Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-03-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1812, BRE 21/5599
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-03-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1812, BRE 21/5599
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 16 maart 2023
- Datum publicatie
- 11 april 2023
- Annotator
- Zaaknummer
- BRE 21/5599
- Relevante informatie
- Art. 7.8 Wet IB 2001, Art. 8.1 lid 1 onderdeel e Wet IB 2001, Art. 8.11 Wet IB 2001, Art. 14 EVRM, Art. 1 EP EVRM
Inhoudsindicatie
Arbeidskorting
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5599
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de inspecteur van de belastingdienst.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 23 november 2021.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.616 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.117.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en [inspecteur] en [inspecteur] namens de inspecteur.
Feiten
Beoordeling door de rechtbank
Conclusie en gevolgen
Beslissing
Informatie over hoger beroep
Voetnoten
Hoge Raad (Advocaat-Generaal) 15 januari 2021, ECLI:NL:PHR:2021:65.
Artikel 8.11 van de Wet IB 2001.
Zoals gedefinieerd in artikel 8.1, lid 1, letter e, van de Wet IB 2001.
Hoge Raad 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1893, r.o. 4.2.2.
Zoals gedefinieerd in artikel 8.1, lid 1, letter e, van de Wet IB 2001.
Van artikel 2.7, eerste lid, Wet IB 2001 en artikel 7.2, achttiende lid, Wet IB 2001.
Artikel 7.2, achttiende lid, Wet IB 2001.
Kamerstukken II, 2014/15, 34.003, nr. 3, p 44 – 55.
Vergelijk Hoge Raad 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:831, r.o. 2.5.2.
Vergelijk Hoge Raad 2 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1047, r.o. 4.3.3.
Besluit van 28 juni 2022, nr. 2022-176296, Staatscourant 2022, 17063.
Dit is als volgt berekend. De bank- en spaartegoeden bedragen € 176.161. Het bijbehorende rendement bedraagt in 2019 0,08% oftewel € 140. De volgende stap is om het rendementspercentage vast te stellen. Dit is 0,07% (140/176.161 x 100%). De grondslag sparen en beleggen bedraagt € 145.801 (zijnde 176.161 -/- 30.360 (heffingvrij vermogen)). Het voordeel uit sparen en beleggen bedraagt dan € 102 (0,07% x 145.801). Voor belanghebbende moet dit nog tijdsevenredig worden berekend. Het voordeel wordt daarom vastgesteld op € 68 (8/12 x 102).
Hoge Raad 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1893
Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.7.6.