Aflevering 2

Gepubliceerd op 1 februari 2011

MBB 2011, afl. 2 - Fiscale eenheid; besluit van 14 december 2010, nr. DGB2010/4620M

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-02-2011 geschreven door Mr.drs. P.H.M. Simonis
Op 14 december 2010 is een reeds langer verwacht besluit van de staatssecretaris van Financiën gepubliceerd over de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting (‘FE’). Het besluit heeft werking met ingang van 14 december 2010. In het besluit zijn diverse eerdere besluiten samengevoegd en geactualiseerd Het betreft de besluiten van:‑ 23 oktober 2003, nr. CPP2003/1917M, NTFR 2003/1847; Vraag- en antwoordbesluit waarin een aantal onderwerpen aan de orde komt:• het beleid met betrekking tot het verlenen van optierechten op aandelen in een dochtermaatschappij;• aandelen in een vennootschap en aandelen in die vennootschap die zich daarvan onderscheiden doordat aan die aandelen een benoemingsrecht of een daarmee vergelijkbaar recht is verbonden, kunnen voor de toepassing van art. 2 Besluit FE 2003 worden beschouwd als behorende tot één soort;• de verkorte driejaarstermijn kan worden toegepast in situaties waarin op grond van het civiele recht in het kader van een juridische fusie geen aandelen hoeven te worden uitgereikt;• het beleid met betrekking tot kasgeldvennootschappen;• het beleid met betrekking tot de verrekening van aanloopverliezen.Deze onderwerpen zijn opnieuw in het besluit van 14 december 2010 opgenomen. Met betrekking tot kasgeldvennootschappen is een versoepeling aangebracht doordat de in het verleden gestelde voorwaarde, dat de aandelen niet binnen een jaar na de aankoop mochten worden verkocht, is vervallen.‑ 12 mei 2004, nr. CPP2004/634M, NTFR 2004/786 inzake het toestaan van een FE onder het pre-2003-regime met naar buitenlands recht opgerichte en feitelijk in een EG-lidstaat gevestigde maatschappij. Met het van toepassing worden van het 2003-regime, waarbij de oprichtingsfictie van art. 2, lid 4, Wet VPB 1969 niet meer voor de FE geldt, kunnen deze EG-maatschappijen met werkelijke leiding in het buitenland geen deel meer uitmaken van de FE, behoudens voor zover zij over een in Nederland aangehouden vaste inrichting beschikken.‑ 14 mei 2004, nr. CPP2004/647M, NTFR 2004/787 inzake de verbreking van de FE indien tijdens het bestaan van de FE een dochter de status verkrijgt van een subjectief vrijgestelde lichaam in de zin van art. 5, onderdeel a, Wet VPB 1969.‑ 22 september 2004, nr. CPP2004/812M, NTFR 2004/1463 inzake het meegeven van verliezen bij ontvoeging.‑ 16 februari 2005, nr. CPP2004/2183M, NTFR 2005/260 inzake verrekening van voorvoegingsverliezen met winsten van binnen FE nieuw opgerichte maatschappijen.Deze besluiten zijn met het verschijnen van het nieuwe besluit ingetrokken. Gewezen wordt nog op het besluit van 11 februari 2003, nr. CPP2002/3783M, NTFR 2003/409, waarin beleid is verwoord voor belastingplichtigen die kwalificeren voor de overgangsregeling bij de invoering van het 2003-regime. Daarin staan ook punten die onder het 2003-regime van belang zijn. Zoals in V-N 2011/3.20, p. 68 door de redactie van Vakstudie Nieuws wordt opgemerkt, had het voor de hand gelegen ook die punten mee te nemen in het besluit van 14 december 2010 en het besluit van 11 februari 2003 voor het overige in te trekken. en zes nieuwe beleidsstandpunten opgenomen. De nieuwe beleidsstandpunten betreffen: • De FE en pandrecht.• Latente liquidatieverliezen.• Toepassing van art. 15ac, lid 6, Wet VPB 1969 over de toerekening van financieringskosten aan de buitenlandse onderneming bij de berekening van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.• Toerekening van resultaten bij verliesverrekening over het voegingstijdstip heen.• Doorschuiving van de sanctie van art. 15ai, Wet VPB 1969.• De te hanteren afschrijvingstermijn na toepassing van de tegenbewijsregeling van art. 15ai, lid 2, Wet VPB 1969.In deze bijdrage wordt ingegaan op de nieuwe beleidsstandpunten. Voorts wordt een enkele opmerking gemaakt over wat niet in het besluit is meegenomen. In deze bijdrage wordt niet ingegaan op de in het besluit van 14 december 2010 geregelde onderwerpen die zijn overgenomen uit de hiervoor genoemde eerdere ingetrokken besluiten. Voor een behandeling daarvan kan worden verwezen naar V-N 2011/3.20. V-N 2011/3.20, p. 68-85. In het besluit van 14 december 2010 is niet altijd de letterlijke tekst van het eerdere besluit gevolgd. In Vakstudie Nieuws is ook voor deze onderwerpen per onderdeel een aantekening opgenomen.

MBB 2011, afl. 2 - Het regeerakkoord van het kabinet-Rutte

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-02-2011 geschreven door Dr. M.P. van der Hoek
In deze beschouwing bespreekt de auteur het financieel kader van het regeerakkoord van het kabinet-Rutte en het daarbij behorende gedoogakkoord. In het verleden hebben Van der Hoek en Van Arendonk aandacht geschonken aan regeerakkoorden, zoals in MBB april 2007 m.b.t. het regeerakkoord van het kabinet-Balkenende IV. Aangezien echter in maart een notitie van staatssecretaris Weekers zal verschijnen over het fiscale beleid van dit kabinet zal daarna een artikel hierover verschijnen van Van Arendonk. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de collectieve uitgaven en vervolgens worden de gemiste kansen van dit kabinet besproken, zoals m.b.t. de aanschaf van de JSF en de woningmarkt.

MBB 2011, afl. 2 - Zembla-uitzending ‘Nederland belasting­paradijs’ nader beschouwd

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-02-2011 geschreven door M. Evers LL.M., Mr.dr. A.C.G.A.C. de Graaf en Prof.dr. A.J.A. Stevens
Naar aanleiding van een documentaire van Zembla beschouwt deze bijdrage het gebruik van (Nederlandse) doorstroomvennootschappen door buitenlandse multinationals en HNWI’s. Duidelijk wordt dat een eenduidige definitie van het begrip belastingparadijs niet bestaat. Wel kan een drietal fiscale beweegredenen worden onderscheiden voor het gebruik van doorstroomvennootschappen. In het verlengde hiervan wordt stilgestaan bij de omvang van dit gebruik ten aanzien van Nederland. Ten slotte worden de implicaties van het gebruik van doorstroomvennootschappen voor de bron-, woon- en doorstroomlanden besproken.