Home

Gerechtshof Den Haag, 17-01-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:680, BK-22/00475

Gerechtshof Den Haag, 17-01-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:680, BK-22/00475

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
17 januari 2023
Datum publicatie
22 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:680
Formele relaties
Zaaknummer
BK-22/00475
Relevante informatie
Art. 6.2a Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Aanslag IB/PVV 2018. Art. 6.1, lid 1, letters a en b, Wet IB 2001 en art. 2a, lid 1, Wet IB 2001.

Geen restant persoonsgebonden aftrek. Geen schending van de hoorplicht, nu belanghebbende de uitnodiging voor het horen via een elektronisch communicatiemiddel zonder opgaaf van redenen heeft geweigerd. Geen schending van het inzagerecht. Geen vergoeding van materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-22/00475

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 28 april 2022, nummer SGR 21/4094.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.621 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 50 belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de aanslag ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake hiervan is geen griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake is geen griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad ter zitting van 6 december 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

De door belanghebbende gedane aangifte IB/PVV 2018 vermeldt een bedrag aan loon van in totaal € 7.279, uitkeringen van in totaal € 8.763, een aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten van € 421 en een restant persoonsgebonden aftrek van € 16.500. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt nihil.

2.2.

De Inspecteur heeft met dagtekening 30 april 2019 een voorlopige aanslag IB/PVV 2018 aan belanghebbende opgelegd. Daarin is een persoonsgebonden aftrek van € 16.042 in aanmerking genomen. Het verzamelinkomen bedraagt nihil.

2.3.

De Inspecteur heeft bij brief met dagtekening 28 januari 2021 zijn voornemen tot afwijking van de aangifte IB/PVV 2018 ten aanzien van het restant persoonsgebonden aftrek aan belanghebbende kenbaar gemaakt:

“Uit mijn gegevens blijkt dat voor 2017 geen beschikking restant persoonsgebonden aftrek over voorgaande jaren is afgegeven. Ik ben dan ook van plan op dit punt van de aangifte af te wijken met een bedrag van € 16.500. Dit bedrag tel ik op bij het (belastbaar) inkomen uit de boxen waarop het bedrag door u in mindering was gebracht, te beginnen met het inkomen uit box 2, vervolgens box 3 en tot slot box 1.”

2.4.

Belanghebbende heeft bij e-mail van 2 februari 2021 om een nadere motivering ten aanzien van het voornemen tot afwijking van de aangifte verzocht. De Inspecteur heeft bij brief met dagtekening 9 februari 2021 de nadere motivering aan belanghebbende toegezonden en daarbij meegedeeld dat de afwijking van de aangifte zal worden gehandhaafd.

2.5.

De Inspecteur heeft met dagtekening 25 februari 2021 de definitieve aanslag IB/PVV 2018 aan belanghebbende opgelegd. In de definitieve aanslag is geen restant persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen. Het verzamelinkomen bedraagt (€ 7.279 plus € 8.763 minus € 421 =) € 15.621. Voorts is € 50 aan belastingrente in rekening gebracht. Het te betalen bedrag bedraagt € 879.

2.6.

Belanghebbende heeft op 3 maart 2021 bezwaar tegen de aanslag gemaakt. Bij brief met dagtekening 25 maart 2021 heeft de Inspecteur een vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar aan belanghebbende gezonden. Hierin is belanghebbende gewezen op zijn recht om gehoord te worden en op het recht tot inzage van de op zaak betrekking hebbende stukken.

2.7.

De Inspecteur heeft bij brief met dagtekening 21 mei 2021 aan belanghebbende een rappelbrief gezonden, waarin nogmaals de mogelijkheid is gegeven om te reageren op de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar.

2.8.

Belanghebbende heeft bij e-mail van 25 mei 2021 verzocht om een fysiek gesprek met de Inspecteur, niet zijnde de bezwaarbehandelaar, in diezelfde week.

2.9.

De Inspecteur heeft belanghebbende bij e-mail van 26 mei 2021 nogmaals uitgenodigd voor een hoorgesprek, waarbij drie mogelijke data en tijdstippen aan belanghebbende zijn voorgesteld. In de e-mail is tevens vermeld dat het hoorgesprek vanwege de coronamaatregelen telefonisch of via een videoverbinding zal plaatsvinden. Daarnaast is erop gewezen dat het hoorgesprek met de bezwaarbehandelaar en haar leidinggevende zal worden gevoerd en dat het hoorgesprek uitsluitend betrekking zal hebben op het bezwaar tegen de aanslag.

2.10.

Belanghebbende heeft hierop bij e-mail van 26 mei 2021 geantwoord het hoorgesprek niet telefonisch of via een videoverbinding te willen voeren. Daarnaast heeft belanghebbende wederom laten weten uitsluitend een gesprek met de Inspecteur te wensen.

2.11.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd. Er heeft geen hoorgesprek plaatsgevonden.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“Restant persoonsgebonden aftrek

14. Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) komt de persoonsgebonden aftrek in mindering op het inkomen uit werk en woning van het kalenderjaar, maar verminderd [vermindert, Hof] de persoonsgebonden aftrek het inkomen uit werk en woning niet verder tot nihil. De niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek wordt op grond van artikel 6.2a, eerste lid, van de Wet IB 2001 door de inspecteur vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.

15. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat recht op het restant persoonsgebonden aftrek bestaat. Eiser heeft hiertoe geen gronden aangevoerd of stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn stellingname. Hiermee is eiser dan ook niet in zijn bewijslast geslaagd. Verweerder heeft een uitdraai van zijn computersysteem aan de rechtbank overgelegd, waaruit volgt dat geen beschikking is afgegeven voor het restant persoonsgebonden aftrek. Zonder een door de inspecteur vastgestelde voor bezwaar vatbare beschikking, heeft eiser op grond van het voorgaande geen recht op aftrek van het restant aan persoonsgebonden aftrek. Verweerder heeft het restant persoonsgebonden aftrek dan ook terecht niet voor aftrek toegestaan.

Schending hoorplicht

16. Voordat op een bezwaar beslist kan worden, dient het bestuursorgaan op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de belanghebbende in de gelegenheid te stellen om gehoord te worden. Uitgangspunt daarbij is, zoals bepaald in paragraaf 9, derde lid, van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht, een fysiek hoorgesprek. Dit is anders indien de belanghebbende aangeeft dat telefonisch horen volstaat en een telefoongesprek op een zodanige wijze plaatsvindt dat het zich materieel niet onderscheidt van een fysieke hoorzitting.[1]

17. In beginsel is op grond van het voorgaande de hoorplicht door verweerder geschonden, omdat eiser niet tegen zijn wil in telefonisch gehoord kan worden. Echter, vanwege de uitbraak van het Corona-virus en de daarbij door de overheid afgekondigde maatregelen, kan in dit bijzondere geval in redelijkheid niet onverkort worden vastgehouden aan het uitgangspunt van een fysiek hoorgesprek. Daarbij neemt de rechtbank in haar overweging mee dat verweerder voldoende mogelijkheid heeft geboden voor het houden van een hoorgesprek en ook een gesprek via videoverbinding heeft aangeboden. Dat eiser heeft geweigerd het hoorgesprek via deze middelen te laten plaatsvinden, kan dan ook niet aan verweerder worden toegerekend. Ook het niet willen aangaan van een hoorgesprek met de bezwaarbehandelaar komt voor rekeningen en risico van eiser. Verweerder heeft voldoende gehoor gegeven aan de klachten van eiser door ook de leidinggevende van verweerder aan het hoorgesprek te willen laten deelnemen. Dat de bezwaarbehandelaar bij het hoorgesprek aanwezig zal zijn is voldoende duidelijk en gemotiveerd aan eiser kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat een ander dan de bezwaarbehandelaar het hoorgesprek had moeten voeren. Gezien het voorgaande heeft verweerder de hoorplicht niet geschonden.

Schending recht op inzage

18. Voorafgaand aan het horen dienen alle op de zaak betrekking hebbende stukken op grond van artikel 7:4, tweede lid, van de AWB voor een belanghebbende ter inzage te worden gelegd. Het recht op inzage brengt voor het bestuursorgaan niet de verplichting met zich mee om voorafgaand aan het hoorgesprek de stukken aan belanghebbende toe te zenden, maar slechts de verplichting om de stukken ter kennisneming voor belanghebbende beschikbaar te stellen.[2]

19. Uit het voorgaande volgt voor verweerder niet de verplichting om de stukken aan eiser toe te zenden als het hoorgesprek niet heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft eiser ook voldoende gewezen op het inzagerecht. Het inzagerecht is op grond van het voorgaande dan ook niet door verweerder geschonden.

20. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.

21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

[1] Zie Hoge Raad 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2306.

[2] Kamerstukken II 1989/1989, 21 221, nr. 3.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing