NTFR 2025/2 - Belangrijkste wijzigingen belastingen 2025

NTFR 2025/2

NTFR 2025/2 - Belangrijkste wijzigingen belastingen 2025

Gegevens

Publicatie
NTFR 2025/2
Jaargang
2025
Relevante informatie

Samenvatting

Op 17 december 2024 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de wetsvoorstellen in het pakket Belastingplan 2025. Het overzicht van de belangrijkste wijzigingen vindt u hierna. Dit overzicht omvat ook veranderingen per 2025 uit eerder aangenomen wetsvoorstellen.

Inflatiecorrectie

Jaarlijks worden veel bedragen in belastingwetten bijgesteld met een inflatiecorrectie. Voor 2025 bedraagt deze inflatiecorrectie 1,2%, wat inhoudt dat een aantal relevante bedragen met 1,2% worden verhoogd. Wijzigingen die enkel veroorzaakt worden door deze inflatiecorrectie worden alleen weergegeven in de bijlage met de Fiscale parameters 2024-2025.

Inhoud van de wijzigingen

1. Loon- en inkomstenbelasting

Binnen de loon- en inkomstenbelasting vinden diverse veranderingen plaats op het gebied van tarieven, heffingskortingen en aftrekposten. Met de rekentool op https://www.wijzeringeldzaken.nl/wbdvm kan een overzicht van deze veranderingen op basis van de persoonlijke situatie worden gegeven.

1.1. . Box 1: Belastbaar inkomen uit werk en woning

1.1.1. . Tariefwijzigingen en schijfgrenzen box 1

Het basistarief in de inkomstenbelasting wordt in 2025 gesplitst in twee verschillende tarieven.

Hierdoor zijn er vanaf 1 januari 2025 drie verschillende tarieven in box 1. Voor een inkomen tot € 38.441 geldt een tarief van 35,82%. Voor een inkomen tussen € 38.441 en € 76.817 geldt een tarief van 37,48%. Het toptarief wijzigt niet en blijft 49,50%. Het grensbedrag vanaf waar het toptarief geldt, is in 2025 extra verhoogd met € 392 boven op de gebruikelijke jaarlijkse indexatie.

Tabel 1 Basistarieven box 1 in 2025

Inkomen

€ 0 - € 38.441

€ 38.441 - € 76.817

> € 76.817

Tarief box 1

35,82%

37,48%

49,50%

AOW-gerechtigden en andere niet-AOW-premieplichtigen betalen geen AOW-premie in box 1. Over het belastbare inkomen in de eerste schijf geldt voor deze groep daarom een lager tarief van 17,92% in 2025. Het grensbedrag van de eerste schijf verschilt voor AOW-gerechtigden die zijn geboren voor 1946 en bedraagt € 40.502 in 2025. Voor AOW-gerechtigden die zijn geboren na 1946 is dit grensbedrag € 38.441.

Tabel 2 Tarieven box 1 in 2025: AOW-leeftijd bereikt én geboren in of na 1946

€ 0 - € 38.441

€ 38.441 - € 76.817

> € 76.817

Tarief box 1

17,92%

37,48%

49,50%

Tabel 3 Tarieven box 1 in 2025: Geboren voor 1946

€ 0 - € 40.502

€ 40.502 - € 76.817

> € 76.817

Tarief box 1

17,92%

37,48%

49,50%

Het maximale aftrekpercentage voor grondslagverminderende posten – dat meebeweegt met het tarief in de 2e schijf – bedraagt 37,48% in 2025.

1.1.2. . Aftrek zorgkosten

De regeling van aftrek voor uitgaven van specifieke zorgkosten verandert voor de kosten voor vervoer. Het gaat om de aftrek voor zorgkilometers, leefkilometers en reiskosten ziekenbezoek.

Zorgkilometers

Bij vervoer voor medische hulp zijn op dit moment de werkelijke kosten aftrekbaar. Het gaat dan bijvoorbeeld om een afspraak bij een arts of apotheek, of in een ziekenhuis of GGZ-instelling. Vanaf 1 januari 2025 wordt voor vervoer per auto € 0,23 per kilometer aftrekbaar. Naast de aftrekpost voor zorgkilometers van € 0,23 per kilometer zijn de daarbij werkelijk gemaakte parkeer-, veer- en tolgelden ook aftrekbaar. Indien gereisd wordt per taxi, openbaar vervoer of op een andere manier blijven de werkelijke kosten aftrekbaar.

Leefkilometers

De voorwaarden om in aanmerking te komen voor de aftrek extra vervoerskosten door ziekte of invaliditeit veranderen vanaf 1 januari 2025. Er wordt dan een vast forfaitair bedrag aftrekbaar in plaats van de werkelijke meerkosten. De belastingplichtige kan een vast bedrag van € 925 aftrekken indien deze persoon als gevolg van ziekte of invaliditeit, al dan niet met hulpmiddelen, niet meer dan 100 meter zelfstandig kan lopen. Voorbeelden van een bewijsmiddel voor de mobiliteitsbeperking van 100 meter zijn: een gehandicaptenparkeerkaart van de gemeente, een besluit van de gemeente op de aanvraag van een mobiliteitsvoorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo), het persoonsgebonden budget of een verklaring van een arts. De inspecteur kan en zal de mobiliteitsbeperking zelf niet beoordelen, maar kan het bewijsmiddel wel toetsen.

Reiskosten ziekenbezoek

De aftrek voor reiskosten ziekenbezoek is bedoeld voor het regelmatig bezoeken van verpleegde personen wegens ziekte of invaliditeit van langer dan een maand. De voorwaarde die daarbij per 1 januari 2025 gesteld wordt is dat de bezoeker bij aanvang van de verpleging een gezamenlijke huishouding voerde met de verpleegde (in plaats van dat de bezoeker bij aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde met de verpleegde).

De overige voorwaarden blijven hetzelfde, dat wil zeggen dat sprake moet zijn van regelmatig ziekenbezoek, de zieke langer dan een maand moet worden verpleegd en de enkele reisafstand tussen woning of verblijfplaats en de plaats waar de zieke wordt verpleegd (gemeten langs de meest gebruikelijke weg) meer dan 10 kilometer moet zijn.

1.1.3. . Beperken expatregeling

De expatregeling (voorheen 30%-regeling) is een faciliteit voor ingekomen en uitgezonden werknemers die vanwege hun dienstbetrekking tijdelijk buiten hun woonland verblijven (ook wel ‘expats’ genoemd). Werkgevers kunnen deze groep werknemers tot 30% van het belastbaar loon belastingvrij uitbetalen. Dit wordt beschouwd als een vergoeding van de extra kosten voor tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst.

Vanaf 1 januari 2024 is de vergoeding gemaximeerd: de regeling wordt beperkt tot de WNT-norm (Wet normering topinkomens). In 2025 is deze norm € 246.000. De stapsgewijze afbouw van het maximumpercentage die in 2024 is ingegaan wordt teruggedraaid.

Per 1 januari 2027 wordt het maximumpercentage verlaagd van 30% naar 27%, voor zowel ingekomen als uitgezonden werknemers. Voor werknemers die uiterlijk in het laatste tijdvak van 2023 gebruikmaakten van de 30%-regeling, geldt een overgangsregeling. Voor deze werknemers blijft gedurende de gehele looptijd een percentage van 30% gelden.

Om gebruik te kunnen maken van de expatregeling geldt een minimumsalaris dat jaarlijks wordt geïndexeerd. In 2025 bedraagt dit minimumsalaris € 46.660. Per 1 januari 2027 wordt dit minimumsalaris extra verhoogd voor iedereen die vanaf 2025 gebruik gaat maken van de expatregeling. Ditzelfde geldt voor het lagere minimumsalaris (€ 35.468 in 2025) dat van toepassing is op werknemers jonger dan 30 jaar met een mastertitel.

1.1.4. . Verlaging percentage aftrek geen of geringe eigenwoningschuld

Wanneer iemand geen of weinig rente betaalt omdat er geen of een kleine woningschuld bestaat, dan is het eigenwoningforfait meestal hoger dan de aftrekbare kosten voor de eigen woning. In dat geval is er recht op een belastingaftrek.

Tot 2019 was de belastingaftrek gelijk aan het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten voor de eigen woning. Sinds 2019 wordt het percentage van het verschil dat mag worden afgetrokken in 30 jaar jaarlijks met 3, 1/3% afgebouwd tot nihil. Momenteel krijgt men 80% van het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten als aftrek.

Per 1 januari 2025 wordt dit verschil afgebouwd naar 76, 2/3%.

1.1.5. . Verlaging MKB-winstvrijstelling

De MKB-winstvrijstelling daalt in 2025 naar 12,7%.

1.1.6. . Zelfstandigenaftrek

De zelfstandigenaftrek daalt in 2025 naar € 2.470. Sinds 2022 wordt de zelfstandigenaftrek stapsgewijs afgebouwd naar € 900 in 2027.

Tabel 4 Zelfstandigenaftrek

2024

2025

2026

2027

Bedrag zelfstandigenaftrek

€ 3.750

€ 2.470

€ 1.200

€ 900

1.2. . Box 2: Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang

1.2.1. . Tariefwijziging

Het belastingtarief op inkomen uit aanmerkelijk belang in de hoogste schijf van box 2 (> € 67.804) wordt verlaagd van 33% naar 31%.

Tabel 5 Tarief box 2 in 2025

€ 0 - € 67.804

> € 67.804

Tarief box 2

24,50%

3 ,00%

1.2.2. . Afschaffing vrijstelling geven uit vennootschap

Vanaf 2025 wordt de uitbreiding van de vrijstelling in de dividendbelasting en in de inkomstenbelasting (box 2) voor giften vanuit de vennootschap aan goede doelen afgeschaft. Giften die voldoen aan de criteria voor de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting (tot ten hoogste 50% van de winst met een maximum van € 100.000) blijven wel vrijgesteld van dividendbelasting en inkomstenbelasting (box 2).

1.2.3. . Verruiming aftrek periodieke giften

Sinds 1 januari 2023 is de aftrek van periodieke giften aan algemeen nut beogende instellingen (ANBI) maximaal € 250.000 per kalenderjaar. Deze grens geldt voor de schenker en een eventuele fiscale partner gezamenlijk. Per 1 januari 2025 wordt dit maximum verhoogd naar € 1,5 miljoen per kalenderjaar. Periodieke giften van vóór 4 oktober 2022, 16:00 uur blijven tot uiterlijk 2027 volledig aftrekbaar.

1.3. . Box 3: Belastbaar inkomen uit spaar- en belegd vermogen

1.3.1. . Uitspraak Hoge Raad

De Hoge Raad heeft in arresten van 6 en 14 juni 2024 geoordeeld dat de wetgeving voor box 3 nog steeds het discriminatieverbod en het eigendomsgrondrecht schendt als het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement over het gehele vermogen. Met terugwerkende kracht wordt belastingplichtigen de mogelijkheid geboden om aan te tonen dat zij een lager werkelijk rendement hebben behaald dan het forfaitaire rendement. Voor belastingplichtigen geldt dat als het werkelijke rendement over het gehele vermogen lager is dan het forfaitaire rendement, de belasting verminderd wordt, zodat alleen belasting wordt geheven over het werkelijke rendement over het gehele vermogen.

1.3.2. . Versobering fiscale voordelen groene beleggingen.

Per 1 januari 2025 worden de fiscale voordelen rondom groen beleggen versoberd. De vrijstelling op groene beleggingen in box 3 wordt verlaagd naar € 26.312 (voor fiscale partners € 52.624) in 2025 en de heffingskorting groene beleggingen wordt verlaagd met 0,6%-punt tot 0,1% van het vrijgestelde bedrag.

1.3.3. . Vrijstelling voor bepaalde vermogensrechten

Per 1 januari 2025 wordt een specifieke vrijstelling geïntroduceerd in box 3. Het betreft aanspraken die gedupeerde burgers in het aardbevingsgebied (Groningen en Noord-Drenthe) kunnen maken op bepaalde herstel- of versterkingsmaatregelen door de overheid. Dit houdt in dat als de overheid de werkzaamheden rechtstreeks aan de aannemer zal betalen, belastingplichtigen deze vordering niet als vermogen hoeven op te geven in de aangifte inkomstenbelasting.

1.4. . Heffingskortingen

1.4.1. . Algemene heffingskorting

De hoogte van de algemene heffingskorting is vanaf 2025 niet meer afhankelijk van het inkomen uit werk en woning (het inkomen in box 1) maar van het verzamelinkomen (het inkomen in box 1, box 2 en box 3 samen).

Het maximale bedrag van de algemene heffingskorting wordt in 2025 verlaagd naar € 3.068. Daarnaast bouwt de algemene heffingskorting voortaan pas af vanaf een inkomen dat gelijk is aan het wettelijk minimumloon.

Grafiek Algemene heffingskorting 2024 en 2025

1.5. . Overige loonheffing

1.5.1. . Werkkostenregeling: verhoging vrije ruimte

Via de werkkostenregeling (WKR) kan de werkgever een onbelaste vergoeding geven aan werknemers. Dat kan bijvoorbeeld via de zogenoemde vrije ruimte. Voor zover de vrije ruimte wordt overschreden, is de werkgever een eindheffing van 80% verschuldigd. In 2024 bedraagt de vrije ruimte 1,92% over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom (eerste schijf) en 1,18% over de resterende loonsom (tweede schijf). Met ingang van 2025 wordt het percentage in de eerste schijf verhoogd naar 2%. Het percentage in de tweede schijf blijft ongewijzigd.

1.5.2. . Handhaven op schijnzelfstandigheid

Per 1 januari 2025 kan de Belastingdienst weer volledig handhaven op schijnzelfstandigheid. Organisaties die zzp’ers inhuren voor werk dat zij niet als zelfstandige uitvoeren, kunnen dan met terugwerkende kracht tot 1 januari 2025 correcties krijgen. Met betrekking tot de periode vóór 1 januari 2025 kan de Belastingdienst alleen correcties opleggen als sprake is van kwaadwillendheid of als een eerder gegeven aanwijzing niet in voldoende mate is opgevolgd.

2. Vennootschapsbelasting

2.1. . Versoepeling percentage earningsstrippingmaatregel

De earningsstrippingmaatregel wordt vanaf 2025 versoepeld. De earningsstrippingmaatregel beperkt – kort gezegd – de rente die een bedrijf mag aftrekken bij het bepalen van de winst, wanneer het saldo aan renten (het verschil tussen rentelasten en rentebaten op geldleningen) meer is dan 20% van het bruto bedrijfsresultaat of meer is dan € 1 miljoen. Vanaf 2025 wordt dit percentage van 20% verhoogd naar 24,5%.

2.2. . Wijziging regime vrijgestelde beleggingsinstelling (vbi)

Een beleggingsinstelling die aan de eisen van het regime voor de vbi voldoet, is vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Vanaf 2025 worden die eisen gewijzigd. Een beleggingsinstelling kan alleen nog voor het vbi-regime in aanmerking komen als zij een beleggingsinstelling is volgens de Wet op het financieel toezicht. Nu gebruiken veel familiefondsen met een beperkt aantal aandeelhouders het vbi-regime. Met het nieuwe criterium komt het vbi-regime voor deze fondsen te vervallen, waardoor het vbi-regime meer in overeenstemming komt met de oorspronkelijk doelstelling ervan.

2.3. . Definitie van het fonds voor gemene rekening (fgr) aangepast

Per 1 januari 2025 wordt de definitie van het fgr aangepast. Het zogenoemde toestemmingsvereiste komt te vervallen. In plaats daarvan wordt aangesloten bij de in de Wet op het financieel toezicht gehanteerde begrippen beleggingsfonds en fonds voor collectieve belegging in effecten. Met dit nieuwe criterium wordt het gebruik van het fgr meer in overeenstemming gebracht met de doelstelling ervan. Tot 1 januari 2025 bestond overgangsrecht waardoor onder voorwaarden belastingheffing als gevolg van de hiervoor beschreven wijziging achterwege blijft.

2.4. . Vastgoedmaatregel fiscale beleggingsinstelling (fbi)

Per 1 januari 2025 mag een fbi niet meer direct in Nederlands vastgoed beleggen. Hiermee worden twee heffingslekken in het fbi-regime gedicht. Een fbi kan wel direct in Nederlands vastgoed (blijven) beleggen door middel een regulier belaste dochtervennootschap of direct dan wel indirect in buitenlands vastgoed blijven beleggen. Tot 1 januari 2025 bestond er overgangsrecht om bepaalde ongewenste fiscale gevolgen van deze wetsaanpassing te voorkomen.

2.5. . Aanpassing kwijtscheldingswinstvrijstelling

Als een bedrijf in financiële problemen verkeert, kunnen schuldeisers besluiten om schulden kwijt te schelden. Maar als een schuld wordt kwijtgescholden, is dit een winst voor de vennootschapsbelasting. Met de kwijtscheldingswinstvrijstelling wordt voorkomen dat het bedrijf hierover belasting moet betalen. Als de kwijtschelding groter was dan € 1 miljoen kon het voorkomen dat er toch belasting betaald moest worden vanwege de samenloop met de verliesverrekeningsregels. De regeling is aangepast zodat dit niet meer voorkomt.

2.6. . Wet minimumbelasting 2024

Sinds 31 december 2023 kent Nederland een nieuwe belasting, de minimumbelasting, die groepen met een (wereldwijde) omzet van ten minste € 750 miljoen dienen te betalen als het effectieve belastingtarief in een staat lager is dan 15%. Het kan dan gaan om multinationale groepen maar ook om groepen die geheel in Nederland zijn gevestigd. De Wet minimumbelasting 2024 is een uitwerking van de EU-richtlijn minimumniveau van belastingheffing.

De wijze waarop de minimumbelasting wordt geheven, is afhankelijk van de maatregel die van toepassing is. De wet kent hiervoor drie mechanismen: de binnenlandse bijheffing, de inkomeninclusiemaatregel en de onderbelastewinstmaatregel. De binnenlandse bijheffing en de inkomeninclusiemaatregel zijn op 31 december 2023 in werking getreden.

Vanaf 31 december 2024 zal ook de onderbelastewinstmaatregel van toepassing zijn. Daarbij wordt ook gebruikgemaakt van veiligehavenregels om ervoor te zorgen dat de administratieve lasten van bedrijven beperkt blijven. Hiermee is de Wet minimumbelasting 2024 volledig in werking getreden.

Verder zijn in internationaal verband meer gedetailleerde afspraken gemaakt over de invulling van de regels rondom de minimumbelasting. Vanaf 31 december 2024 zijn verschillende van deze regels opgenomen in de Nederlandse wetgeving. Voorts is vanaf 2025 een verduidelijking in vennootschapsbelasting opgenomen over de samenloop met de minimumbelasting.

3. Belasting op milieugrondslag

3.1. . Energiebelasting

3.1.1. . Verhoging belastingvermindering energiebelasting

De vermindering energiebelasting is een vast bedrag dat per aansluiting van de energierekening af gaat. De korting geldt voor onder andere woningen en kantoorpanden. Het verbruik maakt hierbij niet uit. In 2025 wordt de belastingvermindering in de energiebelasting met € 3,14 verhoogd naar € 524,95. Inclusief btw is het verschil met 2024 € 3,80.

3.1.2. . Wijziging in tarieven energiebelasting

Vanaf 2025 wordt het energiebelastingtarief tot 170.000 m3 aardgas verlaagd met 1,7 cent. In de hogere schijven vanaf 170.000 m3 worden de tarieven verhoogd.

Het energiebelastingtarief tot 10.000 kWh elektriciteit wordt verlaagd met 0,008 euro. De tarieven op elektriciteit voor een verbruik tussen de 10.000 kWh en 10 mln. kWh worden verlaagd en de tarieven voor een verbruik boven de 10 mln. kWh worden verhoogd.

Door de jaarlijkse inflatiecorrectie en andere tariefwijzigingen zijn de daadwerkelijke verschillen in tarieven tussen 2024 en 2025 anders.

De verlaagde energiebelastingtarieven voor het aardgas voor glastuinbouwbedrijven veranderen per 1 januari 2025. In 2024 was het tarief voor een verbruik tot 170.000 m3 aardgas 16% van het reguliere energiebelastingtarief op aardgas en voor een verbruik tussen 170.000 m3 en 1 miljoen m3 aardgas 38%. In 2025 verandert dit naar 23% en 43%. De tarieven worden hieronder weergegeven. Voor een verbruik boven de 1 miljoen m3 gelden de reguliere Afbouw verlaagde tarieven op gas voor de glastuinbouwsector

3.1.4. . Beperken inputvrijstelling

Per 2025 is aardgas dat wordt gebruikt voor elektriciteitsopwekking niet langer volledig vrijgesteld van energiebelasting. Bij installaties (< 20 MW) wordt 0,2808 m3 aardgas vrijgesteld per kWh aan het net geleverde elektriciteit. Per eigen gebruikte kWh elektriciteit is 0,1670 m3 aardgas vrijgesteld.

3.2. . CO2-heffing glastuinbouw

Glastuinbouwbedrijven betalen vanaf 2025 een CO2-heffing over hun uitstoot. In 2025 bedraagt het tarief € 9,61 per ton CO2.

4. Autobelastingen

4.1. . Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm)

4.1.1. . Aanpassing CO2-grenzen en tarieven voor personenauto’s en verhogen vaste voet

De CO2-grenzen en tarieven in de bpm voor personenauto’s worden per 1 januari 2025 aangepast op de verwachte technologische ontwikkeling van personenauto’s. Daarnaast wordt de vaste voet verhoogd.

4.1.2. . Beëindigen specifieke tarieftabel in de bpm voor PHEV’s

Voor plug-in hybride personenauto’s (PHEV) gold vanaf 2017 tot en met 2024 een aparte tarieftabel in de bpm. Deze tabel was strenger dan de tabel voor reguliere brandstofauto’s omdat het verschil tussen de geteste en werkelijke CO2-uitstoot bij een PHEV veel groter is dan bij reguliere brandstofauto’s. Door recente wijzigingen in de Europese regelgeving wordt de CO2-uitstootmeting van PHEV’s meer in lijn gebracht met de werkelijke CO2-uitstoot. Daardoor is de aparte tarieftabel voor PHEV niet meer nodig. Vanaf 1 januari 2025 geldt daarom voor PHEV’s de tarieftabel voor personenauto’s.

4.1.3. . Diverse regelingen in bpm

Per 1 januari 2025 vervalt de bpm-vrijstelling voor een bestelauto van een ondernemer (ondernemersvrijstelling). Daarnaast wordt de grondslag voor de berekening van de bpm voor bestelauto’s omgezet naar CO2-uitstoot, in lijn met de grondslag voor personenauto’s. De hoogte van de bpm bedraagt € 74,41 per gram CO2-uitstoot per kilometer. De bpm van een emissievrije bestelauto bedraagt daarmee nihil. De bpm-teruggaafregeling voor een bestelauto voor mensen met een handicap (gehandicaptenregeling) blijft bestaan. Er is een regeling waarmee een gehandicapte de bpm niet vooraf hoeft te betalen.

4.2. . Motorrijtuigbelasting (mrb)

4.2.1. . Minder korting in de mrb voor EV en PHEV

Tot 1 januari 2025 gold voor emissievrije voertuigen (EV) een nihiltarief in de motorrijtuigenbelasting (mrb) en voor PHEV’s gold een halftarief. Per 1 januari 2025 gaat een kwarttarief gelden voor EV’s, oftewel een korting van 75%. Voor PHEV’s geldt per 2025 een driekwarttarief, oftewel een korting van 25%.

4.2.2. . Motorrijtuigenbelasting verlaagd voor bestelauto’s ondernemer

Het tarief van de mrb voor bestelauto’s van ondernemers wordt per 1 januari 2025 verlaagd met 4,34%. Daarnaast wordt het tarief elk jaar geïndexeerd. In totaal komt de verlaging per 1 januari 2025 daarmee uit op 3,2%.

4.3. . Overige

4.3.1. . Aanpassing korting in de bijtelling voor emissievrije personenauto’s

De korting voor emissievrije personenauto’s in de bijtelling wordt per 1 januari 2025 verlaagd van 6% naar 5% tot een maximumbedrag van € 30.000. Het normale bijtellingspercentage is 22%. Zo komt de bijtelling tot het maximumbedrag van € 30.000 voor emissievrije personenauto’s in 2025 uit op 17%. De korting op de bijtelling voor emissievrije personenauto’s is daardoor maximaal € 

1.500 in 2025 (was in 2024 € 1.800).

4.3.2. . Eindheffing doorlopend afwisselend gebruikte bestelauto

De eindheffing voor een om werktechnische redenen doorlopend afwisselend gebruikte bestelauto bestaat per 2006 en is destijds gesteld op € 300. Het eindheffingsbedrag is sindsdien niet gewijzigd en dus ook niet gecorrigeerd voor inflatie. Het eindheffingsbedrag wordt nu aangepast zodat rekening gehouden wordt met de inflatie sinds 2006. Daardoor wordt het eindheffingsbedrag per 1 januari 2025 verhoogd naar € 438. Dit bedrag zal in het vervolg jaarlijks worden geïndexeerd.

5. Schenk -en erfbelasting

5.1. . Aanpassingen vrijstelling goingconcernwaarde in bedrijfsopvolgingsregeling

De bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) is een vrijstelling van de schenk- en erfbelasting bij het schenken of nalaten van ondernemingsvermogen. De hoogte van de vrijstelling hangt af van de waarde van de onderneming (goingconcernwaarde). In 2024 bedraagt de vrijstelling 100% tot en met een goingconcernwaarde van € 1.325.253. Het meerdere boven € 1.325.253 is voor 83% vrijgesteld. Per 1 januari 2025 bedraagt de vrijstelling 100% tot en met een goingconcernwaarde van € 1.500.000 en is het meerdere boven € 1.500.000 voor 75% vrijgesteld.

5.2. . Afschaffen dienstbetrekkingseis doorschuifregeling en invoeren minimumleeftijd bij schenking

Bij het schenken of nalaten van een aanmerkelijk belang kan gebruik worden gemaakt van de doorschuifregeling (DSR ab). Deze regeling schuift de belastingclaim over de waardevermeerdering van de geschonken of nagelaten aandelen door naar de ontvanger van het aanmerkelijk belang. Voor schenkingen geldt de eis dat de ontvanger minimaal 36 maanden voorafgaand aan de schenking in dienst moet zijn geweest.

Per 1 januari 2025 geldt voor schenkingen niet langer de dienstbetrekkingseis. Ter vervanging wordt een minimumleeftijd ingevoerd. De ontvanger moet bij schenking minimaal 21 jaar oud zijn.

Dit geldt ook voor de BOR bij schenking.

5.3. . Keuzevermogen kwalificeert voor zover in onderneming gebruikt

In 2024 kan een ondernemer ervoor kiezen om de gehele waarde van bedrijfsmiddelen die zowel zakelijk als privé worden gebruikt (een personenauto bijvoorbeeld) in aanmerking te brengen voor de BOR en de DSR ab. Per 1 januari 2025 heeft een ondernemer deze keuze niet langer voor bedrijfsmiddelen met een waarde hoger dan € 100.000. Voor die middelen moet de ondernemer bij toepassing van de BOR en de DSR ab voortaan nagaan in welke mate het middel zakelijk wordt gebruikt. Alleen het zakelijk deel komt nog in aanmerking.

5.4. . Afschaffen doelmatigheidsmarge

Beleggingsvermogen in een onderneming komt niet in aanmerking voor de BOR en de DSR ab. In 2024 mag beleggingsvermogen echter tot 5% van het ondernemingsvermogen worden aangemerkt als ondernemingsvermogen. Per 1 januari 2025 wordt deze doelmatigheidsmarge afgeschaft voor de BOR. De doelmatigheidsmarge wordt ook afgeschaft voor de DSR ab op een bij koninklijk besluit te bepalen datum.

6. Omzetbelasting (btw)

6.1. . Aanpassing kleineondernemersregeling (KOR)

Vanaf 1 januari 2025 kan de kleineondernemersregeling (KOR) ook in andere EU-landen worden toegepast. Daarvoor geldt onder meer dat de jaaromzet binnen de gehele EU maximaal € 100.000 mag bedragen en dat de jaaromzet de door de desbetreffende lidstaat gestelde omzetgrens ook niet mag overschrijden. Verder worden de termijnen verkort voor de perioden waarbinnen de KOR minimaal moet worden toegepast en waarbinnen de KOR na beëindiging daarvan niet mag worden toegepast. Vanaf 1 januari 2025 gelden deze termijnen voor elke ondernemer die de KOR toepast (dus ook als de KOR al vóór 1 januari 2025 is ingegaan).

6.2. . Aanpassing margeregeling

Vanaf 1 januari 2025 verandert de zogenoemde aanvullende margeregeling in de btw. Heeft een handelaar (wederverkoper) antiek, kunst of verzamelvoorwerpen tegen een verlaagd btw-tarief aangekocht of ingevoerd? Dan kan de handelaar de margeregeling niet meer toepassen bij de verkoop van deze goederen.

6.3. . Afschaffen verlaagd btw-tarief agrarische input-goederen en diensten

De landbouwregeling is per 1 januari 2018 afgeschaft, maar het verlaagde btw-tarief op de leveringen van bepaalde agrarische goederen is in stand gebleven. Doordat de landbouwregeling is afgeschaft zijn ondernemers in de landbouw btw-plichtig en vervalt de noodzaak voor het verlaagde tarief. Daarom wordt per 1 januari 2025 het verlaagde tarief op agrarische inputgoederen afgeschaft en geldt het algemene tarief van 21%.

Voorbeelden van agrarische inputgoederen zijn leveringen van bepaalde producten zoals peulvruchten en granen die niet als voedingsmiddel kwalificeren, pootgoed, vee, beetwortelen, land- en tuinbouwzaden, rondhout, stro, veevoeders, vlas en wol, zowel ruw en ongewassen.

7. Diverse belastingen

7.1. . Brandstofaccijns: verlengen verlaagde accijnstarieven

De accijnstarieven op benzine, LPG en diesel blijven gelijk aan de tarieven per 1 juli 2023. De accijnsverlaging op brandstof wordt dus weer met een jaar verlengd. Daarmee blijft de accijns voor een liter benzine € 0,79, voor een liter diesel € 0,52 en voor een liter LPG € 0,19.

7.2. . Overdrachtsbelasting: aanpassing kavelruilvrijstelling

De kavelruilvrijstelling in de overdrachtsbelasting wordt per 1 januari 2025 aangepast. In de huidige situatie zijn er situaties mogelijk waarvoor de kavelruilvrijstelling niet is bedoeld. Zo zijn er ruime mogelijkheden voor het verkrijgen van woningen en andere opstallen zonder overdrachtsbelasting. Daarom worden de voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling bij een kavelruil in het landelijk gebied op vier punten aangepast.

  • De kavelruilvrijstelling geldt niet meer voor het verkrijgen van woningen. Behalve voor agrarische bedrijfswoningen.

  • Alleen opstallen die bedrijfsmatig agrarisch worden gebruikt, kunnen onder de kavelruilvrijstelling vallen (landbouweis).

  • Er geldt een voortzettingseis. Dit betekent dat opstallen en agrarische bedrijfswoningen die met de kavelruilvrijstelling worden verkregen, na tien jaar nog bedrijfsmatig agrarisch moeten worden gebruikt of een agrarische bedrijfswoning zijn.

  • Wordt er niet aan de voortzettingseis voldaan? Dan is er alsnog overdrachtsbelasting verschuldigd. Er is een uitzondering, namelijk als er niet aan de voortzettingseis wordt voldaan doordat een opstal door overheidsingrijpen aan de landbouw wordt onttrokken voor de ontwikkeling en instandhouding van natuur en landschap. Er is dan geen overdrachtsbelasting verschuldigd.

7.3. . Kansspelbelasting: verhoging tarief

Kansspelbelasting is een belasting die deelnemers van kansspelen of organisatoren van kansspelen moeten betalen over het voordeel dat zij behalen met het kansspel. Bij deelnemers van kansspelen wordt slechts geheven naar de prijzen die € 449 te boven gaan. Per 2025 wordt het tarief kansspelbelasting verhoogd van 30,5% naar 34,2%. Per 2026 zal deze verder verhoogd worden naar 37,8%.

7.4. . Dividendbelasting: behoud inkoopfaciliteit beursfondsen

De inkoopfaciliteit in de dividendbelasting wordt ook na 1 januari 2025 behouden. De regeling zou door een amendement van de vorige Tweede Kamer per 1 januari 2025 worden afgeschaft. Die afschaffing van de inkoopfaciliteit gaat niet door. In Nederland betalen bedrijven dividendbelasting wanneer zij aandelen inkopen. Met de inkoopfaciliteit voor dividendbelasting zijn aandeleninkopen door een beursfonds, onder voorwaarden, vrijgesteld van dividendbelasting.

7.5. . Bronbelasting: nieuw groepsbegrip

In 2025 wordt in de bronbelasting een nieuw groepsbegrip geïntroduceerd, namelijk de

‘kwalificerende eenheid’. Dit omdat er vanuit de praktijk signalen kwamen dat het begrip ‘samenwerkende groep’ in de bronbelasting leidde tot heffing in situaties waar dat niet bedoeld was. Het nieuwe begrip richt zich op situaties waarin lichamen gezamenlijk handelen met als hoofddoel of een van de hoofddoelen de heffing van bronbelasting bij een van die lichamen te ontgaan.

Noot

De wijzigingen volgen uit het pakket Belastingplan 2025 en andere wettelijke maatregelen. De aan de inflatiecorrectie aangepaste bedragen zijn opgenomen in de Fiscale parameters 2024-2025 (bijlage 1 bij het brondocument). De uitwerking van de inflatiecorrectie op de diverse belastingbedragen is verwerkt in het Eindejaarsbesluit 2024 (NTFR 2025/6), de Eindejaarsregeling 2024 (NTFR 2025/7) en de bijstellingsregelingen directe belastingen (NTFR 2025/8) en indirecte belastingen (NTFR 2025/9).

Andere artikelen in deze aflevering