NTFR 2025/29 - Fondsenbesluit gepubliceerd
NTFR 2025/29
NTFR 2025/29 - Fondsenbesluit gepubliceerd
Gegevens
- Publicatie
- NTFR 2025/29
- Auteur
- mr. D.C. Simoniswerkzaam in de sectorgroep Real Estate van EY
- Jaargang
- 2025
- Relevante informatie
Samenvatting
De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit gepubliceerd met beleid over het fonds voor gemene rekening en het transparante fonds. Dit besluit dient mede ter verduidelijking voor de kwalificatie fonds voor gemene rekening of transparant fonds.
Art. 2 lid 4 Wet Vpb 1969 (tekst met ingang van 1 januari 2025) geeft een deels nieuwe definitie van het fonds voor gemene rekening.
Met ingang van 1 januari 2025 is het zogenoemde toestemmingsvereiste ten aanzien van de verhandelbaarheid van de bewijzen van deelgerechtigdheid vervallen in de definitie. Het toestemmingsvereiste is daarmee niet langer een onderscheidend criterium voor de zelfstandige vennootschapsbelastingplicht van een fonds voor gemene rekening. Een nieuw onderscheidend criterium is dat een fonds voor gemene rekening moet zijn aangemerkt als een beleggingsfonds of een fonds voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in art. 1:1 Wft.
Art. 2.14bis lid 7 Wet IB 2001 (tekst met ingang van 1 januari 2025) geeft een definitie van een transparant fonds. Een fonds ter verkrijging van voordelen voor de deelgerechtigden door het voor gemene rekening beleggen of anderszins aanwenden van gelden, is een transparant fonds als het geen fonds voor gemene rekening is. Het verschil met een fonds voor gemene rekening is dat een fonds voor gemene rekening twee aanvullende kenmerken heeft: de koppeling met art. 1:1 Wft zoals hiervoor genoemd, en de eis dat sprake moet zijn van verhandelbare bewijzen van deelgerechtigdheid. Daarbij worden bewijzen van deelgerechtigdheid niet als verhandelbaar aangemerkt indien vervreemding uitsluitend kan plaatsvinden aan het fonds zelf.
In dit besluit is beleid opgenomen over het fonds voor gemene rekening en het transparante fonds en dit besluit dient mede ter verduidelijking voor de kwalificatie fonds voor gemene rekening of transparant fonds.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2025.
Noot
Met ingang van 1 januari 2025 is sprake van een nieuwe definitie van het (open) fonds voor gemene rekening (fgr) als gevolg van de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling (zie o.a.
en ). Onder de nieuwe definitie van het fgr (art. 2 lid 4 Wet Vpb 1969) wordt onder een fgr verstaan een fonds ter verkrijging van voordelen voor de deelgerechtigden door het voor gemene rekening beleggen of anderszins aanwenden van gelden, mits dit fonds wordt aangemerkt als een beleggingsfonds of fonds voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in art. 1:1 Wft en de deelgerechtigdheid in dit fonds blijkt uit verhandelbare bewijzen van deelgerechtigdheid. De bewijzen van deelgerechtigdheid worden hierbij niet als verhandelbaar aangemerkt indien vervreemding uitsluitend kan plaatsvinden aan het fgr zelf (het zogenoemde inkoopfonds).Daarnaast is als gevolg van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen met ingang van 1 januari 2025 een definitie in de wet opgenomen van een zogenoemd transparant fonds (art. 2.14bis lid 7 Wet IB 2001, dat via art. 8 lid 16 Wet Vpb 1969 van overeenkomstige toepassing is voor de Wet Vpb 1969). Van een dergelijk transparant fonds is sprake in geval van een fonds ter verkrijging van voordelen voor de deelgerechtigden door het voor gemene rekening beleggen of anderszins aanwenden van gelden, tenzij dat fonds een fgr is.
Het thans gepubliceerde besluit (hierna: het Fondsenbesluit) bevat het beleid vanaf 1 januari 2025 ten aanzien van genoemde rechtsvormen.
Onderdeel 2 ziet op het begrip ‘fonds’. Dit onderdeel is erg summier. Duidelijk is dat sprake moet zijn van een afgescheiden vermogen. Er wordt niet expliciet opgemerkt dat een fonds geen rechtspersoonlijkheid heeft. Dat kan wel worden opgemaakt uit de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 1967/68, 6000, nr. 17, p. 8). Voor het fgr zou dit niet anders moeten zijn vanwege de verwijzing naar de begrippen ‘beleggingsfonds’ en ‘fonds voor collectieve belegging in effecten’ in de Wft. Een nuance die hier moet worden aangebracht, is met name het kennisgroepstandpunt van de Belastingdienst KG:211:2024:12 van 1 oktober 2024 inzake buitenlandse personenvennootschappen met rechtspersoonlijkheid (zie ). Die nuance ziet overigens op het (open) fgr in de zin van art. 2 lid 4 Wet Vpb 1969 vanwege de verwijzing naar de begrippen in de Wft (en niet mede op het transparante fonds als bedoeld in art. 2.14bis lid 7 Wet IB 2001).
Onderdeel 3 gaat in op de vereiste collectiviteit en het beleggingsbegrip. Van een fgr of transparant fonds is geen sprake in geval van één participant (zie HR 24 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:115, NTFR 2020/275). Voor het beleggingsbegrip wordt aangesloten bij het fiscale beleggingsbegrip zoals ontwikkeld in de jurisprudentie.
Onderdeel 4 gaat in op de begrippen ‘beleggingsfonds’ en ‘fonds voor collectieve belegging in effecten’ als bedoeld in art. 1:1 Wft. Deze begrippen volgen uit de EU-richtlijnen 2022/61/EU (AIFMD) en 2009/65/EG (UCITS). In het besluit wordt in onderdeel 4.2 ook ingegaan op fondsen in andere EU-lidstaten. In dit verband kan ook worden verwezen naar
en .Onderdeel 5 ziet op de verhandelbaarheid van bewijzen van deelgerechtigdheid. Hiervan is geen sprake als de bewijzen van deelgerechtigdheid uitsluitend kunnen worden vervreemd aan het fonds zelf (inkoopfonds). In dat geval is sprake van een fiscaal transparant fonds. Het maakt voor de kwalificatie als inkoopfonds niet uit of het fonds de bewijzen van deelgerechtigdheid onmiddellijk herplaatst bij een toetredende participant of enige tijd in portefeuille houdt. Lichamen die momenteel als transparant kwalificeren en zich dienen om te vormen naar inkoopfonds om hun fiscale transparantie ook vanaf 1 januari 2025 te waarborgen, worden in 2025 als transparant aangemerkt mits zij uiterlijk op 31 december 2025 zijn omgevormd naar inkoopfonds en nog vóór 1 januari 2025 de intentie daartoe kenbaar hebben gemaakt (zie
).Het Fondsenbesluit geeft ook voorwaarden voor zogenoemde ‘secondary trading’. Hierbij is naast de inkoopvariant onder voorwaarden ook een rechtstreekse transactie tussen deelgerechtigden mogelijk. In het Fondsenbesluit wordt goedgekeurd dat een dergelijk fonds desondanks als (fiscaal transparant) inkoopfonds kwalificeert indien (a) in de fondsvoorwaarden is opgenomen dat de vervreemding door een deelgerechtigde aan een derde geacht wordt via (de beheerder van) het fonds te verlopen, en (b) (de beheerder van) het fonds bij de vervreemding een vergoeding berekent aan de verkopende deelgerechtigde wegens het veronderstelde intrekken van de bewijzen van deelgerechtigdheid.
Om een fonds als een (non-transparant) fgr in de zin van art. 2 lid 4 Wet Vpb 1969 aan te merken dient in ieder geval de mogelijkheid te bestaan om bewijzen van deelgerechtigdheid te kunnen vervreemden aan derden, en dat kunnen blijkens het besluit ook gelieerde lichamen of familieleden zijn. Een overgang krachtens erfrecht is geen vervreemding volgens het Fondsenbesluit.
Onderdeel 6 behandelt de voorrangsregel waarbij een kwalificatie als fgr voorgaat op de kwalificatie als fiscaal transparante personenvennootschap. Deze regel houdt de praktijk al enige tijd bezig vanwege de onzekerheid die daarmee gepaard gaat. Ik verwijs naar mijn noot in
en , waarin ik nader inga op deze problematiek. In de nota naar aanleiding van het tweede verslag bij het Belastingplan 2025 is opgemerkt dat het kabinet bekend is met signalen dat er knelpunten zijn ten aanzien van de fiscale kwalificatie van personenvennootschappen als fgr. Er is daarbij toegezegd dat het kabinet die knelpunten nader zal onderzoeken. Hiertoe zal het kabinet in gesprek gaan met onder andere pensioenfondsen en vermogensbeheerders en op basis van dit onderzoek bezien of er aanpassingen nodig zijn.Onderdeel 7 tot slot ziet op de ingangsdatum van het Fondsenbesluit. Dat is 1 januari 2025.