Gerechtshof Arnhem, 18-10-2011, BU2107, 11-00069
Gerechtshof Arnhem, 18-10-2011, BU2107, 11-00069
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 18 oktober 2011
- Datum publicatie
- 28 oktober 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2011:BU2107
- Zaaknummer
- 11-00069
Inhoudsindicatie
Heffingsrente.
Mediationovereenkomst staat niet aan berekening van heffingsrente in de weg.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 11/00069
uitspraakdatum: 18 oktober 2011
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 januari 2011, nummer AWB 10/1659,
in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.722. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 769.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.269 en de beschikking heffingsrente tot
€ 740.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 6 januari 2011 ongegrond verklaard.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek en de Inspecteur een conclusie van dupliek ingezonden.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door diens echtgenote X-Y, alsmede de Inspecteur.
1.6 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende heeft voor het jaar 2006 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.381.
2.2 De Inspecteur heeft bij voorlopige aanslag een teruggaaf verleend van € 7.124 inclusief heffingsrente.
2.3 Naar aanleiding van een nader onderzoek, waarbij de Inspecteur informatie heeft ingewonnen bij belanghebbende (drie vragenbrieven gedagtekend 3 juli 2008, 17 juli 2008 respectievelijk 18 september 2008) en bij derden (verzoek om gegevens Stichting Nationale Autopas d.d. 19 november 2008), heeft de Inspecteur bij brief van 12 maart 2009 aan belanghebbende meegedeeld dat hij voornemens is van de door belanghebbende ingediende aangifte af te wijken.
2.4 Ten einde het tussen belanghebbende en de Inspecteur gerezen geschil te beslechten hebben partijen onder leiding van een mediator overleg gevoerd. Het tussen belanghebbende en de Inspecteur gevoerde mediationoverleg heeft op 19 augustus 2009 plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit overleg heeft de mediator (A) een concept vaststellingsovereenkomst opgesteld gedagtekend 19 augustus 2009. In het concept is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“3. Geschil
Het geschil betreft de inkomstenbelasting voor de jaren 2006 (…). Partijen hebben het geschil als volgt omschreven: Betreft aangiften inkomstenbelasting 2006 (…) van de heer en mevrouw X. Het gaat met name om de kwalificatie van de inkomsten en aftrekposten en eventueel aanwezigheid van een bron van inkomen
(…)
4. Gevolgen van deze standpunten
4.1 Aanslagen/ beschikkingen
De Inspecteur zal de aanslagen (en) (jaar, middel, soort)
…………………………………………………………
Als volgt vaststellen:
…………………………………………………………
…………………………………………………………
De Inspecteur verklaart binnen …… weken de aanslagen/beschikkingen aan te passen aan hetgeen in deze vaststellingsovereenkomst is geregeld.
4.2 Heffingsrente en invorderingsrente
Op de aanslagen is het wettelijk systeem van heffingsrente en invorderingsrente van toepassing.
(…)”
2.5 De mediator heeft de genoemde vaststellingsovereenkomst per mailbericht gedagtekend 20 augustus 2009 doorgezonden aan de Inspecteur met het verzoek om punt 4.1 in te vullen, te ondertekenen en ter ondertekening door te zenden aan belanghebbende.
2.6 De Inspecteur heeft bij brief van 30 augustus 2009 de op 19 augustus 2009 gedagtekende vaststellingsovereenkomst doorgezonden aan belanghebbende met het verzoek tot ondertekening. De vaststellingsovereenkomst zoals deze door de Inspecteur onder punt 4 is ingevuld luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
(…)
4. Gevolgen van deze standpunten
4.1 Aanslagen / beschikkingen
De Inspecteur zal de aanslag(en) inkomstenbelasting over 2006 als volgt vaststellen:
IB 2006 van de heer X inkomen uit werk en woning na persoonsgebonden aftrek: € 26.722
(…)
4.2 Heffingsrente en invorderingsrente
Op de aanslagen is het wettelijk systeem van heffingsrente en invorderingsrente van toepassing.
(…)”
2.7 Naar aanleiding van de op 31 augustus 2009 door belanghebbende ontvangen vaststellingsovereenkomst, heeft belanghebbende bij brief van 3 september 2009 aan de Inspecteur meegedeeld dat hij de vaststellingsovereenkomst niet wenste te ondertekenen wegens gebreken in de vaststellingsovereenkomst en vanwege de bejegening door de Inspecteur.
2.8 Op 28 oktober 2009 heeft nader overleg plaatsgevonden tussen belanghebbende en de Inspecteur. Dit overleg heeft geresulteerd in een – met handgeschreven notities aangevulde – vaststellingsovereenkomst met dagtekening 28 oktober 2009. De tekst van deze vaststellingsovereenkomst – voor zover hier van belang – luidt als volgt:
“3. Geschil
Het geschil betreft de inkomstenbelasting voor de jaren 2006 en volgende.
Partijen hebben het geschil als volgt omschreven:
Betreft aangiften inkomstenbelasting 2006 en volgende van de heer en mevrouw X. Het gaat met name om de kwalificatie van de inkomsten en aftrekposten en eventueel aanwezigheid van een bron van inkomen. Betreft de communicatie tussen Belastingdienst en dhr. en mw. X (…)”
De tekst van onderdeel 4 is geheel met pen doorgehaald.
2.9 De onder 2.8 genoemde vaststellingsovereenkomst is door zowel belanghebbende, diens echtgenote als de Inspecteur voor akkoord ondertekend op 28 oktober 2009.
2.10 Bij brief van 4 november 2009 heeft de mediator de vaststellingsovereenkomst van 28 oktober 2009 in verband met de onduidelijkheid van het handschrift in getypte vorm aan de Inspecteur gezonden. De getypte tekst van de vaststellingsovereenkomst van 28 oktober 2009 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
(…) Het gaat met name om de kwalificatie van de inkomsten en aftrekposten en eventueel aanwezigheid van een bron van inkomen. Betreft de communicatie tussen Belastingdienst en de heer en mevrouw X.
4. N.V.T.
(…)”
2.11 Bij aanslag gedagtekend 18 december 2009 heeft de Inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende voor het jaar 2006 vastgesteld op € 26.722. De beschikking heffingsrente is daarbij berekend op een te betalen bedrag van € 769.
2.12 Naar aanleiding van het door belanghebbende ingediende bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar van 24 april 2010 de aanslag verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.269 en de heffingsrente tot € 740.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil of de heffingsrente ten bedrage van € 740 terecht door de Inspecteur in rekening is gebracht.
3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de vaststellingsovereenkomst die hij op 28 oktober 2009 met de Inspecteur is overeengekomen eraan in de weg staat dat de Inspecteur heffingsrente in rekening brengt.
3.3 De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend. De Inspecteur heeft daartoe gesteld dat de heffingsrente niet in de vaststellingsovereenkomst is geregeld zodat daarop de wettelijke bepalingen van toepassing zijn.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de beschikking heffingsrente en tot vernietiging van de beschikking heffingsrente.
3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Bij een vaststellingsovereenkomst binden de inspecteur en de belastingplichtige zich jegens elkaar aan een vaststelling van hetgeen tussen hen rechtens geldt, ook voor zover die vaststelling van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken (vergelijk Hoge Raad 27 mei 1992, nr. 27 848, LJN ZC4996, BNB 1992/302 en Hoge Raad 25 november 1992, nr. 28 717, LJN ZC5181, BNB 1993/63). Wordt een bepaald rechtsfeit, zoals in dit geval het al dan niet ontstaan van verschuldigdheid van heffingsrente, niet uitdrukkelijk in een vaststellingsovereenkomst betrokken, dan verandert de vaststellingsovereenkomst met betrekking tot dat feit de tussen partijen bestaande rechtstoestand niet (vergelijk Hoge Raad 22 april 1998, nr. 33 250, LJN AA2427).
4.2 De Hoge Raad oordeelde in zijn arrest van 25 augustus 1993, nr. 29 125, LJN ZC5425, BNB 1993/304 als volgt: “Het tweede middel strekt ten betoge dat de Inspecteur niet heeft bedongen dat er heffingsrente zou moeten worden voldaan, dat vaststaat dat over de heffingsrente in het geheel niet gesproken is en dat, aangezien belanghebbende niet met de heffing van heffingsrente heeft ingestemd, deze heffing gelet op het compromis niet kan plaatsvinden. Ook dit middel faalt. ’s Hofs oordeel dat het compromis er niet in voorziet dat de wettelijke regeling inzake heffingsrente buiten toepassing blijft, is feitelijk en niet onbegrijpelijk, zodat het in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden.”
4.3 Te dezen doet zich de vraag voor of de onderhavige vaststellingsovereenkomst aan heffing van heffingsrente in de weg staat. Tussen partijen is niet in geschil dat het door de Inspecteur in rekening gebrachte bedrag aan heffingsrente als zodanig juist is berekend.
4.4 Naar het oordeel van het Hof is in de tekst van de vaststellingsovereenkomst van 28 oktober 2009 redelijkerwijs niet te lezen dat de wettelijke regeling inzake heffingsrente met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2006 buiten toepassing zal blijven. Alsdan is in beginsel het wettelijk systeem van heffingsrente van toepassing.
4.5 Vervolgens dient te worden nagegaan of de Inspecteur heeft toegezegd dat de berekening van heffingsrente in het onderhavige jaar achterwege zal blijven dan wel door zijn gedragingen en/of mededelingen bij belanghebbende de indruk heeft gewekt, althans redelijkerwijs heeft kunnen wekken, dat hij van berekening van heffingsrente zal afzien. Het Hof acht het een noch het ander (voldoende) aannemelijk gemaakt. De enkele omstandigheid dat de Inspecteur tijdens de bespreking op 28 oktober 2009, ervan uitgaande dat de heffingsrente geen geschilpunt vormde, heeft ingestemd met doorhaling van onderdeel 4 van de vaststellingsovereenkomst – waaronder mede begrepen de bepaling ter zake van heffingsrente – brengt naar ’s Hofs oordeel nog niet mee dat dusdoende door de Inspecteur bewust en uitdrukkelijk afstand is gedaan van de berekening van de wettelijke heffingsrente. De Inspecteur heeft gesteld dat de heffingsrente geen gespreksonderwerp is geweest op 28 oktober 2009, behalve de vraag van de mediator en het antwoord van de Inspecteur over de doorhaling. Belanghebbende heeft, ook in acht nemend de lezing die zijn echtgenote daaromtrent ter zitting heeft gegeven onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht om zijn standpunt, dat tijdens de bespreking van 28 oktober 2009 dan wel ten tijde van de bespreking van 19 augustus 2009 is gesproken over de verschuldigdheid van heffingsrente, te onderbouwen. Gelet op het vorenstaande heeft de Inspecteur terecht de beschikking heffingsrente vastgesteld en de heffingsrente in rekening gebracht.
4.6 Voor zover belanghebbende met zijn betoog dat de Inspecteur niet de vereiste voortvarendheid zou hebben betracht bij de behandeling van het bezwaar, oordeelt het Hof als volgt. Er is niet gesteld noch is het Hof gebleken dat de Inspecteur de voorgeschreven termijnen heeft overschreden. Evenmin zijn feiten en omstandigheden gesteld of is het Hof anderszins gebleken dat sprake zou zijn van schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, waaronder begrepen het zorgvuldigheidsbeginsel, op grond waarvan matiging van heffingsrente zou zijn gerechtvaardigd, zodat belanghebbendes klacht faalt.
4.7 Hetgeen belanghebbende overigens met betrekking tot de motivering van de uitspraak van de Rechtbank heeft gesteld, kan naar het oordeel van het Hof geen aanleiding geven tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. Voor een rechter geldt de verplichting een beslissing te nemen ten aanzien van de door partijen aangevoerde geschilpunten voor zover deze relevant zijn om de rechtmatigheid van het bestreden besluit te kunnen beoordelen (vergelijk Hoge Raad 10 oktober 1923, B. 3299, Hoge Raad 23 februari 1927, B. 4019 en Hoge Raad 11 mei 1955, nr. 12 276,
, BNB 1955/224). Over verweren of grieven die niet tot vernietiging of vermindering van het bestreden besluit kunnen leiden, ook al zouden zij gegrond zijn, hoeft de rechter geen beslissing te nemen. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank in haar uitspraak inzicht gegeven in haar oordeel omtrent het tussen partijen gerezen geschil en de daarmee verband houdende grieven in haar oordeel betrokken, zodat aan de uitspraak naar het oordeel van het Hof geen (wezenlijke) motiveringsgebreken kleven.4.8 Voor zover belanghebbende met zijn grief dat hij als gevolg van de – zijns inziens ten onrechte – in rekening gebrachte heffingsrente is belemmerd in zijn bedrijfsvoering, een beroep op schadevergoeding heeft willen doen, oordeelt het Hof als volgt. Dit kennelijk op artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) stoelende verzoek dient reeds te worden afgewezen op grond van de omstandigheid dat een dergelijke schadevergoeding alleen mogelijk is indien de rechter is overgegaan tot gegrondverklaring van het (hoger) beroep. Gelet op het hiervoor overwogene heeft de Inspecteur terecht en in overeenstemming met de betreffende wettelijke bepalingen de beschikking heffingsrente vastgesteld. Van een gegrondverklaring van het hoger beroep is dan ook geen sprake. Voor zover belanghebbende een beroep heeft willen doen op een proceskostenveroordeling van de Inspecteur als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, oordeelt het Hof dat gegrondverklaring van het (hoger) beroep niet noodzakelijk is voor toekenning van een proceskostenvergoeding en de rechter te dezen een ruime beoordelingsvrijheid heeft (vergelijk Hoge Raad 26 november 2010, nr. 09/02076, LJN BL8869, BNB 2011/27). Het Hof ziet echter in het onderhavige geval geen aanleiding de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende te veroordelen.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lamens, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier. De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. R. den Ouden.
De beslissing is op 18 oktober 2011 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, Namens de voorzitter,
(C.E. te Brake) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 oktober 2011
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.