is onderhoud gepleegd. Voor de financiering van de aankoop, de verbouwingen en het onderhoud zijn leningen verstrekt door [Stichting Z] .
Op 10 april 2007 is een samenwerkingsovereenkomst (hierna: het zorgcontract) gesloten tussen [Stichting Z] (vertegenwoordigd door belanghebbende) en [V BV] (vertegenwoordigd door [de partner] ). Daarbij is overeengekomen dat [V BV] in de vorm van een zorgboerderij, zorgmanege en cadeauwinkel, ondersteunende en activerende begeleiding zal aanbieden voor cliënten van [Stichting Z] . [Stichting Z] zal deze activiteiten financieren door middel van de verstrekking van een jaarbudget van € 1.478.898. Dit budget is gebaseerd op zorginkoop voor 54 cliënten per dagdeel gedurende 255 openstellingsdagen (1 openstelling dag bestaat uit 2 dagdelen) à € 53,70 per dagdeel. Vanaf 1 januari 2009 is het tarief voor alle dagbestedingen vastgesteld op € 87, [nummer 1] en is het jaarbudget vastgesteld op € 2.387.976. De bezetting van de zorgmanege is in het zorgcontract begroot op 10 cliënten per openstellingsdag. Overeenkomstig het zorgcontract heeft [V BV] in 2010 van [Stichting Z]
€ 2.387.976 ontvangen.
[V BV] heeft in 2010 en 2011 dagbestedingsactiviteiten verzorgd voor cliënten met een persoonsgebonden Budget (PGB), cliënten voor wie de zorg werd aangeboden vanuit de AWBZ, vanuit de revalidatieartsenpraktijk en vanuit de WMO. In 2011 is gestart met het aannemen van cliënten vanuit de forensische zorgverlening (met taakstraffen). De inspecteur heeft een overzicht overgelegd van de bezetting van de zorgmanege in alle jaren. Dat komt uit op gemiddeld 2,6 cliënten per dag in 2010, 1,9 in 2011 en 4,1 in 2012. [Stichting Z] heeft in 2012 door [kantoor Q] een onderzoek laten instellen naar mogelijke onregelmatigheden bij [Stichting Z] / [V BV] . [kantoor Q] concludeert dat de zorgmanege in 2010 gemiddeld 2,9 cliënten per dag had.
Belanghebbende heeft een dochter, genaamd [dochter] (hierna: de dochter). Zij is vanaf eind 2008 werkzaam geweest als vakantiekracht op de zorgboerderij. In 2011 is zij afgestudeerd als psycholoog. Na haar afstuderen is zij vanaf september 2011 als psycholoog in dienstbetrekking gaan werken bij de zorgmanege van [V BV] .
Op het terrein van het complex [R] bevinden zich naast de zormanege enkele woonhuizen, [R] [nummer 1] tot en met [nummer 5] . [R] [nummer 5] was tot april 2009 verhuurd en heeft daarna leeggestaan. [R] [nummer 2] en [nummer 3] zijn sinds de aankoop door [Stichting Z] verhuurd aan derden. [R] [nummer 1] is vanaf april 2007 opvolgend bewoond door medewerkers van [V BV] : [K] , [L] en [M] (hierna: [M] ). [M] was bedrijfsleider van de zormanege en heeft [R] [nummer 1] bewoond van 12 maart 2009 tot en met 15 maart 2011.
[R] [nummer 4] is een zogenoemde carréwoning (hierna: de carréwoning). De carréwoning werd na de aankoop in april 2007 tot januari 2009 verhuurd aan de voormalige eigenaar van de manege, [J] . Na renovatie is de carréwoning van februari 2009 tot en met december 2011 bewoond door de dochter op basis van een op 11 maart 2009 met [Stichting W] gesloten overeenkomst die is aangeduid als anti-kraakovereenkomst (hierna: de anti-kraakovereenkomst). Voor de maanden februari 2009 tot en met augustus 2011 heeft de dochter geen huur betaald. Voor de maanden september 2011 tot en met december 2011 heeft de dochter een huur betaald van € 500 per maand.
[Stichting Z] heeft in 2005 voor € 308.500 paarden gekocht van [J] . Deze paarden zijn op 1 januari 2008 door [V BV] overgenomen voor € 261.210. In de periode van 2008 tot en met 2013 zijn er paarden gefokt en verkocht. Volgens de rapportage van [kantoor Q] (zie onderdeel 2.11) had [V BV] 30 paarden waarvan er acht zijn geïdentificeerd als dressuurpaarden, twee als fokpaarden en één als leerpaard. De dressuurpaarden van [V BV] zijn onder meer bereden door de dochter. Zij heeft met paarden van [V BV] dressuurlessen gevolgd en heeft paarden van [V BV] op dressuurwedstrijden uitgebracht.
Ter zitting van 23 februari 2016 zijn de volgende getuigen gehoord:
- de dochter;
- [G] (voormalig bestuurslid van [Stichting W] );
- [C]
- [A]
Voor hetgeen zij hebben verklaard betrekking tot de oprichting en de activiteiten van [V BV] verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting van 23 februari 2016.
In 2007 is paardrijinstructeur [N] in dienstbetrekking geweest bij [V BV] . De FIOD heeft hem als getuige gehoord, daarbij heeft hij onder meer verklaard:
“(…) Ik heb 9 uur per week lesgegeven. Dat was meestal in de avonduren maar ook wel eens overdag. (…) Ik heb de paarden bereden om ze rijklaar te maken voor [dochter] en [vriendin dochter] [rechtbank: [vriendin dochter] was een vriendin van [dochter] ] uiteindelijk zouden ook andere daar gebruik van moeten hebben kunnen maken zoals gehandicapten. Dat is mij ooit zo verteld door [b] [rechtbank: [b] is belanghebbende]. De meeste tijd besteedde ik echter aan het lesgeven (…) [b] heeft mij aangegeven dat mijn hoofdtaak was het lesgeven aan [dochter] en [vriendin dochter] . In de gehele periode dat ik bij [V BV] heb gewerkt heb ik ook geen gehandicapte ruiters gezien die de ruitersport daar hebben beoefend (…)”.
De dochter heeft in 2012 bij het FIOD-onderzoek verklaard: “(…) Mijn hobby is paardrijden. Paardrijden met een doel, namelijk deelnemen aan dressuurwedstrijden (…) Mijn vader vindt het leuk dat ik paard rijd en komt op een concours meestal kijken (…)”.
In de zormanege is een invalidentoilet gerealiseerd. Op bepaalde deuren/ingangen waren rode stickers aangebracht wat aangaf dat cliënten er niet (in elk geval niet alleen) naar binnen mochten. Dat gold bijvoorbeeld voor een aantal stallen. De zormanege beschikte over aangepaste huifkarren waarmee gehandicapten rondgereden konden worden.
In artikel 6 van de statuten van [Stichting Z] is bepaald dat de vaststelling van het salaris en de regeling van de overige arbeidsvoorwaarden van de bestuurder(s) geschieden door de RvT. Artikel 8 van de statuten bepaalt dat de raad van bestuur (dat was belanghebbende) bevoegd is tot het besturen van de stichting, maar dat aan goedkeuring van de RvT zijn onderworpen besluiten omtrent onder meer de vaststelling van de begrotingen en jaarrekeningen, beleidsplannen en meerjarenplannen, duurzame samenwerking met andere rechtspersonen en het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen. De accountant heeft goedkeurende verklaringen afgegeven voor de jaarrekeningen van [Stichting Z] .
In de rapportage van [kantoor Q] is onder meer vermeld dat in de arbeidsovereenkomst met belanghebbende was afgesproken dat [Stichting Z] maandelijks € 1.000 zou vergoeden voor een aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering van belanghebbende. Aangezien de verzekeringsverplichting niet volledig realiseerbaar bleek te zijn, heeft de RvT in augustus 2005 goedgekeurd dat in plaats daarvan € 867 per maand aan belanghebbende zou worden vergoed om een kapitaalverzekering af te sluiten. In 2007 heeft belanghebbende in het kader van zijn garantieverzekering bij mevrouw [O] (hoofd P&O van [Stichting Z] ) het verzoek ingediend om eenmalig € 19.000 over te maken aan zijn verzekeringstussenpersoon en de maandelijkse premie te verhogen met € 1.000 tot € 1.867. Deze betalingen zijn door de administratie van [Stichting Z] verwerkt. De verhoging is niet expliciet gemeld aan de RvT en niet formeel goedgekeurd. Volgens verklaringen van [A] en
[C] (tot 6 november 2011 voorzitter respectievelijk vicevoorzitter van de RvT) is deze verhoging door hen in mei 2007 geaccordeerd. In de jaarstukken van [Stichting Z] van 2010 is een onkostenvergoeding vermeld van € 22.404 (12 x € 1.867). De onkostenvergoeding van € 1.867 per maand is in 2010 en in 2011 uitbetaald. De verhoging van de kostenvergoeding is niet tot het loon van belanghebbende gerekend.
In de jaren 2007 tot en met 2010 zijn op naam en voor rekening van [Stichting Z] diverse boeken, cd’s en dvd’s gekocht bij bol.com. De facturen stonden alle ter attentie van belanghebbende. Het betreft voor 2010 aankopen met titels als “Wie is hier eigenlijk de baas”, “verzameld werk 13 Plato”, “Schatjes/2 op mannenjacht”, “Zin in vrijen voor vrouwen”, Sex and the city - seizoen 1 t/m 6”, “Basismethodiek psychosociale hulpverlening”, “Wij zijn ons brein”, “leerboek personeelsmanagement”, “de cliënt centraal, wat nu?” “Landenreeks Roemenië”, “50 Jaar Radio Veronica” en “cabaret hoogtepunten”. De kantonrechter van de rechtbank Roermond heeft bij vonnis van
29 oktober 2014 de door [Stichting Z] ingediende vordering tot (terug)betaling van deze aankopen van bol.com ten bedrage van € 9.864,20 toegewezen. Daarvan had € 3.343 betrekking op aankopen die zijn verricht in 2010.
Belanghebbende heeft in 2010 met de pinpas van [Stichting Z] voor € 1.533 aan producten gekocht bij “Frumeau Lederwaren” te Heerlen.
In 2010 heeft belanghebbende met de pinpas van [Stichting Z] Apple-apparatuur gekocht voor een bedrag van € 8.485. Het betreft een desktopcomputer, een notebook en accessoires (hierna: Apple-apparatuur). Deze zijn afgeleverd op het woonadres van belanghebbende.
Op of omstreeks 8 juni 2010 heeft de inspecteur twee anonieme (klik)brieven ontvangen waarin stond dat belanghebbende zich verrijkte met AWBZ-gelden. In diezelfde maand is de inspecteur een boekenonderzoek gestart bij [V BV] en [Stichting W] . Tevens is de FIOD op 4 juli 2012 een fiscaal-strafrechtelijk onderzoek gestart naar [V BV] e.a., waaronder belanghebbende en [de partner] . In 2013 is een boekenonderzoek ingesteld bij [Stichting Z] .
[V BV] is in 2013 failliet verklaard. Haar bezittingen zijn in 2014 geveild. Op de veilinglijst staan voor de locatie [r] (de zormanege) onder meer paarden en toebehoren, verschillende rijtuigen, twee paardenhuifkarren, twee tilliften, twee rollators en een closetruimte die toegankelijk is voor mindervaliden.
[Stichting W] is met ingang van 28 januari 2014 failliet verklaard.
Aanslagen
De inspecteur is naar aanleiding van het rapport boekenonderzoek van 15 maart 2013 afgeweken van de aangiften ib/pvv 2010 en 2011. De inspecteur heeft een deel van de kosten van de zorgmanege, de verhoging van de onkostenvergoeding en de huurwaarde van de woning van de dochter aangemerkt als uitgaven ten behoeve van belanghebbende in privé en bij belanghebbende belast als resultaat uit overige werkzaamheden. Dit heeft geleid tot de onderstaande belastbare inkomens uit werk en woning:
Inkomen uit werk en woning |
2010 |
2011 |
||
Aangegeven inkomen |
€ 163.963 |
€ 171.842 |
||
Correcties: |
||||
Voordelen [V BV] |
€ 501.677 |
€ 451.795 |
||
Woongenot dochter |
€ 17.077 |
€ 15.376 |
||
Kostenvergoeding |
€ 12.000 |
|||
Alimentatie |
€ 3.228 |
|||
Totaal correcties |
€ 518.754 |
€ 482.399 |
||
Belastbaar inkomen |
€ 682.717 |
€ 654.241 |
Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen is overeenkomstig de aangiften vastgesteld op € 5.020 (2010) respectievelijk € 5.172 (2011).
In de uitspraak op bezwaar is het belastbare inkomen uit werk en woning gehandhaafd, met wijziging van de correcties als volgt:
Inkomen uit werk en woning |
2010 |
2011 |
||
Aangegeven inkomen |
€ 163.963 |
€ 171.842 |
||
Correcties: |
||||
Voordelen [V BV] |
€ 489.352 |
€ 451.795 |
||
Woongenot dochter |
€ 17.077 |
€ 15.376 |
||
Kostenvergoeding |
€ 12.000 |
€ 12.000 |
||
Vakliteratuur |
€ 3.343 |
|||
Frumeau Lederwaren |
€ 1.533 |
|||
Apple apparatuur |
€ 8.485 |
|||
Alimentatie |
€ 3.228 |
|||
Totaal correcties |
€ 531.790 |
€ 482.399 |
||
Belastbaar inkomen |
€ 695.753 |
€ 654.241 |
3 Geschil
In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
1. Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
2. Is er reden voor omkering en verzwaring van de bewijslast?
3. Is terecht en tot de juiste bedragen afgeweken van de aangiften van belanghebbende?
4. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade wegens termijnoverschrijding?
5. Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van de schade aan de eer en goede naam?
6. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van integrale proceskosten?
Belanghebbende beantwoordt de eerste drie vragen ontkennend en de vervolgvragen bevestigend. De inspecteur heeft de tegengestelde opvatting.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daar ter zitting(en) aan hebben toegevoegd.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vaststelling van het belastbare inkomen uit werk en woning conform de aangiften, vergoeding van de werkelijke proceskosten, vergoeding van immateriële schade als gevolg van de trage afwikkeling van bezwaar en beroep alsmede een vergoeding in verband met schade aan eer en goede naam.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.