Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-11-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7016, 21/1419 en 21/1420

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-11-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7016, 21/1419 en 21/1420

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
24 november 2022
Datum publicatie
16 december 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:7016
Zaaknummer
21/1419 en 21/1420
Relevante informatie
Wet op de accijns [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-04-2024] art. 71, Uitvoeringsbesluit accijns [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 28

Inhoudsindicatie

Teruggaaf accijns. Art. 71, eerste lid, letter a, van de WA en art. 28 Uitvoeringsbesluit accijns.

De rechtbank oordeelt dat als benzine verdampt, benzine als accijnsgoed verloren is gegaan. Dit geldt niet voor meetverschillen en verschillen ontstaan door schommelingen in temperatuur. Omdat belanghebbenden niet voldoen aan de voorwaarde dat zij moeten aantonen hoeveel benzine door verdamping verloren is gegaan, hebben zij geen recht op teruggaaf van accijns. De stelling van belanghebbenden dat het onderscheid tussen vervoer binnen en buiten een schorsingsregeling in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, faalt.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummers: BRE 21/1419 en 21/1420

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 november 2022 in de zaken tussen

[belanghebbende 1] , gevestigd in [vestigingsplaats] ,

[belanghebbende 2] , gevestigd in [vestigingsplaats] ,

belanghebbenden,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbenden tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 19 februari 2021.

1.2.

De inspecteur heeft voor beide belanghebbenden over het tijdvak 1 april 2019 tot en met 30 juni 2019 een teruggaafbeschikking accijns van € 0 vastgesteld.

1.3.

De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbenden ongegrond verklaard.

1.4.

De rechtbank heeft de beroepen op 13 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbenden, [X] en [Z] en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

2 Feiten

2.1.

De activiteiten van belanghebbenden bestaan (onder meer) uit de distributie van en handel in minerale oliën. Zij kopen ongelode lichte olie (benzine) inclusief accijns in van [B.V.] en leveren die middels tankwagens aan diverse tankstations in Nederland.

2.2.

Bij de levering van benzine vindt verdamping van benzine plaats, met name in de opslagtanks van de tankstations en in het brandstofreservoir van motorvoertuigen van klanten van de tankstations (de klanten). De tijdens het tanken van een motorvoertuig ontstane damp wordt verdreven en teruggevoerd naar de opslagtank van het betreffende tankstation. Samen met de verdampte benzine uit die opslagtank wordt die damp verdreven en teruggevoerd naar de tankwagens van belanghebbenden bij de aflevering van nieuwe benzine. De benzinedamp wordt door belanghebbenden overgebracht naar een accijnsgoederenplaats en daar met behulp van dampterugwinningsinstallaties in vloeibare vorm gebracht en gevoegd bij de overige in de accijnsgoederenplaats onder schorsing van accijns geproduceerde en voorhanden gehouden benzine.

2.3.

Na het tanken van de benzine door de klanten krijgen belanghebbenden van het tankstation betaald op basis van de werkelijk door de klanten getankte hoeveelheden.

2.4.

Belanghebbenden hebben in hun administraties geconstateerd dat de door de klanten getankte hoeveelheden benzine doorgaans lager waren dan de daarmee samenhangende door belanghebbenden ingekochte hoeveelheden benzine. Slechts af en toe gaat het om een positief verschil.

2.5.

Belanghebbenden hebben verzocht om teruggaaf van accijns over het tijdvak van 1 april 2019 tot en met 30 juni 2019 tot bedragen van € 27.491,99 ( [belanghebbende 1] ) en € 24.780,01 ( [belanghebbende 2] ). Deze bedragen betreffen het (negatieve) verschil tussen de accijns begrepen in de door belanghebbenden ingekochte benzine en de accijns op de door de klanten getankte benzine.

2.6.

De inspecteur heeft de verzoeken afgewezen en teruggaafbeschikkingen vastgesteld tot bedragen van € 0.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de verzochte teruggaaf terecht is geweigerd door de teruggaafbeschikkingen op nihil te stellen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbenden hebben aangevoerd, de beroepsgronden.

3.2.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbenden geen recht hebben op een teruggaaf van accijns, ook niet op basis van het gelijkheidsbeginsel. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Hebben belanghebbenden op grond van de wet recht op een teruggaaf?

