Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-07-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1948, 22/238

Gerechtshof Amsterdam, 09-07-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1948, 22/238

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 juli 2024
Datum publicatie
16 september 2024
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:1948
Zaaknummer
22/238
Relevante informatie
Art. 8:119 Awb

Inhoudsindicatie

Herziening uitspraak Hof Amsterdam in verband met de opname van de gegevens van belanghebbende in de Fraude Signalering Voorziening.

Uitspraak

kenmerken 22/238

9 juli 2024

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het verzoek van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. A.J.C. Perdaems)

tot herziening van de uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer van het Hof van 27 juli 2017 in de zaak met kenmerk 17/00129

in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur

en

- op het verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade -

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Op 10 december 2012 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2007 opgelegd, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 822.559 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 23.415 (hierna: de navorderingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 153.440 aan revisierente en een bedrag van € 103.709 aan heffingsrente in rekening gebracht. Tevens is in dit geschrift een vergrijpboete van € 99.735 opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd naar € 410.949, het bedrag aan revisierente en heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de vergrijpboete verminderd naar € 23.000.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 24 oktober 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:16603) heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen de uitspraak van de rechtbank is door belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag. Het Gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraak van 20 januari 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:111) het hoger beroep gegrond verklaard en het volgende

beslist:

“Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de navorderingsaanslag, de boetebeschikking, de heffingsrentebeschikking en de revisie-rentebeschikking;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3.348;

- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 167 aan griffierecht te vergoeden.”

1.5.

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 17 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:249) heeft de Hoge Raad als volgt beslist:

“De Hoge Raad:

- verklaart het beroep in cassatie gegrond,

- vernietigt de uitspraak van het Hof, en

- verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.”

1.6.

Het Hof heeft bij de uitspraak van 27 juli 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:3737; hierna de uitspraak van 27 juli 2017) de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

1.7.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 8 februari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:179) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. De stand van zaken na dit laatste arrest is dus zoals onder 1.2 omschreven.

1.8.

Belanghebbende heeft op 7 april 2022 het Hof verzocht om herziening van de uitspraak van 27 juli 2017. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende en de inspecteur hebben nadere stukken ingediend.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

De navorderingsaanslag

2.1.1. In 1991 heeft belanghebbende van zijn toenmalige werkgever een ontslagvergoeding gekregen in de vorm van een stamrecht. Belanghebbende heeft dit stamrecht ondergebracht in zijn vennootschap, [bedrijf] (hierna: de stamrecht B.V.).

2.1.2. Op 24 februari 2012 heeft belanghebbende een brief verstuurd aan de inspecteur, waarin staat dat de stamrecht B.V. met ingang van 1 januari 2012 geen pensioenuitkeringen meer zal doen aan belanghebbende, wegens een tekort aan liquiditeiten in de stamrecht B.V., en dat de stamrecht B.V. vanaf 1 januari 2012 geen aangifte loonheffingen meer zal indienen.

2.1.3. Op 7 maart 2012 is daarover telefonisch contact geweest tussen belanghebbende en de inspecteur ( [A] ) en heeft belanghebbende toegezegd nadere informatie te zenden.

2.1.4. Bij brief van 24 april 2012 constateert de inspecteur dat geen nadere informatie is ontvangen, heeft zij belanghebbende geïnformeerd over de mogelijke fiscale gevolgen van het stopzetten van de pensioenuitkeringen door een B.V. en heeft de inspecteur belanghebbende nogmaals om nadere informatie gevraagd.

2.1.5. Tussen april 2012 en november 2012 heeft belanghebbende nadere informatie aangeleverd en heeft diverse correspondentie ten aanzien van het stopzetten van de pensioen- en stamrechtuitkeringen plaatsgevonden tussen belanghebbende en de inspecteur ( [B] ). In een brief van 12 juni 2012 maakt de inspecteur aan belanghebbende haar excuses omdat zij telefonisch contact met hem had opgenomen om vragen te stellen, maar dat belanghebbende dat niet prettig vond en de toon van het gesprek als onaangenaam had ervaren.

2.1.6. Op 16 november 2012 heeft de inspecteur aan belanghebbende kenbaar gemaakt, in verband met het niet tijdig ingaan van de uitkeringen uit de stamrechtaanspraak, voornemens te zijn een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2007, alsmede een vergrijpboete op te leggen.

2.1.7. De beschikkingen zijn opgelegd zoals aangekondigd (zie 1.1).

De bezwaarfase

2.2.1. Naar aanleiding van het door belanghebbende ingediende bezwaar heeft op 20 maart 2013 een hoorgesprek tussen belanghebbende en de inspecteur ( [C] ) plaatsgevonden. In dat hoorgesprek is onder meer afgesproken dat belanghebbende zal bezien of het mogelijk is een voorstel te formuleren dat binnen een aanvaardbare interpretatie van de feiten en de grenzen van de wet valt en dat leidt tot een lagere belastingheffing in 2007.

2.2.2. Vanaf 20 maart 2013 vinden tussen belanghebbende en de inspecteur besprekingen plaats waarbij bezien wordt of tot een compromis kan worden gekomen en doet belanghebbende en aantal voorstellen daartoe. Op 26 september 2013 bericht de inspecteur belanghebbende dat zijn voorstellen niet passen binnen de feiten zoals die zich reeds hebben voorgedaan, dan wel de wet. De inspecteur stelt voor om tot een compromis te komen dat wel past, namelijk om in de jaren 2007 tot en met 2011 alsnog bedragen uit te keren en de stamrecht B.V. daarna te ontbinden.

2.2.3. Op 23 januari 2014 bericht belanghebbende de inspecteur dat hij na ampel beraad niet akkoord kan gaan met de navorderingsaanslag en niet met het compromisvoorstel, omdat het niet aan zijn criterium van een billijke overheidsinstantie voldoet.

2.2.4. Op 5 maart 2014 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan (zie 1.2).

De Fraude Signalering Voorziening

2.3.1. Bij brief van 20 mei 2021 is belanghebbende door de Belastingdienst ( [D] ) geïnformeerd over de opname van zijn gegevens in de Fraude Signalering Voorziening (hierna ook: FSV) en wordt een onderzoek hiernaar aangekondigd.

2.3.2. Bij brief van 31 maart 2022 is belanghebbende door de Belastingdienst geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek en over de gegevens die in de FSV stonden. In de brief is hierover onder meer het volgende opgenomen:

Belastingaangifte
Als in een belastingaangifte mogelijk onjuiste gegevens voorkwamen, registreerden we dat soms in de FSV. Welke gegevens niet klopten, hebben wij niet altijd in de FSV geregistreerd.


In uw situatie stond in de FSV dat dit betrekking had op:

 Belastingjaar 2013

Verschil in loon/loonheffing

Om welke belasting het ging, zoals inkomstenbelasting of btw (omzetbelasting), stond niet in de registratie in de FSV vermeld.”

2.3.3. Belanghebbende heeft daarop het onderhavige herzieningsverzoek ingediend (zie 1.8).

2.3.4. Als bijlage bij het verweerschrift van de inspecteur behoort een ‘Overzicht van de in de FSV opgenomen persoonsgegevens’ (hierna: het overzicht).

2.3.5. Belanghebbende heeft hierop in zijn stuk met datum 19 oktober 2022 gereageerd. Belanghebbende kan niet plaatsen welk ‘event’/ aangifte/ verzoek van 12 februari 2013 bedoeld wordt, wijst op verschillen met het vorige overzicht en verzoekt om meer informatie.

2.3.6. Op 27 mei 2023 stuurt de Belastingdienst belanghebbende een “afsluitende brief Fraude Signalering Voorziening”. Hierin staat:

Wij hebben uw registratie onderzocht.
Wij hebben gezien dat u een vraag, afwijzing of wijziging van ons heeft gekregen. Ons onderzoek wijst verder uit dat:

 de vraag, afwijzing of wijziging los stond van uw registratie in de FSV;

 uw gegevens uit de FSV niet gedeeld zijn met andere organisaties; en

 er geen bijzondere persoonsgegevens van u in de FSV staan.

Omdat uw FSV-registratie geen gevolgen had binnen de Belastingdienst, komt u niet in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming.”

2.3.7. Daarna vindt onder andere het volgende plaats:

-

Bij brief van 13 juli 2023 verzoekt belanghebbende om inzage van de persoonsgegevens in de FSV.

-

Op 12 december 2023 wordt dat verzoek opgevat als een inzageverzoek op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) en wordt dat door de Belastingdienst toegewezen. Daarbij worden de onder 2.3.4 opgenomen gegevens nogmaals verstrekt, met dien verstande dat in de rubriek ‘aantekeningen’ een deel van de tekst niet is vermeld, namelijk: “Nieuwe va opgelegd (…) medewerker Belastingdienst<<”

-

Op 23 februari 2024 stuurt de Belastingdienst aan belanghebbende een brief met daarin een aanvulling op de beslissing van 12 december 2023. Daarbij worden de onder 2.3.4 opgenomen gegevens nogmaals verstrekt, met dien verstande dat in de rubriek ‘aantekeningen’ nu is opgenomen:


“Komt uit DagboekPIT,
tabblad Aangiftefraude,
Idnr [#] .
LopendBijFiod: Nee
nieuwe va opgelegd
ivm loon Zie LH FLG
2012.”

2.3.8. In mei 2024 stuurt de Belastingdienst aan belanghebbende een beslissing op het bezwaar inzake het AVG-inzageverzoek, met als bijlage computerschermafdrukken van de drie hierna genoemde voorlopige aanslagen. In de beslissing staat onder meer:

Tegenstrijdigheden

U geeft in de bezwaarschriften aan dat de verstrekte informatie tegenstrijdigheden bevat. Zo geeft u aan dat de rubriek ‘aantekeningen’ ziet op loongegevens 2012, terwijl de registratie ziet op het belastingjaar 2013. Daarnaast hebt u contact gehad met een Belastingdienst-medewerker, waarbij is aangegeven dat het om een voorlopige aanslag inkomstenbelasting zou gaan.

Deze onduidelijkheid is begrijpelijk en daarom heb ik onderzocht waar de FSV-registratie op ziet. Ik ben tot de conclusie gekomen dat de FSV-registratie ziet op het jaar 2013. Er zijn in totaal 3 voorlopige aanslagen inkomstenbelasting 2013 opgelegd. Ik geef hieronder het verloop van deze voorlopige aanslagen weer:

▪ De eerste voorlopige aanslag is in het systeem opgevoerd op 2 november 2012 en heeft dagtekening 15 januari 2013. Dit betreft een voorlopige aanslag welke ieder jaar automatisch wordt opgelegd. In deze voorlopige aanslag is het belastbaar loon gesteld op € 88.705 en de verrekende loonheffing op € 31.472. Er is rekening gehouden met aftrekposten. Het bedrag van deze voorlopige aanslag is -/- € 15.478 (een negatieve voorlopige aanslag derhalve).

▪ De tweede voorlopige aanslag is in het systeem opgevoerd op 2 mei 2013 en heeft dagtekening 15 juni 2013. Deze voorlopige aanslag is handmatig opgelegd, rekening houdend met de FLG-gegevens 2012. In deze voorlopige aanslag is het belastbaar loon gesteld op € 48.724 en de verrekende loonheffing op € 11.408. Er is rekening gehouden met aftrekposten. Het bedrag van deze voorlopige aanslag is € 5.927 (een positieve voorlopige aanslag derhalve).
▪ De derde voorlopige aanslag is in het systeem opgevoerd op 12 mei 2014 en heeft dagtekening 24 juni 2014. Deze voorlopige aanslag is opgelegd na binnenkomst van de aangifte IB/PVV 2013 op 31 maart 2014.

De rubriek ‘aantekeningen’ in de herstelbeschikking verwijst naar het systeem FLG, dat de Belastingdienst gebruikt om loongegevens te kunnen raadplegen, en het jaar 2012. Voor belastingjaar 2013 is een voorlopige aanslag inkomstenbelasting opgelegd met een wijziging in de loongegevens waarbij rekening is gehouden met de gegevens die FLG weergeeft over het jaar 2012. Het te betalen bedrag van deze voorlopige aanslag was € 5.927. Dit is exact het bedrag dat de FSV-registratie als belastingnadeel aangeeft.

Onvolledigheden

U geeft in de bezwaarschriften aan dat de beslissing en de herstelbeschikking op het inzageverzoek onvolledig zijn, omdat niet bekend is wat de reden voor afdoening is geweest, terwijl er wel een datum van afdoening wordt genoemd. De FSV-registratie is afgedaan op 2 mei 2013, nadat de tweede voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2013 is opgevoerd. Met het opvoeren van deze voorlopige aanslag, is de FSV-registratie afgedaan.”

2.3.9. Het dossier bevat geen aangifte die of verzoek dat kan worden gerelateerd aan een datum van binnenkomst bij de Belastingdienst op 12 februari 2013.

2.3.10. Op de zitting bij het Hof is over de FSV-registratie als volgt verklaard:

De voorzitter neemt met partijen door welke stukken ten aanzien van de FSV-registratie aanwezig zijn in het dossier.

Het overzicht als bijlage bij het verweerschrift van de inspecteur in hoger beroep van 23 mei 2022 vermeldt de aanleiding voor de opname van belanghebbende in de FSV. Dit betreft een aangifte of verzoek van 12 februari 2013. De voorzitter vraagt de inspecteur of het klopt dat dit stuk niet te achterhalen is. Dat lijkt namelijk soms wat onduidelijk, en dan doel ik op het contact wat er is geweest met de heer [E] , of dat stuk wel of niet gevonden is.

De inspecteur: nee, die brief of het verzoek is echt niet te vinden. Er zijn veel registraties in de FSV geweest waarbij een zogenaamd event de aanleiding is geweest voor de opname, maar waarbij we het betreffende stuk niet meer kunnen vinden. We hebben ook contact gehad met de heer [E] . Ook hij kan het betreffende stuk niet meer vinden. Wellicht heeft hij aan belanghebbende alleen in algemene bewoordingen medegedeeld welk stuk aan de opname ten grondslag heeft gelegen.

(…)

De voorzitter: de FSV-registratie is dan geweest gedurende het bezwaar. Meneer [C] , u was de bezwaarbehandelaar. Ik hoor u zonet zeggen dat u niet op de hoogte was van de FSV registratie. Klopt het dat u tijdens de behandeling van het bezwaar niet op de hoogte was van de FSV-registratie van meneer [X] ?

De inspecteur ( [C] ): dat klopt. Gedurende de behandeling van het bezwaar tegen de navorderingsaanslag was ik niet op de hoogte van de registratie van belanghebbende in het systeem. U vraagt wanneer ik daarvan dan wel op de hoogte kwam. Pas bij ontvangst van het verzoek tot herziening in 2022 ben ik hiervan op de hoogte gekomen.”

3 Geschil

In geschil is of de uitspraak van het Hof van 27 juli 2017 moet worden herzien in verband met de opname van de gegevens van belanghebbende in de Fraude Signalering Voorziening.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing