Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-09-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3985, 14 01021

Gerechtshof Amsterdam, 22-09-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3985, 14 01021

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 september 2015
Datum publicatie
21 oktober 2015
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2015:3985
Formele relaties
Zaaknummer
14 01021

Inhoudsindicatie

Verwijzing.

Door het goed niet binnen de vervoerstermijn aan te brengen bij het kantoor van bestemming heeft belanghebbende niet voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit het gebruik van de regeling extern douanevervoer. Hierdoor ontstaat een douaneschuld op de voet van artikel 204 van het CDW, tenzij het verzuim zonder werkelijke gevolgen is gebleken voor de juiste werking van de regeling extern douanevervoer. Verzuimen zonder werkelijke gevolgen worden limitatief opgesomd in artikel 859 van de UCDW. Nu belanghebbende voor de overschrijding van de vervoerstermijn geen enkele verklaring heeft gegeven, heeft zij niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast dat de voorwaarden van artikel 859 van de UCDW zijn vervuld. Belanghebbende kan daarom geen aanspraak maken op terugbetaling van de geheven douanerechten op de voet van artikel 236 van het CDW en evenmin op terugbetaling van de ter zake van invoer geheven omzetbelasting op de voet van artikel 110a Douaneregeling. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.

Uitspraak

kenmerk 14/01021

22 september 2015

uitspraak van de meervoudige douanekamer

op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van

[X] te [Z] , belanghebbende,

gemachtigde: A. Bal, (Customs Support Holland B.V.),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 07/3733 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 27 december 2005 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (UTB) met nummer [nummer] wegens niet-zuivering van de aangifte voor de regeling extern communautair douanevervoer T1 met nummer [nummer] uitgereikt ten bedrage van € 1.043,70 aan verschuldigde douanerechten en € 4.919,86 aan omzetbelasting. Na door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 20 september 2006 de UTB gehandhaafd.

1.2.

Bij brief van 9 oktober 2006 heeft belanghebbende op de voet van artikel 236 van het Communautair Douanewetboek (CDW) en artikel 110a Douaneregeling verzocht om terugbetaling van het bedrag van € 1.043,70 aan douanerechten en € 4.919,86 aan omzetbelasting. Bij beschikking van 4 december 2006 heeft de inspecteur dit verzoek afgewezen. Bij uitspraak op bezwaar van 2 mei 2007 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing ongegrond verklaard.

1.3.

Bij uitspraak van 24 juni 2008 (ECLI:NL:RBHAA:2008:BD5408) heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar van 2 mei 2007 vernietigd, de inspecteur opgedragen het verzoek van belanghebbende tot terugbetaling toe te wijzen en de inspecteur opgedragen aan belanghebbende € 1.043,70 aan douanerechten en € 4.919,86 aan omzetbelasting terug te betalen.

1.4.

Bij uitspraak van 4 februari 2010, nr. 08/00850, (ECLI:NL:GHAMS:2010:BL3962) heeft het Hof het door de inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

1.5.

De inspecteur heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: de Hoge Raad). De Hoge Raad heeft in zijn arrest van

12 oktober 2012, nr. 10/01243, (ECLI:NL:HR:2012:BQ6098) – onder aanhouding van het geding – het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof van Justitie) verzocht uitspraak te doen over een tweetal prejudiciële vragen.

1.6.

Het Hof van Justitie heeft de voorgelegde vragen beantwoord in zijn arrest 15 mei 2014, nr. C-480/12 (ECLI:EU:C:2014:329).

1.7.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 december 2014, nr. 10/01243bis, (ECLI:NL:HR:2014:3568, hierna: “het verwijzingsarrest”) de uitspraak van het Hof van 4 februari 2010 vernietigd en het geding (terug)verwezen naar het Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

2 Loop van het geding na verwijzing

2.1.

Belanghebbende en de inspecteur zijn door de griffier in de gelegenheid gesteld te reageren op het verwijzingsarrest. De inspecteur heeft bij brief van 2 februari 2015 van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. De schriftelijke reactie van de inspecteur is in kopie aan belanghebbende verzonden. Belanghebbende heeft niet op het verwijzingsarrest gereageerd.

2.2.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2015. Belanghebbende, die bij aangetekende brief van 16 juli 2015, verzonden aan [adres] , is uitgenodigd voor de zitting, is niet verschenen. Blijkens gegevens van PostNL is deze brief op 17 juli 2015 aangeboden en daarbij is blijkens track and trace-gegevens ook getekend voor ontvangst. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

3 Feiten

3.1.

De Hoge Raad is in het onder 1.5 genoemde arrest van de volgende feiten uitgegaan:

“(…)

3.1.1.

Op 26 oktober 2005 heeft belanghebbende in haar hoedanigheid van toegelaten afzender in de zin van artikel 398 Uitvoeringsverordening communautair douanewetboek (hierna: UCDW) elektronisch aangifte gedaan tot plaatsing van een dieselmotor (hierna: de motor) onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer. Als geadresseerde van de motor was op de aangifte vermeld [Y] (hierna: [Y] ). Aan [Y] was niet de status van toegelaten geadresseerde in de zin van artikel 406, lid 1, UCDW toegekend. De uiterste datum waarop de motor bij het kantoor van bestemming ( [R] ) moest worden aangebracht was vastgesteld op 28 oktober 2005.

3.1.2.

Een vertegenwoordiger van [Y] heeft de motor op 14 november 2005 aangebracht bij het hiervoor in 3.1.1 vermelde douanekantoor en namens [Y] aangifte gedaan tot plaatsing van de motor onder de douaneregeling actieve veredeling, met toepassing van het terugbetalingssysteem. In deze aangifte voor actieve veredeling werd verwezen naar de hiervoor in 3.1.1 vermelde aangifte voor douanevervoer onder overlegging van het voor de motor door belanghebbende opgemaakte zogenoemde document New Computerized Transit System. De oorzaak van de overschrijding van de termijn, die op 28 oktober 2005 verstreek, is niet bekend.

3.1.3.

Het hiervoor in 3.1.1 vermelde douanekantoor heeft na de aanvaarding van de aangifte voor actieve veredeling vastgesteld dat de daarin vermelde voorafgaande douaneregeling extern communautair douanevervoer niet naar behoren was beëindigd en om die reden de aanvankelijk aanvaarde aangifte voor actieve veredeling buiten werking gesteld. De Inspecteur (bevoegde douaneautoriteit van het kantoor van vertrek) heeft belanghebbende bij schrijven van 22 november 2005 meegedeeld dat het terugzendingsexemplaar dan wel de elektronische terugmelding van de vorengenoemde aangifte tot op dat moment niet door dit kantoor was ontvangen en aan belanghebbende de gelegenheid geboden het bewijs te leveren dat de regeling op regelmatige wijze is beëindigd. Belanghebbende heeft in haar reactie daarop volstaan met te wijzen op de hiervoor in 3.1.2 vermelde feiten. (…)”

Het Hof zal van dezelfde feiten uitgaan.

4 Geding na cassatie

5 Geschil in hoger beroep na verwijzing

6 Beoordeling van het geschil

7 Kosten

8 Beslissing