Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-03-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:1977, AWB - 15 _ 2273

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-03-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:1977, AWB - 15 _ 2273

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
30 maart 2017
Datum publicatie
5 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:1977
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2273

Inhoudsindicatie

Bankzaak. Project Derde Categorie. De inspecteur heeft van de tipgever stukken ontvangen betreffende de Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) SA. Nadat belanghebbende is verzocht informatie te verstrekken over zijn in het buitenland aangehouden bankrekeningen heeft hij aangegeven in 2010 te beschikken over tegoeden aangehouden bij een andere bank in Luxemburg. Inspecteur heeft (navorderings)aanslagen IB/PVV en VB (de eerste tranche) opgelegd. Onder druk van verbeurte van een dwangsom van maximaal € 300.000 heeft belanghebbende voorts de saldi van de verschillende bij die andere bank in Luxemburg aangehouden bankrekeningen aangegeven. Deze gegevens leidde tot de conclusie dat de aanvankelijke verwerkte vermogens te laag waren. De inspecteur legde daarom de tweede tranche navorderingsaanslagen op. De rechtbank acht de opgelegde eerste en tweede tranche (navorderings)aanslagen terecht en tot de juiste bedragen opgelegd. Wel vindt vermindering van de boeten plaats voor de eerste tranche wegens undue delay en voor de tweede tranche wegens omkering en verzwaring van de bewijslast en undue delay.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 15/2273 tot en met 15/2284, 15/2286, 15/2287 en 16/8604 tot en met 16/8612

Uitspraak van 30 maart 2017

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd (hierna ook wel aangeduid als ‘de eerste tranche (navorderings)aanslagen’):

Aanslag

Soort

Jaar

[aanslagnummer]

Dagtekening

Procedurenummer

Navorderingsaanslag

IB/PVV

1998

H.88

31-dec-10

15/2273

Navorderingsaanslag

IB/PVV

1999

H.97

25-mrt-11

15/2274

Navorderingsaanslag

IB/PVV

2000

H.07

25-mrt-11

15/2275

Navorderingsaanslag

IB/PVV

2001

H.17

25-mrt-11

15/2276

Navorderingsaanslag

IB/PVV

2002

H.27

25-mrt-11

15/2277

Navorderingsaanslag

IB/PVV

2003

H.37

25-mrt-11

15/2278

Navorderingsaanslag

IB/PVV

2004

H.47

25-mrt-11

15/2279

Navorderingsaanslag

IB/PVV

2005

H.57

25-mrt-11

15/2280

Navorderingsaanslag

IB/PVV

2006

H.67

19-mrt-11

15/2281

Navorderingsaanslag

IB/PVV

2007

H.77

19-mrt-11

15/2282

Aanslag

IB/PVV

2008

H.86

7-jan-12

15/2283

Aanslag

IB/PVV

2009

H.96

4-apr-12

15/2284

Navorderingsaanslag

VB

1999

K.98

31-dec-10

15/2286

Navorderingsaanslag

VB

2000

K.07

25-mrt-11

15/2287

1.2.

Bij voormelde (navorderings)aanslagen zijn boetebeschikkingen opgelegd. Tevens zijn voor alle jaren bedragen aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.3.

De inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende de volgende navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd (hierna ook wel aangeduid als ‘de tweede tranche navorderingsaanslagen’):

Soort

Jaar

[aanslagnummer]

Dagtekening

Procedurenummer

IB/PVV

2001

H.18

4-feb-13

16/8604

IB/PVV

2002

H.28

4-feb-13

16/8605

IB/PVV

2003

H.38

4-feb-13

16/8606

IB/PVV

2004

H.48

4-feb-13

16/8607

IB/PVV

2005

H.58

4-feb-13

16/8608

IB/PVV

2006

H.68

4-feb-13

16/8609

IB/PVV

2007

H.78

4-feb-13

16/8610

IB/PVV

2008

H.87

4-feb-13

16/8611

IB/PVV

2009

H.97

4-feb-13

16/8612

1.4.

Ook bij de in 1.3. vermelde navorderingsaanslagen zijn boete- en heffingsrentebeschikkingen opgelegd.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen elk van de onder 1.1. en 1.3. genoemde (navorderings)aanslagen en boete- en heffingsrentebeschikkingen tijdig bezwaar gemaakt. Het eerste bezwaarschrift ten aanzien van de eerste tranche (navorderings)aanslagen is bij de inspecteur binnengekomen op 25 januari 2011. Het eerste bezwaarschrift ten aanzien van de tweede tranche navorderingsaanslagen is bij de inspecteur binnengekomen op 7 februari 2013.

1.6.

Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar met dagtekening 11 maart 2015 heeft de inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen voornoemde eerste en tweede tranche (navorderings)aanslagen met de bijbehorende boete- en heffingsrentebeschikkingen ongegrond verklaard en de aanslagen en beschikkingen gehandhaafd.