3.3.

Op verzoek wordt teruggaaf van accijns verleend voor accijnsgoederen die zijn verloren gegaan.1 Daaraan zijn de volgende voorwaarden en beperkingen gesteld:

1. Teruggaaf van accijns voor accijnsgoederen die zijn verloren gegaan wordt verleend indien de goederen tot een bedrijfsvoorraad behoren en de belanghebbende onverwijld nadat is geconstateerd dat de accijnsgoederen zijn verloren gegaan, daarvan melding doet bij de inspecteur.

2. De soort, de hoeveelheid en de voor de berekening van de teruggaaf van belang zijnde samenstelling van de accijnsgoederen die zijn verloren gegaan, alsmede het tijdstip waarop en de oorzaak waardoor de accijnsgoederen verloren zijn gegaan, dienen door de belanghebbende te worden aangetoond.

3. Teruggaaf wordt uitsluitend verleend indien het verloren gaan van de accijnsgoederen is te wijten aan overmacht of ongeval.2

3.4.

Belanghebbenden betogen dat zij recht hebben op teruggaaf van accijns, omdat een deel van de aan de tankstations geleverde benzine niet is verbruikt door de klanten, maar verloren is gegaan. Tussen de ontvangst van de benzine vanuit de accijnsgoederenplaats en de levering aan de klanten gaat een deel van de benzine verloren als gevolg van verdamping, meetverschillen en temperatuurschommelingen. Dit is inherent aan de aard van het product. Belanghebbenden wijzen erop dat onder een schorsingsregeling bij bulkvervoer van lichte oliën, zoals benzine, bepaalde verliesnormen zijn vastgesteld.3

3.5.

De inspecteur erkent dat een deel van de benzine verdampt, maar is van mening dat de benzine niet verloren is gegaan, omdat de damp via de dampretoursystemen en dampterugwinningsinstallaties weer kan worden omgezet in benzine. Daarnaast voert de inspecteur aan dat een mogelijke afwijking in de meetapparatuur niet automatisch betekent dat accijnsgoederen verloren zijn gegaan. Volgens de inspecteur is niet aangetoond op welk tijdstip, welke hoeveelheid aan accijnsgoederen verloren is gegaan en door welke oorzaak.

3.6.

Ter zitting is komen vast te staan dat de verschillen tussen dat de door de klanten getankte hoeveelheden benzine en de daarmee samenhangende door belanghebbenden ingekochte hoeveelheden benzine (zie 2.4) niet alleen veroorzaakt kunnen worden door verdamping maar ook door meetverschillen of door het inkrimpen en weer uitzetten van benzine in de opslagtanks en tankwagens.

3.7.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het verwerken van benzinedamp strekt tot het vervaardigen van benzine en dus de productie van een nieuw accijnsgoed betreft. Reden daarvoor is dat de uit eerder tot verbruik uitgeslagen benzine ontstane benzinedamp, niet geschikt en bestemd is om als zodanig als brandstof voor motorvoertuigen te gebruiken.4 De rechtbank is in het verlengde daarvan van oordeel dat als benzine verdampt – ook als de damp wordt opgevangen en teruggewonnen – niet kan worden gezegd dat de benzine als accijnsgoed nog bestaat. De benzine als accijnsgoed is op dat moment verloren gegaan in de zin van artikel 71, eerste lid, aanhef en letter a, van de WA.

3.8.

Dit geldt niet voor meetverschillen en verschillen ontstaan door schommelingen in temperatuur. In beide gevallen is de benzine niet verloren gegaan, deze is alleen niet gemeten. Ook de omstandigheid dat benzine krimpt of uitzet als gevolg van verschillen in de omgevingstemperatuur, betekent niet dat de benzine verloren is gegaan. Indien de benzine weer op dezelfde temperatuur komt, zal immers evenveel benzine aanwezig zijn als voorheen. In zoverre kan niet worden gezegd dat een accijnsgoed verloren is gegaan in de zin van artikel 71, eerste lid, aanhef en letter a, WA.

3.9.

Uit het voorgaande volgt dat de teruggaafregeling van artikel 71, eerste lid, aanhef en letter a, WA alleen van toepassing kan zijn voor zover benzine verloren is gegaan door verdamping.

3.10.

Als voorwaarde voor teruggaaf geldt onder meer dat belanghebbenden aantonen hoeveel benzine daadwerkelijk door die verdamping verloren is gegaan5. Belanghebbenden hebben op de zitting toegelicht dat zij niet kunnen aantonen welk deel van de geconstateerde administratieve verschillen zijn veroorzaakt door verdamping en welk deel door meet- en temperatuurverschillen. Ook kunnen zij niet aangeven hoeveel retourdamp wordt opgevangen en teruggewonnen. Naar het oordeel van de rechtbank kan voor het leveren van bewijs voor de hoeveelheid benzine die daadwerkelijk door verdamping verloren is gegaan niet worden aangesloten bij de verliesnorm vastgesteld voor vervoer onder een schorsingsregeling, omdat die norm ziet op zowel verliezen door verdamping als meet- en temperatuurverschillen. Gelet hierop hebben belanghebbenden niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 28, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit accijns dat zij moeten aantonen tot welk bedrag mogelijk recht op een teruggaaf bestaat.

3.11.

Gelet op het voorgaande hebben belanghebbenden op grond van de wettelijke regeling geen recht op teruggaaf van accijns. De rechtbank hoeft daarom niet meer de vraag te behandelen of is voldaan aan de overige voorwaarden.

Hebben belanghebbenden op grond van het gelijkheidsbeginsel recht op een teruggaaf?

3.12.

Belanghebbenden stellen dat ook op grond van het gelijkheidsbeginsel teruggaaf van accijns dient te worden verleend. Zij voeren in dat kader aan dat hun situatie gelijk is aan die van ondernemers die zich bezighouden met bulkvervoer van benzine onder een schorsingsregeling. Bij transport van benzine binnen en buiten een schorsingsregeling treden dezelfde verschillen op door verdamping en meetverschillen. Het is daarom in strijd met het gelijkheidsbeginsel om voor teruggaaf van accijns bij vervoer buiten een schorsingsregeling andere, aanvullende, voorwaarden te stellen dan bij vervoer onder een schorsingsregeling. Belanghebbenden wijzen erop dat bij een zustermaatschappij die een accijnsgoederenplaats is, een verliesnorm van maximaal 0,2% door de Douane is toegestaan. Ook zien belanghebbenden in de overwegingen bij de Richtlijn (EU) 2020/2626 – hoewel deze voor het in geschil zijnde tijdvak nog niet van toepassing is – bevestiging voor hun standpunt dat zij gelijk dienen te worden behandeld met het vervoer onder een schorsingsregeling. In die richtlijn is neergelegd dat gemeenschappelijke drempelwaarden voor gedeeltelijk verlies moeten worden vastgesteld en deze op niet-discriminerende criteria moeten zijn gebaseerd. Tot slot voeren belanghebbenden aan dat ook een douaneschuld tenietgaat bij het onherstelbaar verlies van de goederen door een oorzaak die met de aard van de goederen verband houdt.7

3.13.

Voor zover het betoog belanghebbenden inhoudt dat de in artikel 28 Uitvoeringsbesluit accijns gestelde voorwaarden niet strenger mogen zijn dan de voorwaarden die worden gesteld bij de toepassing van artikel 2, lid 5, WA gaat het over de keuzes die in de wet- en regelgeving zijn gemaakt. Daarbij gaat het dus om het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijke regelgeving (verbod van discriminatie) in de zin van artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM.

3.14.

Voor een geslaagd beroep op het verbod van discriminatie in de zin artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM is nodig dat sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen, zonder dat daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Op fiscaal gebied heeft de wetgever in het algemeen een ruime beoordelingsvrijheid bij het beantwoorden van de vraag of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en als dit zo is, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen toch verschillend te behandelen. Het oordeel van de wetgever dient op dit punt te worden geëerbiedigd, tenzij dat van redelijke grond ontbloot is. 8

3.15.

De wetgever heeft voor het niet heffen van accijns in situaties dat accijnsgoederen verloren gaan onder een accijnsschorsingsregeling een wettelijke regeling getroffen in artikel 2, lid 5, WA. Die regeling wijkt af van de regeling voor teruggaaf van accijns voor het verloren gaan van accijnsgoederen in andere gevallen, waarvoor artikel 71 WA en de voorwaarden van artikel 28 Uitvoeringsbesluit accijns gelden. Daarbij is de wetgever er kennelijk vanuit gegaan dat ondernemers waarvan accijnsgoederen verloren gaan onder een schorsingsregeling andere gevallen zijn dan ondernemers waarbij dat gebeurt buiten een schorsingsregeling. Naar het oordeel van de rechtbank is dat uitgangpunt niet van redelijke grond ontbloot en is de wetgever daarbij gebleven binnen de hem toekomende beoordelingsmarge omdat het vervoer van goederen onder een schorsingsregeling, anders dan vervoer buiten een schorsingsregeling, geschiedt met toepassing van strenge administratieve voorwaarden en onder administratief toezicht.

3.16.

Voor zover het betoog van belanghebbenden inhoudt dat de belasting- en douaneautoriteiten bij de uitvoering van artikel 2, lid 5, WA ten onrechte soepelere normen hanteren dan bij de uitvoering van artikel 71 WA, en zij daarmee dus een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, oordeelt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de artikelen 2, lid 5 WA en 71 WA geen betrekking op feitelijk en rechtens gelijke gevallen. Hoewel aannemelijk is dat door verdamping of anderszins van benzine in beide gevallen feitelijk dezelfde verschillen kunnen optreden, is de situatie van belanghebbenden niet gelijk aan die van een ondernemer die benzine vervoert onder een schorsingsregeling of de invoer van goederen. Zij vallen immers niet onder dezelfde wet- en regelgeving, reeds omdat de ondernemer die benzine onder een schorsingsregeling vervoert of benzine invoert gebonden is aan strenge administratieve voorwaarden en administratief toezicht.

3.17.

Ook is geen sprake van een situatie waarin ongelijke gevallen, onevenredig ongelijk behandeld. Discriminatie op die grond doet zich slechts voor bij een overduidelijke onevenredigheid. Daarvan is hier geen sprake. Het is niet van redelijke grond ontbloot om andere, aanvullende, voorwaarden te stellen als goederen na uitslag tot verbruik verloren gaan, zodat de Douane in de gelegenheid is om daarop controle uit te oefenen. Op dat moment bestaan namelijk niet meer de mogelijkheden voor toezicht en controle op de goederen zoals dat binnen een schorsingsregeling en bij invoer is. Verder is de regelgeving in lijn met Richtlijn 2008/118/EG.9 Deze richtlijn voorziet ook niet in een teruggaaf voor een geval als de onderhavige waarin veraccijnsde benzine verloren gaat, terwijl een vrijstelling geldt bij vervoer onder een schorsingsregeling.10 Dit is niet anders bij de Richtlijn (EU) 2020/262.11

3.18.

Gelet op het voorgaande is het onderscheid tussen vervoer binnen en buiten een schorsingsregeling en bij invoer niet in strijd met het verbod op discriminatie. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt in zoverre niet.

3.19.

Belanghebbenden zijn verder van mening dat de mogelijkheid moet worden gegeven om de hoeveelheid van verloren gegane benzine te bepalen op een administratieve wijze met gebruikmaking van forfaitaire verliesnormen. Belanghebbenden wijzen daarbij op de goedkeuringen die gelden voor vervoer onder een schorsingsregeling12 en accijnszegels.13 Deze argumenten zien ook op schending van het gelijkheidsbeginsel bij de uitvoering door de staatssecretaris van Financiën, dus het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur, zo stellen belanghebbenden. De rechtbank begrijpt de stellingen van belanghebbenden aldus dat volgens hen sprake is van een ongelijke behandeling die veroorzaakt wordt door begunstigend beleid.

3.20.

Ook deze stellingen kunnen belanghebbenden niet baten. In de beide door belanghebbenden aangehaalde gevallen gaat het om verlies dat is ontstaan tijdens een schorsingsregeling. Zoals is geoordeeld in 3.15 is het geval van belanghebbenden daarmee niet gelijk te stellen.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing