Home

Gerechtshof Den Haag, 28-02-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:786, BK-22/00529

Gerechtshof Den Haag, 28-02-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:786, BK-22/00529

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
28 februari 2023
Datum publicatie
30 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:786
Formele relaties
Zaaknummer
BK-22/00529
Relevante informatie
Art. 225 Gemw, Art. 231 Gemw, Art. 234 Gemw, Art. 3:42 Awb, Art. 20 AWR

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag parkeerbelasting. Aanwijzingsbesluit niet op voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Reparatie formeel gebrek, geen benadeling belanghebbende. De bezwaarbehandelaar is bevoegd. De Heffingsambtenaar is ter zitting vertegenwoordigd door een daartoe bevoegd persoon. Vrije bewijsleer. Ook als geen parkeerbelasting is voldaan, kan een naheffingsaanslag worden opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-22/00529

Uitspraak van 28 februari 2023

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: N. van der Laan)

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Delft, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 2 mei 2022, nummer SGR 21/2226.

Procesverloop

1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd ten bedrage van € 91, bestaande uit € 30 parkeerbelasting en € 61 kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag (de naheffingsaanslag).

1.2. De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake is een griffierecht van € 49 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende is bij brief van 26 juli 2022 in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie in te dienen en heeft hiervan bij brief van 8 augustus 2022 gebruikgemaakt. De Heffingsambtenaar heeft op 9 augustus 2022 de bij het verweerschrift behorende bijlagen toegezonden. Belanghebbende heeft vervolgens op 17 augustus 2022 een nader stuk met zes producties ingediend.

1.5. Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. De griffier heeft partijen bij brief van 26 juli 2022 bericht dat het Hof voornemens is een zitting achterwege te laten, tenzij partijen uiterlijk binnen twee weken na de dagtekening van voormelde brief laten weten dat zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben niet verzocht om een mondelinge behandeling. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Regelgeving

2.1. De raad van de gemeente Delft (de gemeenteraad) heeft in zijn openbare vergadering van 26 september 2019 de Verordening houdende regels omtrent parkeerregulering en parkeerbelasting 2019 (de Parkeerverordening 2019) vastgesteld. De Parkeerverordening 2019 is op 9 oktober 2019 gepubliceerd in het Gemeenteblad 2019, nr. 244393 en in werking getreden op 1 december 2019.

2.2. De Parkeerverordening 2019 luidt, voor zover hier van belang:

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

(…)

m. parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

Artikel 10 Belastbaar feit

Onder de naam 'parkeerbelastingen' worden de volgende belastingen geheven:

a. een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij deze verordening te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

(…)

Artikel 11 Belastingplicht

1. De belasting bedoeld in artikel 10, onderdeel a, wordt geheven van de degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd.

2. Als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:

a. degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;

b. zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 10, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het motorvoertuig, met dien verstande dat

1.als een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overlegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het motorvoertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd;

2. als blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd.

(…)

Artikel 12 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak

De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

Artikel 13 Wijze van heffing

1. De belasting bedoeld in artikel 10, onderdeel a, wordt geheven door voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt:

a. het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften.

b. het bij aanvang van het parkeren inbellen of aanmelden op een centrale computer op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften.

(…)

Artikel 14 Ontstaan van de belastingschuld

1. De belasting bedoeld in artikel 10, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het aanmelden bij de centrale computer.

(…)

Artikel 15 Termijnen van betaling

1. De belasting bedoeld in artikel 10, onderdeel a, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald bij de aanvang van het parkeren.

2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid moet de belasting overeenkomstig de aangifte worden betaald binnen twee maanden na het einde van het parkeren, als het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het aanmelden bij de centrale computer.

(…)

Artikel 16 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 10, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt door de raad bij openbaar te maken besluit.

Artikel 18 Kosten

1. De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 10, onderdeel a, bedragen € 61,-.

(…)

Artikel 21 Inwerkingtreding en overgangsbepaling

(…)

2. Deze verordening treedt in werking op 01 december 2019.

(…)

4. De datum van ingang van de heffing is 01 december 2019.

Bijlage 1 Tarieventabel Verordening parkeerregulering en parkeerbelasting Delft 2019

1. Het tarief voor het parkeren bij een parkeerapparatuurplaats als bedoeld in artikel 10, onderdeel a van de verordening bedraagt:

In het gebied (gebiedsbegrenzing conform figuur 1):

1. Binnenstad

Per 60 minuten:

Maximum 24-uurstarief (dagvergunning):

1.1

€ 3,20

€ 30,00

1.2

€ 30,00 (1)

€ 30,00

1.3

€ 3,20

€ 18,25

2. Binnenring

Per 60 minuten:

Maximum 24-uurstarief (dagvergunning):

2.1

€ 0,60 (2)/ € 3,20

€ 30,00

2.2

€ 30,00 (1)

€ 30,00

2.3

€ 3,20

€ 30,00

3. Buitenring

Per 60 minuten:

Maximum 24-uurstarief (dagvergunning):

3.1

€ 0,60 (3)/ € 2,00

€ 8,65

3.2

€ 30,00 (1)

€ 30,00

3.3

€ 2,00

€ 8,65

3.4

€ 0,60 (3)/ € 2,00

(1): Tarief geldt per periode van 24 uur of een gedeelte daarvan.

(2): Het tarief bedraagt € 3,20 per 60 minuten. Van maandag tot en met zaterdag van 12.00 tot 18:00 uur en op vrijdagavond tot 21:00 uur bedraagt het tarief € 0,60 voor de eerste 60 minuten en € 3,20 voor elke volgende 60 minuten

(3): Het tarief bedraagt € 0,60 voor de eerste 60 minuten en € 2,00 voor elke volgende 60 minuten

(…)”

2.3. De gemeenteraad heeft bij besluit van 26 september 2019 het Aanwijzingsbesluit betaald parkeren Delft 2019 vastgesteld (het Aanwijzingsbesluit). Dit is gepubliceerd in het gemeenteblad van 11 oktober 2019, nr. 248048 en in werking getreden op 1 december 2019. Het aanwijzingsbesluit luidt, voor zover hier van belang:

“Besluit

1. aan te wijzen de locaties en het tijdstip waarop tegen betaling van belasting als bedoeld in artikel 10, onderdeel a, van de verordening parkeerregulering en parkeerbelasting mag worden geparkeerd zoals vermeld in de bij dit besluit behorende bijlage 1.

(…)

4. de wijze waarop tegen betaling van de parkeerbelasting als bedoeld in artikel 10, onderdeel a en b, van de verordening parkeerregulering en parkeerbelasting mag worden geparkeerd, vast te stellen zoals vermeld in de bij dit besluit behorende bijlage 2.

Bijlage 1

(…)

Plaats en tijdstip betaald parkeren en belanghebbendenparkeren

Binnen Delft gelden de volgende betaaltijden voor parkeerbelasting:

Code betaaltijden

Dag van de week

Tijdstip (uur)

Toelichting

I

Ma t/m zat

10.00-24.00

Van toepassing in gebied B

Zondag

12.00 - 24.00

(…)

(…)

(…)

(…)

(…)

Betaald parkeren en belanghebbendenparkeren

De parkeerduur is onbeperkt. De per keer mogelijk te betalen parkeertijd is afhankelijk van de parkeerapparatuur.

Parkeren tegen betaling van parkeerbelasting of met een parkeervergunning op de in de vergunning aangewezen plaats of wijze is toegestaan op alle aangegeven parkeerplaatsen en weggedeelten welke vallen binnen de hieronder omschreven straten of gebieden, voor zover niet op andere wijze een parkeerverbod geldt:

Binnenstad

Gebied B

Nr.

Straat/gebied

Details

Tariefcode

Betaaltijden

(…)

(…)

(…)

(…)

(…)

1i.

[naam straat]

Gehele straat

1.2

I

(…)

(…)

(…)

(…)

(…)

(…)”

Feiten

3.1.

Tijdens een controle op 13 juli 2020 om 10:54 uur is met behulp van een door een scanauto gemaakte scan geconstateerd dat de auto van belanghebbende met kenteken [kenteken] (de auto) geparkeerd stond aan de [naam straat] te Delft. Deze locatie is aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting kan worden geparkeerd. Op voornoemd tijdstip was voor de auto geen parkeerbelasting voldaan. Om die reden is aan belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd.

3.2.

Ter onderbouwing van de naheffingsaanslag heeft de Heffingsambtenaar een ‘dossier naheffingsaanslag’ overgelegd. Hierin zijn onder meer de gegevens van het voertuig, de gegevens van de overtreding alsmede de verwerkingshistorie daarvan opgenomen. Het dossier vermeldt onder andere de volgende gegevens:

-

Onder ‘Gegevens overtreding’ is het kenteken opgenomen, de datum en het tijdstip van de constatering, de gps-coördinaten van het voertuig, het adres, het nummer van de parkeerplaats en of er geparkeerd is.

-

Onder ‘Verwerkingshistorie’ zijn de gegevens die de scanauto heeft gegenereerd verwerkt, onder vermelding van de datum en het tijdstip waarop de verwerking heeft plaatsgevonden. Daarbij is geconstateerd dat er geen geldige parkeerrechten zijn gevonden, een beeldcontrole heeft plaatsgevonden en later een nachtcontrole heeft plaatsgevonden. Vervolgens is de naheffingsaanslag opgelegd.

-

Onder ‘Geo informatie’ zijn de gps-coördinaten van de locatie van de gescande auto opgenomen, waarbij op een via Google Maps gegenereerde kaart de locatie van het gescande voertuig met een pijl is weergegeven.

-

Onder ‘Foto’s’ zijn tien foto’s van de auto opgenomen die door de scanauto ten tijde van de kentekenscan zijn genomen, waarbij de datum en het tijdstip waarop de foto’s zijn gemaakt zijn vermeld.

Oordeel van de Rechtbank

4. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:

Bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag

9. De naheffingsaanslag is opgelegd door [A B.V.] (h.o.d.n. [A B.V.] ). De gemeente Delft heeft het parkeerbeheer ondergebracht bij [B B.V.] , een 100% dochteronderneming van de gemeente. Op grond van artikel 225 van de Gemeentewet mag in het kader van parkeerregulering een belasting worden geheven. Ingevolge artikel 231 van de Gemeentewet in samenhang met de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is het college van burgemeester en wethouders bevoegd daartoe een heffingsambtenaar aan te wijzen. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat het college van burgemeester en wethouders van Delft (het college) van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt en op 24 november 2020 de directeur van [A B.V.] met terugwerkende kracht naar 1 januari 2020 heeft aangewezen als "ambtenaar belast met de heffing en invordering van parkeerbelasting in de gemeente Delft". Bij aanstellingsbesluit van 17 december 2019 heeft het college de directeur van [A B.V.] met ingang van 1 januari 2020 aangesteld als onbezoldigd gemeenteambtenaar van de gemeente Delft. Per diezelfde datum zijn ook de medewerkers van [A B.V.] als onbezoldigd gemeenteambtenaar aangesteld. In zijn hoedanigheid van heffingsambtenaar is de directeur van [A B.V.] op grond van artikel 20 AWR in samenhang met artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet bevoegd tot het opleggen van een naheffingsaanslag indien de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan. Volgens de verklaring van de heffingsambtenaar van 17 maart 2021 zijn alle medewerkers die volgens hun functieomschrijving als taak hebben het uitvoeren van fiscale parkeercontrole, bevoegd om naheffingsaanslagen op te leggen. Met de overgelegde stukken heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslag bevoegdelijk is opgelegd. Dat sommige besluiten pas op 17 februari 2021 in het Gemeenteblad van de gemeente Delft zijn opgenomen maakt dat niet anders.

Bevoegdheid tot het doen van uitspraak op bezwaar

10. De uitspraak op bezwaar is gedaan door de heffingsambtenaar van de gemeente Delft en ondertekend door [C] . Artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) schrijft voor dat een mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen. Het besluit waartegen het bezwaar zich richt is de naheffingsaanslag die, zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, krachtens mandaat is opgelegd door één van de parkeercontroleurs van [B B.V.] . De stelling van eiser dat de uitspraak op bezwaar niet bevoegd is genomen, volgt de rechtbank niet. De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel over de bevoegdheid van [C] om namens de heffingsambtenaar op het bezwaarschrift te beslissen. Aldus is de uitspraak op bezwaar eveneens bevoegdelijk gedaan.

Bevoegdheid tot vertegenwoordiging

11. Blijkens de overgelegde machtiging van 4 oktober 2021 heeft de heffingsambtenaar aan een aantal personen, waaronder [D] machtiging verleend om hem bij de behandeling van het beroep te vertegenwoordigen.

Het belastbaar feit

12. Verweerder heeft de door de scanauto tijdens de parkeercontroles genaakte foto's en uitdraaien uit het GPS-systeem overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze stukken en de gegeven toelichting, die de precieze datum, het tijdstip en de locatie vermelden waarop de scan is uitgevoerd, dat de auto op 13 juli 2020 10:54 uur geparkeerd stond aan de [naam straat] .

13. Voor zover eiser betoogt dat de foto's en/of de vastlegging van de GPS-coördinaten van de scanauto ontoelaatbaar zijn als bewijs, gaat dit betoog niet op. Door middel van het gebruik van foto's in combinatie met GPS-gegevens van de scanauto kan de heffingsambtenaar voldoen aan zijn bewijslast dat de belastbare feiten zich hebben voorgedaan (vgl. gerechtshof Den Haag 23 april 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1775 en gerechtshof Den Haag 28 augustus 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2348). De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze door verweerder ingebrachte gegevens en acht hem geslaagd in zijn bewijslast dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan. Nu de verschuldigde parkeerbelasting niet door eiser is voldaan, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.

Aangifte

14. Eiser heeft nog aangevoerd dat er geen mogelijkheid was om een naheffingsaanslag op te leggen, nu er geen aangifte is gedaan. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. Door het parkeren van het voertuig is een belastbaar feit ontstaan. De aangifte bestaat hieruit dat men ingevolge artikel 234, tweede lid, van de Gemeentewet jo. artikel 13 van de Parkeerverordening Delft 2020 de parkeerapparatuur in werking stelt en daarna het verschuldigde bedrag voldoet. Nu dit laatste niet in gebeurd, is er aanleiding het verschuldigde bedrag na te heffen.

15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

5.1.

In geschil is, naar het Hof begrijpt, of:

  1. de naheffingsaanslag is opgelegd door een daartoe bevoegd persoon;

  2. de uitspraak op bezwaar genomen is door een daartoe bevoegd persoon;

  3. de Heffingsambtenaar ter zitting bij de Rechtbank vertegenwoordigd is door een daartoe bevoegd persoon;

  4. e naheffingsaanslag terecht is opgelegd, meer specifiek of de auto van belanghebbende op genoemd tijdstip en datum stond geparkeerd aan de [naam straat] te Delft; en

  5. of een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen kan worden opgelegd bij het niet doen van aangifte.

5.2.

Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Heffingsambtenaar bevestigend.

5.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag.

5.4.

De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Bevoegdheid Heffingsambtenaar

6.1.

Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet in samenhang met de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) is het college van burgemeester en wethouders bevoegd een heffingsambtenaar aan te wijzen. Uit de door de Heffingsambtenaar overgelegde stukken blijkt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft (het college) van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Uit de stukken blijkt het navolgende.

6.2.1.

Het college heeft bij besluit van 19 december 2017 de directeur van [B B.V.] aangesteld als onbezoldigd gemeenteambtenaar van de gemeente Delft (het aanstellingsbesluit). Eveneens bij besluit van 19 december 2017 heeft het college de directeur van [B B.V.] aangewezen als ambtenaar belast met de heffing en invordering van parkeerbelasting in de gemeente Delft (het aanwijzingsbesluit 2017). Zowel bij het aanstellingsbesluit als bij het aanwijzingsbesluit 2017 is bepaald dat het besluit in werking treedt op 1 januari 2018 en geldt voor de duur van de Dienstverleningsovereenkomst tussen de gemeente Delft en [B B.V.] van 22 december 2017 (de Dienstverleningsovereenkomst). Het aanstellingsbesluit is gepubliceerd in het Gemeenteblad van de gemeente Delft (het Gemeenteblad) van 17 februari 2021, nr. 49905 en het aanwijzingsbesluit 2017 is gepubliceerd in het Gemeenteblad van 17 februari 2021, nr. 49902.

6.2.2.

Het aanslagbiljet vermeldt in de linkerbovenhoek het logo [A B.V.] en in de rechterbovenhoek het logo [B B.V.] . Op het biljet is verder vermeld dat de gemeente Delft de invordering van de naheffingen parkeerbelastingen heeft uitbesteed aan [A B.V.] . Het had belanghebbende gelet op deze vermeldingen in onderling verband beschouwd duidelijk moeten zijn dat de naheffingsaanslag is opgelegd door (de Heffingsambtenaar van) de gemeente Delft en dat de gemeente als invorderingsorgaan [A B.V.] heeft aangewezen. Ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag was de directeur van [B B.V.] aangewezen als heffingsambtenaar van de gemeente Delft.

6.2.3.

Belanghebbende betoogt – zo begrijpt het Hof – dat de naheffingsaanslag onbevoegd is opgelegd, omdat het besluit waarin de directeur van [B B.V.] is aangewezen als heffingsambtenaar, gelet op het bepaalde in artikel 3:40 in combinatie met 3:42, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), pas na de publicatie daarvan in het Gemeenteblad in werking is getreden. De omstandigheid dat het aanwijzingsbesluit 2017 aldus pas op 17 februari 2021 is gepubliceerd in het Gemeenteblad, brengt mee dat de naheffingsaanslag, die als dagtekening 16 juli 2020 heeft, moet worden vernietigd, aldus belanghebbende.

6.2.4.

Vast staat dat de directeur van [B B.V.] bij besluit van 19 december 2017 is aangewezen als heffingsambtenaar van de gemeente Delft. Hoewel aan het aanwijzingsbesluit 2017 een formeel gebrek kleeft doordat het ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag (nog) niet op de in artikel 3:42, lid 2, Awb voorgeschreven wijze was bekendgemaakt, behoeft aan dit gebrek ingevolge het bepaalde in artikel 6:22 Awb echter geen sanctie te worden verbonden, tenzij de belanghebbende daardoor zou zijn benadeeld (vgl. HR 14 augustus 2015, ECLI:NL:HR:2015:2162, BNB 2015/208 en HR 6 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3224, BNB 2016/29). Nu gesteld noch gebleken is dat belanghebbende enig nadeel heeft ondervonden door het aan het aanwijzingsbesluit 2017 klevende formele gebrek en de stukken ook geen aanwijzing bevatten dat een zodanige benadeling zich heeft voorgedaan, wordt hieraan geen sanctie verbonden.

Bevoegdheid bezwaarbehandelaar

6.3.

De uitspraak op bezwaar is met dagtekening 13 februari 2021 namens de Heffingsambtenaar gedaan door [C] . Het Hof onderschrijft het oordeel van de Rechtbank dat er geen aanleiding is voor twijfel over de bevoegdheid van [C] om namens de Heffingsambtenaar op het bezwaar te beslissen. Hierbij is in aanmerking genomen dat bij aanstellingsbesluit van 17 december 2019 de medewerkers lokale belastingen, de administratief invorderingsmedewerkers en de belastingdeurwaarder van [A B.V.] en [E B.V.] met ingang van 1 januari 2020 zijn aangesteld als onbezoldigd gemeenteambtenaar van de gemeente Delft.

Bevoegdheid vertegenwoordiging Heffingsambtenaar

6.4.1.

Het Hof begrijpt uit de reactie van belanghebbende op het verweerschrift dat hij betwist dat [D] en [F] bevoegd zijn om de Heffingsambtenaar te vertegenwoordigen bij respectievelijk de (zitting van de) Rechtbank en het Hof.

6.4.2.

Bij aanstellingsbesluit van 17 december 2019 heeft het college met ingang van 1 januari 2020 de directeur van [A B.V.] aangesteld als onbezoldigd gemeenteambtenaar van de gemeente Delft. Het aanstellingsbesluit van 17 december 2019 is gepubliceerd in het Gemeenteblad van 17 februari 2021, nr. 49896. Vervolgens heeft het college bij besluit van 24 november 2020 aangewezen als ambtenaar belast met de heffing en invordering van parkeerbelasting in de gemeente Delft:

- de directeur van [A B.V.] ,

- de directeur van [E B.V.] , en

- de directeur van [G B.V.]

Hierbij is bepaald dat voornoemd besluit op 1 januari 2020 in werking treedt voor de aanwijzing van de directeuren van [A B.V.] en [E B.V.] en op 1 augustus 2020 voor de directeur van [G B.V.] en geldt voor de duur van de Dienstverleningsovereenkomst en de duur van de overeenkomst tussen [B B.V.] en [A B.V.] van 9 december 2019. Het aanwijzingsbesluit van 24 november 2020 is gepubliceerd in het Gemeenteblad van 17 februari 2021, nr. 49893.

6.4.3.

Uit de tot de stukken van het geding behorende uittreksels uit de Kamer van Koophandel leidt het Hof af dat [H B.V.] sinds 7 juni 2021 enig aandeelhouder en bestuurder is van [A B.V.] en dat [I] sinds 24 februari 2014 directeur is van [H B.V.]

6.4.4.

Bij de Rechtbank en bij het Hof is een algemene machtiging overgelegd waarin de directeur van [A B.V.] in de functie van heffingsambtenaar aan medewerkers van [J] , waaronder [F] en [D] , machtiging verleent om hem te vertegenwoordigen en namens hem alle handelingen te verrichten bij alle rechtsprekende instanties in Nederland in bestuursrechtelijke procedures. De algemene machtiging is ondertekend door [I] . Het Hof heeft geen twijfel dat de volmacht is ondertekend door de Heffingsambtenaar. Op 5 oktober 2021 is [D] ter zitting bij de Rechtbank verschenen. Het verweerschrift in hoger beroep is opgesteld door [F] . Gelet op de verstrekte machtigingen in beroep en hoger beroep zijn zij daartoe bevoegd.

6.4.5.

Belanghebbende klaagt dat de Rechtbank ten onrechte in r.o. 11 van haar uitspraak heeft vermeld dat de algemene machtiging waarbij de Heffingsambtenaar [J] machtigt om hem te vertegenwoordigen in bestuursrechtelijke procedures, op 4 oktober 2021 is overgelegd. Deze klacht berust op een onjuiste lezing. De volmacht is volgens de datumstempel op de volmacht op 8 december 2021 ontvangen door de Rechtbank.

Belastbaar feit

6.5.1.

Uit de bepalingen van de Parkeerverordening 2019, de daarbij behorende Tarieventabel en het Aanwijzingsbesluit betaald parkeren Delft 2019 volgt dat een belastingplichtige parkeerbelasting is verschuldigd voor de desbetreffende parkeerplaats op het desbetreffende tijdstip. Niet in geschil is dat belanghebbende op geen van de wijzen zoals opgenomen in artikel 13 Parkeerverordening 2019 parkeerbelasting heeft voldaan. Belanghebbende stelt dat uit de door de Heffingsambtenaar overgelegde stukken niet blijkt dat de auto aan de [naam straat] te Delft geparkeerd stond. Volgens belanghebbende heeft de Rechtbank met haar oordeel miskend dat een wettelijke grondslag is vereist voor het gebruik van gps-gegevens bij de bewijslevering van het belastbare feit voor de parkeerbelasting. De door de scanauto vastgelegde gps-coördinaten kunnen niet worden gebruikt als bewijsmiddel omdat hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat. Daarbij betreffen de gps-coördinaten slechts de positie waarop de scanauto zich op het geregistreerde tijdstip bevond en niet de positie van het gescande kenteken. Uit de daarnaast overgelegde foto’s van de scanauto valt geen locatie af te leiden, aldus nog steeds belanghebbende.

6.5.2.

Op de Heffingsambtenaar rust de bewijslast om aan te tonen dat het door hem gestelde belastbare feit heeft plaatsgevonden. In het belastingrecht geldt de zogenoemde vrije bewijsleer. Dit betekent dat partijen met alle mogelijke middelen het bewijs mogen leveren dat hun standpunt onderbouwt. Anders dan belanghebbende stelt is de Heffingsambtenaar dus niet gebonden aan bewijsmiddelen waarvan het gebruik uitdrukkelijk op grond van een wettelijke bepaling is toegestaan. Binnen de vrije bewijsleer hebben partijen de vrije keuze in bewijsmiddelen die zij willen aandragen ter ondersteuning van hun standpunten.

6.5.3.

In tegenstelling tot hetgeen belanghebbende stelt, is er geen reden om te twijfelen aan de door de Heffingsambtenaar overgelegde stukken. Op grond van de gps-coördinaten van het gescande kenteken, de door de scanauto gemaakte foto’s en de ‘Geo informatie’ in het dossier naheffingsaanslag, is aannemelijk geworden dat de scanauto het kenteken van de auto op de onder 2.1 vermelde datum en het vermelde tijdstip op de locatie heeft gescand. Daarbij is van belang dat belanghebbende geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan het door de Heffingsambtenaar aangevoerde bewijs betwijfeld wordt.

6.6.

Aan dit oordeel doet niet af hetgeen belanghebbende verder stelt. De Heffingsambtenaar heeft in het aanvullend verweerschrift geloofwaardig verklaard dat een controle heeft plaatsgevonden waarbij geconstateerd is dat op 13 juli 2020 op de locatie [naam straat] tussen 10.00 uur en 12.00 uur geen storing aanwezig was in de parkeerapparatuur.

6.7.

De stelling van belanghebbende dat op grond van artikel 20, lid 1, AWR slechts een naheffingsaanslag kan worden opgelegd in de gevallen dat daadwerkelijk aangifte is gedaan, berust op een onjuiste opvatting. Artikel 20 AWR biedt de mogelijkheid tot naheffing van belasting die op aangifte behoort te worden voldaan, maar niet of slechts gedeeltelijk is betaald. Parkeerbelasting wordt op grond van artikel 234 Gemeentewet geheven bij voldoening op aangifte, hetgeen betekent dat met het doen van de betaling tevens aangifte wordt gedaan. Nu vaststaat dat belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting niet op aangifte heeft voldaan, heeft de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht opgelegd.

Slotsom

6.8.

Gelet op wat hiervoor is overwogen is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door I. Reijngoud, P.J.J. Vonk en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler. De beslissing is op 28 februari 2023 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;

b. - de dagtekening;

c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. - de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.