1.7.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief met dagtekening 9 april 2015, binnengekomen bij de rechtbank op 10 april 2015, beroep ingesteld. Ter zake hiervan heeft de griffier van belanghebbende eenmaal een bedrag aan griffierecht geheven van € 45.

1.8.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft de inspecteur met betrekking tot een deel van de stukken aan de rechtbank een set geschoonde en een set ongeschoonde stukken toegestuurd. Ten aanzien van deze stukken doet hij een beroep op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb. Belanghebbende heeft bij brief van 28 augustus 2015 verzocht om een beslissing van de zogenoemde geheimhoudingskamer ten aanzien hiervan.

1.9.

Bij de door de inspecteur met dagtekening 2 november 2012 [de rechtbank leest: 2 november 2015] aan de rechtbank toegezonden brief is een stuk gevoegd (‘project Derde categorie’), zowel geschoond als ongeschoond, dat de inspecteur eerder abusievelijk niet had overgelegd. Ten aanzien van dit stuk doet de inspecteur eveneens een beroep op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb.

1.10.

Het onderzoek ter zitting van de geheimhoudingskamer heeft plaatsgevonden op 12 november 2015 te Breda. Van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 5 februari 2016 aan partijen is toegezonden.

1.11.

Na de zitting heeft de inspecteur op verzoek van de rechtbank bij brief met dagtekening 18 november 2015 nieuwe sets geschoonde en ongeschoonde stukken aan de rechtbank toegestuurd, welke op 20 november 2015 door de rechtbank zijn ontvangen. Tevens heeft de inspecteur daarbij de stukken D-60 tot en met D-88 toegestuurd om de reden dat deze stukken ter zitting aan de orde zijn geweest. Van deze stukken zijn alleen de ongeschoonde stukken ingebracht. De inspecteur beroept zich ter zake van deze stukken op geheimhouding.

1.12.

De hiervoor vermelde stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij, met dien verstande dat waar een beroep op geheimhouding is gedaan alleen de ingediende geschoonde versie aan belanghebbende is verstuurd.

1.13.

De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft in de beroepen met procedurenummers 15/2273 tot en met 15/2287 op 4 februari 2016 uitspraak gedaan en bepaald dat:

(1) de stukken die zijn aangeduid met D-60 tot en met D-88 niet zijn aan te merken als op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb;

(2) het verzoek van de inspecteur om beperkte kennisneming is toegewezen ten aanzien van het memo “Tipgever Luxemburg” van 2 juli 2009, het plan van aanpak van 5 oktober 2009, het proces-verbaal FIOD-ECD, AH-4 van 1 oktober 2009, de verklaring van de tipgever van 1 oktober 2009, de ambtsedige verklaring van 16 maart 2012 met bijlagen, het memo toerekening vermogensbestanddelen en gevolgen voor vergrijpboete van 11 november 2009, het memo omkering bewijslast en matiging boete van 24 november 2009, de door de tipgever aangeleverde stukken D-28 tot en met D-59 en de diverse stukken voor zover het de naam en de directe personalia-gegevens van de tipgever betreft;

(3) het verzoek van de inspecteur om beperkte kennisneming is toegewezen ten aanzien van de ambtsedige verklaring G1-01, met uitzondering van de gegevens A2 ‘privacy tipgever indirect’ en D1 ‘controle-strategische overwegingen’;

(4) het verzoek van de inspecteur om beperkte kennisneming is toegewezen ten aanzien van de ambtsedige verklaring AH-3, met uitzondering van de gegevens op pagina 2 (aangeduid met A2) en de eerste zin op pagina 7;

(5) het verzoek van de inspecteur om beperkte kennisneming is afgewezen ten aanzien van de overeenkomst met de tipgever, met uitzondering van de naam van de ambtenaar van de FIOD-ECD en artikel 4, tweede lid van de overeenkomst met de tipgever.

1.14.

Bij brief met dagtekening 26 februari 2016 heeft de inspecteur het stuk AH-3,

G1-01 en de overeenkomst met de tipgever overgelegd, waarbij in het document AH-3 de passage aangeduid met A2 niet is vrijgegeven en waarbij in het document G1-01 het merendeel alsnog niet is vrijgegeven. Van de overeenkomst met de tipgever zijn van artikel 4, de leden 3, 4 en 5 niet volledig vrijgegeven.

1.15.

Bij brief van 10 oktober 2016 heeft de inspecteur zijn pleitnota met bijlagen overgelegd. Een afschrift hiervan is aan de gemachtigde verstuurd.

1.16.

De gemachtigde heeft hierop gereageerd bij brief van 18 oktober 2016. Een afschrift hiervan is aan de inspecteur verstuurd.

1.17.

Op verzoek van de rechtbank heeft de inspecteur bij email van 1 november 2016 bijlagen 17 tot en met 20 van het verweerschrift opgestuurd. De rechtbank heeft op diezelfde dag per email de eerste pleitnota van de gemachtigde ontvangen. Een afschrift van deze stukken is telkens aan de wederpartij verzonden.

1.18.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2016 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , verbonden aan [kantoor] te Nijmegen, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift op dezelfde dag als het afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.

1.19.

De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brieven van 15 december 2016, 26 januari 2017 en 9 maart 2017 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat de uitspraaktermijn met zes weken wordt verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

In het onderhavige tijdvak was belanghebbende gehuwd met [de echtgenote] (hierna: de echtgenote) en was hij woonachtig op het adres [adres] te [plaats] .

2.2.1.

Voor het jaar 1998 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 78.267. De voorheffingen bedroegen in 1998 ƒ 28.782.

In de jaren 1999 tot en met 2006 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV gedaan resulterend in de volgende bedragen aan verschuldigde belasting/teruggaaf:

aangifte IB/PVV

Verschuldigde belasting/teruggaaf volgens aangifte

1999

ƒ 7.839

2000

ƒ 9.253

2001

-/- ƒ 12.751

2002

-/- € 7.088

2003

-/- € 11.623

2004

€ 11.378

2005

€ 11.628

2006

€ 11.847

2.2.2.

In de onderhavige jaren heeft belanghebbende geen aangiften VB gedaan. Belanghebbende is ook niet uitgenodigd om aangiften VB te doen.

2.3.

Begin 2009 is de FIOD-ECD benaderd door een persoon (hierna: de tipgever) die stelde over informatie te beschikken betreffende bankrekeningen van Nederlandse ingezetenen bij drie banken, te weten Rabobank Luxembourg, Generale Bank en Van Lanschot Luxembourg. In een eerste gesprek is door de FIOD-ECD met de tipgever afgesproken dat de tipgever een deel van de informatie over zou dragen zodat de FIOD-ECD kon beoordelen of deze informatie van belang was voor de belastingheffing. De eerste informatie is door de tipgever verstrekt op 30 maart 2009. Naar aanleiding van diverse gesprekken heeft de tipgever zijn informatieverstrekking uitgebreid.

2.4.

In het “Memo Tipgever Luxemburg” van 2 juli 2009, dat in geschoonde versie tot het procesdossier behoort, is de Belastingdienst tot de conclusie gekomen dat de door de tipgever verstrekte informatie van belang is voor de belastingheffing en dat deze informatie betrouwbaar is. Naar aanleiding van deze bevindingen is met de tipgever een overeenkomst gesloten die door de tipgever is ondertekend op 15 september 2009. Door de Belastingdienst is deze overeenkomst ondertekend op 16 september 2009. Naar aanleiding van het sluiten van deze overeenkomst heeft de tipgever extra informatie verstrekt aan de Belastingdienst. Met de tipgever is overeengekomen dat hij deze informatie aan de Belastingdienst verstrekt tegen een beloning die een percentage beloopt van de IB/PVV, VB en de heffingsrente die wordt betaald op belastingaanslagen die met behulp van deze informatie kunnen worden opgelegd. Op 1 oktober 2009 is door de Belastingdienst de identiteit van de tipgever gecontroleerd. Van deze controle is een ambtsedige verklaring opgemaakt, waarvan een geschoonde versie behoort tot de stukken van het geding. Bij de met de tipgever gesloten overeenkomst heeft de Belastingdienst zich verplicht de identiteit van de tipgever niet bekend te maken.

2.5.

Naar aanleiding van de van de tipgever ontvangen informatie is de Belastingdienst een project opgestart onder de naam “Derde Categorie”. Voor het project is een landelijke projectleider aangezocht. Het project is gestart op 8 oktober 2009. In deze fase zijn de renseignementen in behandeling genomen die betrekking hebben op bankrekeningen bij de Rabobank in Luxemburg. Van de renseignementen die betrekking hadden op Van Lanschot Luxembourg is eerst onderzocht of deze informatie al naar voren was gekomen bij het rekeningproject ‘Bank Zonder Naam’. Dit onderzoek heeft enkele maanden geduurd en de uitkomst ervan was dat de betreffende informatie niet al bekend was via andere rekeningprojecten. De Belastingdienst heeft toen besloten de renseignementen van Van Lanschot Luxembourg, gelet op de herkomst van deze renseignementen, bij het rekeningproject ‘Derde Categorie’ te houden. In het kader van het project ‘Derde Categorie’ zijn enkele memo’s geschreven. In januari 2010 is voor dit project een verweergroep gevormd.

2.6.

Van de tipgever zijn meerdere overzichten ontvangen. Het betreft onder meer:

- een overzicht ‘Bijlage D-49 45842’. Op dit overzicht staat rechts bovenin vermeld “8/10/97”. Hierop valt verder de volgende informatie te lezen:

“Name # Subaccount Beneficial Owner Residence Telephone

(…)

[Name] [#] idem NL- [plaats] [Telephone] ”

- een overzicht ‘Bijlage D-30 45842’. Op dit overzicht staat links bovenin “Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) S.A.”, meer in het midden “BALANCE GREATER THAN 500.000 FLUX” en rechts bovenin “DATE: 12/01/98”. In het overzicht staat verder onder andere, de volgende informatie:

“Client Racine Short name Mon Value

(…)

[Client Racine] [Short name] [Mon Value] ”

- een overzicht ‘Bijlage D-40 45842’. Op dit overzicht staat rechts bovenin “19/01/98”. In het overzicht staat verder onder meer vermeld:

“Clients # Holding p/a

(…)

[Clients] [#] [Holding p/a] ”

- een overzicht ‘Bijlage D-38 45842’. Op dit overzicht staat rechts bovenin “14/10/1998”. In het overzicht staat verder onder meer vermeld:

“Clients # Holding p/a

(…)

[Clients] [#] [Holding p/a] ”

In de kolommen na de kolom “Holding p/a” zijn 22 kolommen met namen en daaronder getallen weergegeven. Volgens de toelichting van de tipgever (codenummer AH-3, bijlage 4F bij het verweerschrift) op onder meer Bijlage D-38 betreft de kolom “Holding p/a” het bedrag per aandeel en staan in de daaropvolgende kolommen de aandelen die in portefeuille worden gehouden. Het aantal aandelenposities moet volgens de verklaring worden vermenigvuldigd met het bedrag per aandeel om te komen tot de waarde van de portefeuille die in aandelen wordt aangehouden per 14 oktober 1998. Ter zake van Bijlage D-40 verklaart de tipgever dat het eenzelfde soort document betreft, maar dan van eerdere datum en dat de kolommen dezelfde betekenis hebben als in Bijlage D-38.

- Visitekaartje op naam van ‘[belanghebbende] sales manager business equipment’. Onder de contactgegevens privé staat vermeld: ‘ [adres] [postcode] [plaats] [telefoonnummer] ’. Bovenaan het kaartje staat handgeschreven vermeld ‘ [Mobiel telefoonnummer] ’.

2.7.

Met dagtekening 18 juni 2010 is de aanslag IB/PVV over het jaar 2007 in afwijking van de aangifte vastgesteld naar een berekende verschuldigde IB/PVV van € 13.669.

2.8.

Bij brief van 29 juni 2010 heeft de inspecteur belanghebbende bericht dat hem uit onderzoek is gebleken dat belanghebbende gerechtigd is of is geweest tot in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Hij verzoekt belanghebbende dienaangaande gegevens en inlichtingen te verstrekken van de door hem na 31 december 1994 (te hebben) aangehouden buitenlandse bankrekeningen door middel van het invullen en retourneren van de bijgevoegde formulieren “Verklaring in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” en “Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)”. In deze brief is belanghebbende gewezen op de verplichtingen van de artikelen 47 en 49 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), en de gevolgen van het niet verstrekken van de gevraagde informatie.

2.9.

Belanghebbende heeft de onder 2.8 genoemde verklaring en opgaaf op 5 juli 2010 ondertekend en teruggezonden naar de inspecteur. In de verklaring en de opgaaf heeft belanghebbende vermeld dat hij de volgende drie bankrekeningen heeft aangehouden die op 5 juli 2010 de volgende saldi hadden:

Rekeningnummer

naam van de bank

vestigingsland

jaar opening bankrekening

huidig saldo

[#1]

Credit Agricole

Luxemburg

2001

358.425

[#2]

Credit Agricole

Luxemburg

2001

70.136

[#3]

Credit Agricole

Luxemburg

2001

112.055

Bij wijze van uitleg heeft belanghebbende in een bijlage aangegeven medio 1996 op verzoek van zijn vader een rekening bij de toenmalige Rabobank in Luxemburg te hebben geopend; dat het op deze rekening aanwezige saldo in 1998 op een rekening bij de Bank of Bermuda in Luxemburg is gezet; dat in 2001 het saldo op de rekening bij de Bank of Bermuda in Luxemburg op de bankrekeningen bij Credit Agricole in Luxemburg is gezet en dat hij niet meer over de betreffende rekeningnummers beschikt.

2.10.

De inspecteur heeft belanghebbende bij brieven van 21 december 2010 en 31 januari 2011 op de hoogte gesteld van het voornemen om aan hem navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1998 tot en met 2008 en navorderingsaanslagen VB over de jaren 1999 en 2000 met 100% vergrijpboeten (op grond van artikel 67e van de AWR) op te leggen (“kennisgeving en mededeling navordering en boetemededeling”). De inspecteur heeft dit onder meer toegelicht met de vermelding dat uit de hem ter beschikking staande informatie blijkt dat belanghebbende en/of de echtgenote één of meerdere bankrekeningen aanhouden en/of hebben aangehouden in het buitenland, dat zij niet hebben voldaan aan de informatieverplichting van artikel 47 van de AWR en dat de inspecteur genoodzaakt is voor het opleggen van de navorderingsaanslagen uit te gaan van geschatte bedragen. De geschatte vermogens per 1 januari van de jaren 1999 en 2000, alsmede de te belasten inkomens over de jaren 1998 tot en met 2008 staan in de brieven vermeld.

2.11.

Met dagtekening 31 december 2010, 19 maart 2011 en 25 maart 2011 heeft de inspecteur de volgende navorderingsaanslagen met boete- en heffingsrentebeschikkingen opgelegd naar de volgende bedragen:

Soort navorderingsaanslag

Jaar

Nagevorderde belasting

Boete

Heffingsrente

IB/PVV

1998

ƒ 50.587

ƒ 50.587

ƒ 23.001

IB/PVV

1999

ƒ 52.941

ƒ 52.940

ƒ 22.483

IB/PVV

2000

ƒ 53.294

ƒ 53.294

ƒ 20.699

IB/PVV

2001

€ 8.105

€ 8.105

€ 2.794

IB/PVV

2002

€ 8.168

€ 8.168

€ 2.546

IB/PVV

2003

€ 8.168

€ 8.168

€ 2.325

IB/PVV

2004

€ 8.065

€ 8.065

€ 2.013

IB/PVV

2005

€ 8.168

€ 8.168

€ 1.630

IB/PVV

2006

€ 8.168

€ 8.168

€ 1.539

IB/PVV

2007

€ 8.168

€ 8.168

€ 1.171

VB

1999

ƒ 8.862

ƒ 8.862

ƒ 3.763

VB

2000

ƒ 8.736

ƒ 8.736

ƒ 3.393

2.12.

Bij brieven van 15 september 2011 en 3 oktober 2011 heeft de inspecteur belanghebbende bericht dat hem uit onderzoek is gebleken dat belanghebbende houder is (geweest) van in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Bij deze brieven heeft de inspecteur belanghebbende verzocht opgaaf van de in het jaar 2008, respectievelijk de jaren 2008 en 2009 aangehouden bankrekeningen en/of beleggingen in het buitenland en een opgaaf van de aanwezige saldi op deze rekeningen en/of beleggingen per 1 januari 2008 en 31 december 2008, respectievelijk 1 januari 2008, 31 december 2008, 1 januari 2009 en 31 december 2009. In deze brief is belanghebbende gewezen op de verplichtingen van de artikelen 47 en 49 van de AWR, en de gevolgen van het niet verstrekken van de gevraagde informatie.

2.13.

Met dagtekening 31 oktober 2011 heeft de inspecteur in verband met de behandeling van de aangiften voor de jaren 2008 en 2009 informatiebeschikkingen afgegeven. Belanghebbende heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.

2.14.

De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 19 december 2011 op de hoogte gesteld dat de inspecteur voornemens is om bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV over de jaren 2008 en 2009 af te wijken van de ingediende aangiften en tevens om boeten op te leggen.

2.15.

Met dagtekening 7 januari 2012 heeft de inspecteur in afwijking van de aangifte de aanslag IB/PVV over het jaar 2008 met boete- en heffingsrentebeschikking opgelegd naar de volgende bedragen:

Soort

Jaar

Belasting i.v.m. correctie buitenlands vermogen

Boete

Heffingsrente

aanslag IB/PVV

2008

€ 4.206

€ 4.206

€ 475

2.16.

[persoon A] ( [persoon A] ), medewerker bij de belastingdienst, heeft op 16 maart 2012 een ambtshalve verklaring opgemaakt. In de ambtshalve verklaring staat dat hij naar aanleiding van de door de tipgever verstrekte bescheiden (Bijlagen D-30, D-38, D-40, D-49 en visitekaartjes) en de daarop volgende bevindingen via het systeem Beheer van Relaties en telefoongegevens belanghebbende heeft geïdentificeerd als rekeninghouder bij de Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) S.A. van de bankrekening met nummer [#] .

2.17.

Belanghebbende heeft, tezamen met anderen, op 8 maart 2012 een kort geding tegen de Staat aangespannen om de stukken ongeschoond te mogen inzien. De Staat heeft hierbij in reconventie geëist dat belanghebbende alsnog de gevraagde informatie verstrekt onder het verbeuren van een dwangsom bij niet-nakoming. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 3 april 2012 de vordering van belanghebbende afgewezen en heeft belanghebbende bevolen om - binnen zeven dagen na het uitspreken van dit vonnis en nadat de Belastingdienst de wijze van informatieverstrekking heeft bepaald - aan de Belastingdienst te verstrekken alle gegevens en inlichtingen betreffende in het buitenland aangehouden bankrekeningen en/of andere vermogensbestanddelen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000 voor iedere dag dat belanghebbende daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 300.000.

2.18.

Met dagtekening 4 april 2012 heeft de inspecteur in afwijking van de aangifte de aanslag IB/PVV over het jaar 2009 met boete- en heffingsrentebeschikking opgelegd naar de volgende bedragen:

Soort

Jaar

Belasting i.v.m. correctie buitenlands vermogen

Boete

Heffingsrente

aanslag IB/PVV

2009

€ 4.458

€ 4.458

€ 322

2.19.

Bij brief van 5 april 2012 heeft de inspecteur, naar aanleiding van het vonnis van 3 april 2012, belanghebbende laten weten dat hij de informatie kan verstrekken door de bijgevoegde formulieren “Verklaring in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” en “Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” in te vullen en te retourneren vóór 17 april 2012.

2.20.

Belanghebbende heeft deze formulieren ingevuld en geretourneerd. Bij deze formulieren is een bijlage gevoegd waarin belanghebbende het volgende vermeld:

“Bijgaand een overzicht van de saldo’s per 31 december over de jaren 2002 tot en met 2011. Rekening [#4] en [#5] zijn inmiddels wegens het te lage saldo beëindigd.”.

2.21.

Hof Den Haag heeft in hoger beroep tegen het vonnis van 3 april 2012 bij arrest van 24 april 2012 (ECLI:NL:GHSGR:2012:BW4595) de Staat in het gelijk gesteld.

2.22.

Bij brief van 26 april 2012 heeft de inspecteur, naar aanleiding van voornoemde uitspraak van Hof Den Haag, belanghebbende nogmaals verzocht alle gegevens en inlichtingen te verstrekken over de door belanghebbende in de periode 1 januari 1998 tot heden in het buitenland aangehouden bankrekeningen en/of andere in het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen. Bij deze brief is tevens een overzicht van de stortingen/opnamen en totaalsaldi van de bankrekeningen bij Credit Agricole Indosuez Luxemburg gevoegd. In dit overzicht staat vermeld dat belanghebbende bij de volgende bankrekeningen bij Credit Agricole op de volgende data –voor zover van belang– over de volgende saldi beschikte:

[#1]

[#4]

[#5]

totaal

31-dec-01

€ 618.426,78

€ 1.097.136,56

-

€ 1.715.563,34

31-dec-02

€ 524.960,81

€ 478.374,82

€ 566.769,71

€ 1.570.105,34

31-dec-03

€ 584.433,81

€ 435.543,70

€ 480.040,43

€ 1.500.017,94

31-dec-04

€ 606.165,10

€ 252.396,71

€ 488.242,69

€ 1.346.804,50

31-dec-05

€ 655.414,04

€ 287.354,05

€ 426.041,33

€ 1.368.809,42

31-dec-06

€ 919.451,02

€ 305.752,72

€ 102.553,68

€ 1.327.757,42

31-dec-07

€ 808.792,25

€ 215.736,78

€ 101.518,87

€ 1.126.047,90

31-dec-08

€ 571.998,39

€ 119.876,95

€ 102.529,45

€ 794.404,79

31-dec-09

€ 437.897,26

€ 70.327,91

€ 112.110,65

€ 620.335,82

2.23.

Bij brief van 10 mei 2012 heeft belanghebbende hierop gereageerd. Belanghebbende heeft aangegeven de onderliggende bankbescheiden van de aangehouden bankrekeningen bij Bank of Bermuda Luxembourg niet te kunnen overhandigen, nu het een nummerrekening met “hold mail” betrof. Over het overzicht van de stortingen/opnamen en totaalsaldi van de bankrekeningen bij Credit Agricole Indosuez Luxemburg vermeldt belanghebbende dat deze op enkele punten na goed zijn overgenomen. Voor zover hier van belang heeft belanghebbende aangegeven dat de vermelde storting in 2001 bij rekening [#5] niet € 556.750 bedroeg maar € 550.000 en dat het vermelde resultaat in 2001 bij deze rekening niet € 10.019,71 bedroeg maar € 16.769.

2.24.

Bij brief van 18 juni 2012 heeft de inspecteur het verzoek om informatie herhaald.

2.25.

Op 7 september 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de inspecteur en belanghebbende, vergezeld van zijn toenmalige gemachtigde [X] in het kader van de uitvoering van het in 2.21 vermelde arrest.

2.26.

Bij brief van 27 september 2012 heeft de landsadvocaat, [landsadvocaat] , namens de belastingdienst, belanghebbende medegedeeld dat belanghebbende nog niet volledig uitvoering heeft gegeven aan het vonnis van 3 april 2012 en dat de belastingdienst de deurwaarder de opdracht zal geven de tenuitvoerlegging van de dwangsommen in gang te zetten na 12 oktober 2012, tenzij voordien alsnog volledige openheid van zaken wordt gegeven.

2.27.

In reactie hierop heeft belanghebbende per faxbericht van 11 oktober 2012 aangegeven begin november 2012 een gesprek te wensen met de inspecteur. Per faxbericht van eveneens 11 oktober 2012 heeft de landsadvocaat aangegeven dat de belastingdienst bereid is tot een gesprek begin november 2012, maar dat de landsadvocaat in het faxbericht van belanghebbende geen aanleiding ziet de executie van de dwangsommen te staken of op te schorten.

2.28.

Met dagtekening 6 november 2012 heeft de inspecteur een informatiebeschikking genomen, wegens het –in verband met het vaststellen van de tweede tranche navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 2001 tot en met 2009– niet voldoen aan het informatieverzoek. Belanghebbende heeft hiertegen bij brief van 3 december 2012 bezwaar gemaakt.

2.29.

Bij brief van 15 januari 2013 schrijft de inspecteur aan belanghebbende:

“Ik heb van u geen reactie ontvangen op de informatiebeschikking van 6 november 2012. Hierdoor staat de informatiebeschikking onherroepelijk vast. Dat betekent dat u in de bezwaarfase tegen de belastingaanslagen waarop de beschikking ziet, moet ‘doen blijken’ dat die belastingaanslagen niet juist zijn, de zogeheten omkering en verzwaring van de bewijslast.”

In dezelfde brief heeft de inspecteur belanghebbende medegedeeld voornemens te zijn navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2001 tot en met 2009 met 100% vergrijpboeten (op grond van artikel 67e van de AWR) op te leggen (“kennisgeving en mededeling navordering en boetemededeling”). De inspecteur heeft dit onder meer toegelicht met de vermelding dat uit de hem ter beschikking staande informatie blijkt dat belanghebbende in het bezit is van buitenlandse tegoeden op bankrekeningen bij Credit Agricole Indosuez Luxemburg en Van Lanschot Bankiers te Luxemburg. Tevens wordt aangegeven dat bij de aanslagregeling zal worden uitgegaan van de door belanghebbende verstrekte gegevens over de bankrekeningen bij Credit Agricole en een geschat saldo aan buitenlandse tegoeden bij Van Lanschot Bankiers Luxemburg en het reeds in box 3 betrokken vermogen per 1 januari en 31 december van de betreffende jaren. Voor de schatting van het bij Van Lanschot Bankiers Luxemburg aangehouden vermogen is uitgegaan van een vermogen per eind 1998 van € 717.181 dat telkens aan het einde van ieder jaar met € 168.537,535 (zijnde 23,5% van 717.181) is verhoogd. In de brief wordt vermeld dat het vorenstaande in de volgende jaren leidt tot de volgende gemiddelde rendementsgrondslagen:

2001

€ 2.856.307

2002

€ 2.949.897

2003

€ 3.010.662

2004

€ 3.067.549

2005

€ 3.170.482

2006

€ 3.329.496

2007

€ 3.376.653

2008

€ 3.278.514

2009

€ 3.194.195

2.30.

Met dagtekening 4 februari 2013 heeft de inspecteur de volgende navorderingsaanslagen met boete- en heffingsrentebeschikkingen (tweede tranche navorderingsaanslagen) opgelegd naar de volgende bedragen:

Soort

Jaar

Bedrag

Boete

Heffingsrente

navorderingsaanslag IB/PVV

2001

€ 8.969

€ 8.969

€ 3.586

navorderingsaanslag IB/PVV

2002

€ 9.531

€ 9.531

€ 3.496

navorderingsaanslag IB/PVV

2003

€ 9.895

€ 9.895

€ 3.361

navorderingsaanslag IB/PVV

2004

€ 10.237

€ 10.237

€ 3.119

navorderingsaanslag IB/PVV

2005

€ 10.854

€ 10.854

€ 2.765

navorderingsaanslag IB/PVV

2006

€ 11.808

€ 11.808

€ 2.550

navorderingsaanslag IB/PVV

2007

€ 12.091

€ 12.091

€ 1.996

navorderingsaanslag IB/PVV

2008

€ 15.464

€ 15.464

€ 1.755

navorderingsaanslag IB/PVV

2009

€ 14.706

€ 14.706

€ 1.167

2.31.

Op 21 maart 2013 volgt een bespreking met de belastingdienst en belanghebbende, vergezeld van zijn huidige gemachtigde.

2.32.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1042, het onder 2.21 vermelde arrest van het Hof bevestigd.

2.33.

Bij brief van 4 november 2013 heeft belanghebbende de inspecteur verzocht om inzage in alle op de zaak betrekking hebbende stukken en om voortgang in de bezwaarfase.

2.34.

De inspecteur heeft belanghebbende op 13 november 2013 nogmaals verzocht informatie te verstrekken.

2.35.

De inspecteur heeft belanghebbende op 20 november 2013 per email laten weten dat geen verdere inzage in het dossier zal worden verstrekt en dat nog geen uitspraak op de bezwaren zal worden gedaan.

2.36.

Belanghebbende heeft de inspecteur op 20 november 2013 per email aangegeven aan het informatieverzoek te hebben voldaan.

2.37.

Bij brief van 3 december 2013 heeft belanghebbende de bezwaarschriften tegen de eerste tranche (navorderings)aanslagen nader gemotiveerd.

2.38.

Bij brief van 9 december 2013 heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld.

2.39.

Belanghebbende heeft bij brief van 11 december 2013 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank, waarbij belanghebbende de rechtbank heeft verzocht de inspecteur te gelasten alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te verstrekken en binnen twee weken na die verzochte inzage en/of te houden (telefonische) hoorzitting uitspraak te doen op alle lopende bezwaren, dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom.

2.40.

De rechtbank heeft het verzoekschrift tevens aangemerkt als beroepschrift tegen het niet tijdig doen van uitspraak op de bezwaren. Bij uitspraak van 5 februari 2014 heeft de voorlopige voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en is het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard (ECLI:NL:RBZWB:2014:609). Tegen de niet-ontvankelijkverklaring is hoger beroep ingesteld. Op 26 februari 2015 heeft het Hof geoordeeld dat het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, de reeds verbeurde dwangsom vastgesteld op € 68.040 en bepaald dat de inspecteur binnen 14 dagen na de dag van verzending van de uitspraak alsnog uitspraak op de bezwaren moet doen, op straffe van een dwangsom (ECLI:NL:GHSHE:2015:626).

2.41.

Belanghebbende heeft bij brief van 27 februari 2015 de inspecteur nogmaals verzocht om inzage te verstrekken in alle op de zaak betrekking hebbende stukken.

2.42.

Op 3 maart 2015 heeft de inspecteur per email twee data (4 en 11 maart 2015) voorgesteld. De inspecteur heeft bij deze email tevens voorgesteld de uitspraaktermijn met één week te verlengen zodat er meer tijd zou bestaan voor de inzage en het horen.

Belanghebbende heeft op 4 maart 2015 per email aangegeven op de aangegeven data niet te kunnen en 10 maart 2015 voorgesteld als datum waarop belanghebbende zou kunnen langskomen om alle op de zaak betrekking hebbende stukken in te zien. Verder is in deze email vermeld dat belanghebbende niet akkoord gaat met het voorstel van de inspecteur om de uitspraaktermijn met een week te verlengen.

2.43.

De inspecteur heeft op 10 maart 2015 (enkele) op de zaak betrekking hebbende stukken afgeleverd bij de gemachtigde. Op diezelfde dag heeft de inspecteur de gemachtigde per email laten weten dat de inspecteur voornemens is om op 11 maart 2015 uitspraak op de bezwaren te doen en dat de gemachtigde – indien gewenst – op de ter inzage verstrekte stukken telefonisch dan wel per email kan reageren.

2.44.

De inspecteur heeft op 11 maart 2015 uitspraak op de bezwaren gedaan.

2.45.

Bij brief van 19 maart 2015 heeft de inspecteur nog aanvullende stukken aan de gemachtigde verstrekt.

2.46.

Bij de pleitnota van 10 oktober 2016 heeft de inspecteur voorts –voor zover hier van belang– de volgende stukken gevoegd:

- een verzoek om gegevensuitwisseling van Central Liaison Office Almelo Netherlands aan de Luxemburgse autoriteiten van 10 november 2015;

- het antwoord van de Luxemburgse autoriteiten op dit verzoek van 26 februari 2016.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de (navorderings)aanslagen, de boete- en heffingsrentebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is tussen partijen in geschil de beantwoording van de volgende vragen:

Vooraf.

- Is belanghebbende is zijn verdedigingsrecht geschaad?

Ten aanzien van de eerste tranche (navorderings)aanslagen

- Is er sprake van schending van het hoorrecht?

- Heeft de inspecteur voldoende voortvarend gehandeld bij het opleggen van de (navorderings)aanslagen?

- Is sprake van een nieuw feit of kwade trouw zodat navordering gerechtvaardigd is?

- Is de bewijslast terecht omgekeerd en verzwaard en zo ja, is sprake van een redelijke schatting?

- Is sprake van inkeer?

- Zijn de boeten terecht opgelegd en tot de juiste bedragen vastgesteld? Is er reden tot matiging van de boeten?

- Heeft belanghebbende recht op vergoeding van geleden immateriële schade?

Ten aanzien van de tweede tranche navorderingsaanslagen

- Is sprake van schending van het hoorrecht?

- Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?

- Zijn de inlichtingen die de inspecteur van de tipgever heeft ontvangen op rechtmatige wijze verkregen?

- Zijn de inlichtingen die de inspecteur van de tipgever heeft ontvangen authentiek?

- Is belanghebbende terecht als rekeninghouder geïdentificeerd?

- Heeft de inspecteur voldoende voortvarend gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen?

- Is sprake van een nieuw feit of kwade trouw zodat navordering gerechtvaardigd is?

- Is de bewijslast terecht omgekeerd en verzwaard en zo ja, is sprake van een redelijke schatting?

- Zijn de boeten terecht opgelegd en tot de juiste bedragen vastgesteld? Is er reden tot matiging van de boeten?

- Heeft belanghebbende recht op vergoeding van geleden immateriële schade?

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging dan wel vermindering van de onderhavige (navorderings)aanslagen, boete- en heffingsrentebeschikkingen.

3.4.

De inspecteur concludeert voor wat betreft de boetebeschikkingen tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar voor zover het de boeten betreft en tot vermindering van de boetebeschikkingen behorend bij de eerste tranche (navorderings)aanslagen met 20% wegens undue delay en tot vermindering van de boetebeschikkingen behorend bij de tweede tranche navorderingsaanslagen tot 64% van de boetegrondslagen. Voor het overige concludeert hij tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing