NTFR 2025/1 - Vaarwel 2024 en welkom 2025

NTFR 2025/1 - Vaarwel 2024 en welkom 2025

pmGM
prof. mr. G.T.K. MeussenEmeritus hoogleraar belastingrecht Radboud Universiteit Nijmegen en als wetenschappelijk adviseur verbonden aan BDO Belastingadviseurs te Tilburg
Bijgewerkt tot 3 januari 2025

Aangekomen bij het einde van het jaar neem ik traditiegetrouw even de tijd om de balans op te maken over het voorbije jaar en u een vooruitblik te geven op het nieuwe jaar. Het einde van het jaar maakt altijd een beetje weemoedig, geeft een besef van het verglijden der jaren, maar maakt ook weer benieuwd naar het nieuwe jaar. De terugblik geeft tevens aan hoeveel er op fiscaal gebied het afgelopen jaar weer is gebeurd. Wie zou nog willen beweren dat de fiscaliteit saai is? Het belastingrecht is voortdurend in beweging en is daarmee ook een vertaling van de dynamiek van de maatschappij en van allerlei fiscale ontwikkelingen, zowel nationaal als internationaal. Datgene wat hierna is opgenomen, is daarvan slechts een selectie, die uiteraard geheel voor rekening van de auteur komt.

Los van de fiscaliteit, werd het jaar 2024 vooral gekenmerkt door allerlei crises die ons allemaal in de greep hebben gehouden. De vreselijke oorlogen in Oekraïne, Israël, Yemen en Soedan, conflicten als bijna uit de middeleeuwen die anno 2024 eigenlijk niemand meer voor mogelijk had gehouden. De inflatie, de stikstofcrisis, de energiecrisis en het migratievraagstuk hebben daarnaast Nederland het afgelopen jaar in hun greep gehouden.

Wat opvalt, is dat in het jaar 2024, net als het jaar 2023, een aantal grote belangrijke fiscale wetgevingstrajecten, te weten een fundamentele herziening van box 3 in de inkomstenbelasting, een nieuw groepsregime in de vennootschapsbelasting1 alsmede de opvolger van de Wet DBA, andermaal op de lange baan zijn geschoven.2 In het kader van de internetconsultatie van een nieuwe box 3-wet heeft het kabinet bekendgemaakt dat de invoering van een nieuw box 3-stelsel niet eerder dan in 2028 haalbaar wordt geacht.3 Opnieuw een jaar uitstel, het gaat maar door. Maar hierover later meer. Ook een algehele herziening van de inkomstenbelasting is voorlopig nog niet in zicht en zal naar verwachting ook niet onder het huidige kabinet-Schoof plaatsvinden.

Politieke instabiliteit

Het jaar 2024 kenmerkte zich door politieke instabiliteit. We hebben in dit jaar te maken gehad met maar liefst drie verschillende staatssecretarissen van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst). Allereerst Marnix van Rij (CDA) als staatssecretaris van het demissionaire kabinet-Rutte IV. Zijn laatste wapenfeit was de toezending van het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 aan de Raad van State voor advies. De ervaren fiscalist Folkert Idsinga (NSC) was slechts vier maanden staatssecretaris in het kabinet-Schoof en vertrok alweer op 1 november 2024. Naar verluidt heeft hij niet in betekenende mate bijgedragen aan het Belastingplan 2025 en de overige fiscale wetsvoorstellen. De verdediging daarvan in de Tweede Kamer vond plaats door minister van Financiën Eelco Heinen. Sinds 15 november 2024 is Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) de nieuwe staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst). Deze ex-ondernemer is een relatieve nieuwkomer op het gebied van de fiscaliteit. Dit baart op zichzelf zorgen, want de ervaring leert dat hoe minder eigen inbreng een staatssecretaris heeft, hoe groter de invloed van de ambtenaren op het fiscale beleid is.

Toekomst box 3: Wet werkelijk rendement box 3

In de loop van het jaar 2024 heeft het kabinet-Schoof bekendgemaakt dat de invoering van een nieuw box 3-stelsel andermaal met een jaar wordt uitgesteld, en niet eerder dan in het jaar 20284 (eerder was gezegd 2027, 2026 resp. 2025) zal worden ingevoerd. In de consultatieversie5 waarvan de internetconsultatie in 2023 heeft plaatsgevonden, is sprake van een combinatie van een vermogenswinst- en een vermogensaanwasbelasting. Dat het hier om een hot fiscaal topic gaat, blijkt wel uit de 1143 openbare reacties.

De belasting wordt als hoofdregel vormgegeven als een vermogensaanwasbelasting. Het stelsel beoogt het totale (werkelijke) rendement van vermogen in de heffing te betrekken. Voor onroerende zaken en aandelen in familiebedrijven en startende innovatieve ondernemingen geldt als uitzondering op de hoofdregel een vermogenswinstbelasting. Om de heffing eenvoudig te houden voor de grote groep belastingplichtigen met een tweede woning in box 3 voor eigen gebruik, zoals een vakantiewoning, geldt voor een dergelijke woning in box 3 waarbij hoofdzakelijk sprake is van eigen gebruik, wat betreft het inkomstenaspect, een forfait voor het bepalen van het totale rendement.

Elke wijziging ten opzichte van het huidige box 3-stelsel maakt dit stelsel een stuk complexer. Dat is met de Wet werkelijk rendement box 3 niet anders. De omvorming van een heffingvrij vermogen naar een heffingvrij inkomen is nog niet zo’n probleem. Maar zo zal er sprake zijn van voorwaartse verliesverrekening, van afrekenen bij emigratie en overlijden, met in dit laatste geval wellicht een doorschuifmogelijkheid. Maar ook gelden er, net als in de winstsfeer, allerlei kostenaftrekbeperkingen en daarnaast moet een zakelijkheidsbeginsel worden toegepast. Bij een transactie in gelieerde verhoudingen, bijvoorbeeld tussen een ouder en een kind, zal deze moeten plaatsvinden tegen de waarde in het economische verkeer. Een logische bepaling, maar die zal in de praktijk tot tal van waarderingsproblemen kunnen leiden. Daarnaast zegt het wetsvoorstel niets over overgangsproblematiek. Moet de waarde in het economische verkeer van alle box 3-vermogensbestanddelen per 1 januari 2028 door de inspecteur bij beschikking worden vastgesteld? Dat zou mijns inziens leiden tot een schier onuitvoerbare uitvoeringslast voor de Belastingdienst.

Een vermogensaanwasbelasting is naar mijn mening een onzalig idee,6 dat allerwegen op veel kritiek stuit.7 Belangrijke problemen bij een dergelijke belastingheffing zijn de mogelijke liquiditeitsproblemen om de verschuldigde belasting te kunnen betalen en de fluctuaties van de waardedalingen en -stijgingen van vermogensbestanddelen over de jaren heen. Ik kan mij eerlijk gezegd niet voorstellen dat een dergelijke belasting daadwerkelijk in Nederland zal worden ingevoerd.

‘Mijn voorkeur zou het hebben om terug te keren naar de situatie onder de Wet IB 1964. Dus een inkomstenbelastingheffing over de werkelijke inkomsten uit vermogen,8 in combinatie met een vermogensbelasting. Daarbij zou wat mij betreft de belasting over de werkelijke inkomsten uit vermogen met de vermogensbelasting moeten worden verrekend, om op die manier constructies tegen te gaan waarbij beleggingen worden ondergebracht in beleggingsfondsen die nooit dividend uitkeren en daarmee tevens een vorm van anti-cumulatie te introduceren. Dus de werkelijke rendementen worden belast met aanpalend en aanvullend een vermogensbelasting om allerlei constructies in de inkomstensfeer tegen te gaan.

De vermogensbelasting zou dan tevens moeten worden uitgebreid naar beleggingsvermogen in box 2. Daarbij zou ik de wettelijke fictie willen inbouwen dat verhuurd vastgoed steeds geacht wordt geen onderneming te vormen. Daarmee keert het begrip ondernemingsvermogen weer terug naar de echte ondernemingen. Dit betekent uitvoeringstechnisch wel weer een zwaardere administratieve last voor die groep van belastingplichtigen, maar elk gewijzigd heffingssysteem ten opzichte van het huidige box-3 zal nu eenmaal administratief complexer zijn.’9

Vlak voor de val van het kabinet-Rutte IV heeft staatssecretaris Van Rij het wetsvoorstel nog voor advies aan de Raad van State gestuurd. De Raad heeft grote kritiek op het nieuwe voorgestelde stelsel, met name op het terrein van de complexiteit.10 In een Kamerbrief van 13 december 2024 gaat staatssecretaris Van Oostenbruggen op deze recente ontwikkeling in.11

De box 3-saga

Net als in eerdere jaren, slokte box 3 ook in 2024 zeer veel fiscale aandacht op. Wat dat betreft stond het jaar 2024 volledig in het teken van de naweeën van het Kerstarrest uit het jaar 2021. In het op 24 december 2021 door de Hoge Raad gewezen arrest12 verwees hij box 3 naar de prullenbak wegens strijd met het EVRM (art. 1 EP EVRM) en bood meteen rechtsherstel.

Maar de Belastingdienst was niet in staat om in alle voorliggende gevallen (massaalbezwaarprocedures) een berekening te maken van het werkelijke rendement. En dus kwam de staatssecretaris met een aangepast forfaitair systeem (de zogenoemde forfaitaire spaarvariant), waarbij wordt aangesloten bij het werkelijk op de peildatum aanwezige vermogen en waarbij gebruik wordt gemaakt van drie forfaitaire percentages, voor spaartegoeden en contant geld, voor de overige bezittingen en voor schulden. Voor het jaar 2024 bedragen de percentages 0,01%, 6,04% respectievelijk 2,46%.

Een en ander is inmiddels geformaliseerd in de vorm van de Overbruggingswet box 3 en de Wet rechtsherstel box 3. Dit betekent echter niet dat box 3 voor de verschillende staatssecretarissen een rustig bezit is geworden in het jaar 2024.

In mijn Opinie13 van vorig jaar schreef ik onder meer: ‘Er zullen dus nog de nodige procedures worden gevoerd over de jaren 2017, 2018, 2019, 2020, enzovoort. Daarbij gaat het om een aantal fundamentele vragen die door de Hoge Raad beantwoord zullen moeten worden. De hoofdvraag is uiteraard of de thans wettelijk vastgelegde spaarvariant EVRM-proof is, zowel op regelniveau als op het niveau van de individuele belastingplichtige. Daarnaast is het natuurlijk de vraag of de wetgever met de forfaitaire spaarvariant op een correcte wijze uitvoering heeft gegeven aan het Kerstarrest van de Hoge Raad. Onduidelijk is bovendien wat de Hoge Raad in dit arrest bedoelt met belastingheffing op basis van het ‘werkelijk rendement’. Omvat dit ook vermogensverliezen op bijvoorbeeld aandelen? Op dit moment ligt er een zaak bij de Hoge Raad die op deze vragen een antwoord moet geven. A-G Wattel14 formuleerde een vernietigende conclusie. Weliswaar zijn de problemen voor de spaarders onder het nieuwe wettelijke systeem opgelost, maar niet voor de beleggers. Hij stelt dat ook de forfaitaire spaarvariant de toets der EVRM-kritiek niet kan doorstaan. Iedereen wacht met spanning het arrest van de Hoge Raad af. Ik kan mij overigens niet voorstellen dat hij zou oordelen dat de forfaitair spaarvariant niet EVRM-proof is. Dit zou het land namelijk in een fiscale chaos van ongekende omvang storten.’

Maar wat ik mij vorig jaar niet kon voorstellen, is in het jaar 2024 toch echt gebeurd. In een aantal arresten dat de Hoge Raad op 6 en 14 juni 202415 alsmede 20 december 202416 wees, oordeelde ons hoogste rechtscollege andermaal dat ook de Wet rechtsherstel box 3 en de Overbruggingswet box 3 in strijd zijn met het EVRM.17 Weliswaar is in de nieuwe wetten het probleem voor de spaarders opgelost, maar niet voor de beleggers. De Hoge Raad herhaalt zijn doctrine dat belastingplichtigen zich op het lagere rendement kunnen beroepen, waarbij hij tevens enige duiding geeft wat onder het werkelijk rendement dient te worden verstaan. Ik zou bijna zeggen dat dit tot nu toe de belangrijkste fiscale arresten zijn van deze 21e eeuw, met een enorme impact voor grote groepen belastingplichtigen. En daarnaast zorgt dit alles voor een enorme uitvoeringslast voor de Belastingdienst.

Vanaf de zomer 2025 kunnen belastingplichtigen het formulier ‘Opgaaf werkelijk rendement’ digitaal invullen. Dit dient uiteraard voor elk jaar afzonderlijk te gebeuren. Komt dit rendement in de nog openstaande jaren lager uit dan het wettelijke fictieve rendement, dan zal de fiscus het lagere werkelijke rendement in aanmerking nemen.18

De voormalige staatssecretaris van Financiën Idsinga gaf in een Kamerbrief van 17 september 2024 aan dat hij voornemens is om in het tweede kwartaal 2025 een Tweede Wet rechtsherstel box 3 aan de Tweede Kamer aan te bieden, die dan op 1 juni 2025 zou moeten ingaan,19 maar waarschijnlijk terugwerkende kracht heeft tot 1 januari 2017. Het is even afwachten of de huidige staatssecretaris Van Oostenbruggen dit voornemen ook daadwerkelijk zal gaan uitvoeren.

Als ik het goed zie, zijn we in een doolhof van box 3-regels terechtgekomen, waarbij de belastingplichtige zich steeds op de laagste uitkomst kan beroepen. En daarbij dient ook nog een onderscheid in verschillende perioden te worden gemaakt.

Box 3 periode 2017 - 2022

De belastingplichtige kan zich beroepen op de laagste van de volgende (wettelijke) regelingen:

  • Wettelijke regime 1 januari 2017

  • Wet rechtsherstel box 3

  • Arresten Hoge Raad 6 en 14 juni 2014

  • Tweede Wet rechtsherstel box 3

Box 3 periode 2023-2024 - 1 juni 2025

Box 3 periode 1 juni 2025 - 2026

Beëindiging handhavingsmoratorium en bestrijding schijnzelfstandigheid

Fraus legis en de erfbelasting

Omzetbelasting

Het jaar 2025